Tekstweergave van WFNHC_1890_12_31_0001
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
i
7de
Jaargang.
WOENSDAG
51
DECEMBER
1890.
No.
101.
i
ƒ
70,—
1
.
190,-
250,—
108,—
/
81,50
-
27,-
-
24,-
ilel
matig
idel
atng.
lel
vlug.
«tug.
>r
in
pry».
Kieuwe
Iloor
nsclic
Cour
ant.
Abonnementsprijs
per
kwartaal,
voor
Hoorn.
.
.
/1,00
H
it
u
fr-
Per
Post
•
•
_
Afzonderlijke
nommers
.
.
•
-
0,05
Hit
blad
verschijnt
Dinsdag-
en
Yrijdag-avond.
UITGEVER
P.
GEÊRTS,
HOORN.
Prijs
der
advertentiën
van
1—5
regels
.
.
.
f
0,40
Elke
regel
daarboven
•
—
0,07'
Groote
letters,
randen
enz.
worden
naar
plaatsruimte
berekend.
Stukken
voor
de
Redactie,
uiterlijk
den
vorigen
dag.
Advertentiën
voor
deze
Courant
worden
ook
aangenomen:
door
het
Alg.
Advertentie-Bureau
van
NIJGH
&
VAN
DITMAR
te
Rotterdam
voorts
door
alle
Boekhandelaren.
(15
October
189O0
P
A
AEDETB
AM
ZEI
O
Dienst
Hoorn,
Wester-'
en
Oosterblokker,
West
woud,
Hoogcarspel,
Lutjebroek,
OZRUST-IEIISrZKIiEITTIZIEIN-.
Grootebroek,
Bovencarspel,
Enkhuizen
en
omgekeerd.
STATIONS.
TRAMNUMMER.
113
15
II
I
131
151
171
19|
21
Aankomt
Boll■
Spoor
van
Amsterdam
.
„
Lokaalepoor
v.
Hoorn-Medembl.
tl
Tramomnibus
van
Alkmaar....
HOORN
(Kaasmarkt)
V.
Nadorst
»
Wester-Blokker
('t
Gouden
Hoofd)..
„
Ooster-Blokker
(Herb.
v.
Van
Doornik)
„
Westwoud
(Het
Zittent)
Hoogcarspel
(Grens
Westwoud)
Hoogcarspel
(Medemblikker
Tolhuis)
.
,
Grootebroek
(De
Zwaan)
Bovencarspel
(Halve
Maan)
-
ENKHUIZEM
(Het
Park)
A.
__
11.16
__
_
6.48
1045
_
—
—
8.43
in
so
i
—
5.—
—
8.50
7.20
9.15
11
20
1.10
jf2-20
3.—
5.10
7.—
9.—
10.45
7.35
9.30
11.35
1,25
S
2.35
3.15
5.25
7,15
9.15
11.--
7.44
9.39
11
44
1.34
3
2.44
N
2.50
3.24
5.34
7.24
9.24
—
7.50
9.45
11.50
1.40
3.30
5.40
7.30
9
30
—
8.02
9.57
12.02
1.52
.§
3.02
3
42
5
52
7.42
9.42
—
8.14
10
09
12.14
2.04
n
3.14
3.51
6,04
7.54
9.14
—
8.20
10.15
12.20
2.10
8
3.20
4.
6.10
8.-
10.—
—
6.53
8.88
10,38
12.38
2.28
^
3.38
4.18
6.28
8.18
10.18
—
7.04
8.49
10.44
12,49
2.39
3
49
4.29
6.39
8-29
JU.29
—
17.15
9
—
10.55
1.—
2.50
4.—
4.40
6,50
8.40
10.40
—
STATIONS.
TRAMNUMMER.
2
I
4
8
I
10)12]
141
16|18]20
I
22
ENKHUIZEN
(Het
Park)
V.
Bovencarspel
(Halve
Maan)
„
Grootebroek
(De
Zwaan)
„
Hoogcarspel
(Medemblikker
Tolhuis)
.
„
Hoogcarspel
(Grens
Westwoud)
»
Westwoud
(Het
Zittent)
»
Ooster-Blokker
(Herb.v.
Van
Doornik.
„
Wester-Blokker
('t
Gouden
Hoofd)..
„
Nadorst
»
HOORN
(Kaasmarkt)
A.
Vertrek
Holl.
Spoor
naar
Amsterdam..
„
Lokaalspoor
Hoorn-Medemblik
„
Tramomnibus
naar
Alkmaar
..
___
7.20
8.10
9.10
11.20
1.10
3.—
5.—
7.—
9.—
10.50
7.31
.8.21
9.21
11.31
1.21
3.11
5,11
7.11
9.11
11.01
7.42
Sd8.32
9.32
11.42
1.32
3.22
5.22
7.22
9.22
11.12
8.J-
-g
8.50
9.50
12.—
1.50
3.40
5.40
7.40
9.40
—
8.06
2
8.56
9.56
12.06
1.56
3.46
5.46
7.46
9
46
—
,
8
18
9.08
10.08
12.18
2.08
3.58
5.58
7.58
9.58
—
8.30
®
9
20
10.20
12.30
2.20
4.10
6.10
8.10
10.10
—
8.36
9.26
10.26
12.36
2.26
4.16
6
16
8.16
10
16
—
?•—
8.45
=
9.35
10.35
12.45
2.35
4.25
6.25
8.25
10.25
—
7.15
9.-
2
9.50
10.50
1.—
2.50
4.40
6.40
8.40
10.40
—
3
—
10.54
3.16
—
8.51
—
—
11.25
6.52
8.53
—
—
1
-
—
—
—
—
3.—
-
6.50
—
—
—
78
9l,/«
1°'/,
«7%
78
ll'U
78
80
104
V»
100»/,
100»/,
KH'/ie
101%
91
/n
90'/,
71
48
>/3
95
%
97
102'/.
106
98
25
47'/.
108%
107%
103
89%
124
115
119»/,
168'/,
161
151
4«'/„
18'/.
;
dia
n
et
ichtinpen.
ÏT
ikhuizen
AG.
lur,
•en
dientl
Evenals
vorige
jaren
be¬
staat
ook
thans
weder
in
leze
Courant,
welke
Vrijdag
2
Januari
verschijnen
zal,
de
gelegenheid
tot
plaat¬
sing
van
een
HEILGROET
)ij
den
aanvang1
van
het
jaar
1891.
Zij,
die
hiervan
wenschen
gebruik
te
naken
en
zulks
nog
niet
opgaven,
wor
den
verzocht
dit
alsnog
tijdig
te
willen
doen,
uiterlijk
tot
Vrijdagmorgen
a.
s.
De
prijs
is
van
1—5
regels
25
cents,
elke
regel
meer
5
cents.
Een
Afscheidsgroet.
Op
den
laatsten
dag
des
jaars
een
afscheids¬
groet
aan
het
jaar,
dat
sterven
gaat.
Driehonderd
rijf-en-zestig
dagen
heeft
het
met
ons
geleefd,
heeft
het
vreugd
en
droefheid
gebracht,
willeloos
werktuig,
het
is
waar,
in
de
hand
van
den
Al¬
machtige;
maar
uit
kracht
van
persoonsverbeel¬
ding
zien
wij
het
scheidende
jaar
als
een
oud
geworden
vriend,
die
het
goed
met
ons
meende,
al
kon
hij
niet
anders
dan
soms
ons
bedroeven,
en
wien
wij
niet
dan
met
weemoed
de
hand
ten
afscheid
drukken!
Ja,
hij
kon
niet
anders,
en
daarom
duiden
wij
het
hem
niet
ten
kwade,
dat
wij,
ja,
een
heer-
llijke
lente
hadden,
maar
een
kouden
natten
zo¬
mer.
Wie
zich
troost
in
den
langen,
meest
wan
hopig
grauwen
en
natten
wintertijd
met
de
hoop
op
ettelijke
warme,
jubelend
schoone
zomerdagen,
op
geurige
zomernachten,
waarin
de
ziel
als
door
zinnenlust
betooverd
terugdwaalt
langs
herinne-
rings
zoetste
paden,
hij
heeft
zich
een
teleurstel¬
ling
te
meer
moeten
getroosten.
Zij
kwamen
niet,
de
warme
zonnige
dagen,
noch
de
met
bloemen¬
geur
bedwelmende
nachten.
Zelfs
de
anders
zoo
veel
vermogende
jasmijn
was
tot
machteloosheid
gedoemd
en
zocht
en
vond
slechts
een
schrale
vergoeding
in
een
overvloediger
bestrooiing
van
3en
grond
met
hare
nog
zoo
smetteloos
witte
bloesemblaadjes
—
de
zonnebrand
had
ze
niet
dof
geel
gekleurd
—
dies
gaf
zij
wat
zij
kon,
in
plaats
van
geur,
kleur,
de
blanke
kleur
der
onschuld,
zij
gaf
wat
zij
kon,
waar
het
meerdere
haar
ont¬
zegd
werd.
Wilde
zij
soms
eene
profetie
geven
van
hetgeen
de
winter
geven
zou
—
maar
be¬
deesd,
schuchter
als
het
een
bloem
der
lente
past?
Nu,
dan
heeft
haar
profetie
doel
getroffen.
Wat
een
winter
is
op
den
kouden
herfst
gevolgd
!
Ja,
ettelijke
schoone
herfstdagen
schonk
ons
het
jaar
als
ter
verademing,
maar
toen
kwam
de
wiuter-
koning,
koud
en
bar,
overvloedig,
als
de
jas¬
mijn
hare
blaadjes,
schudde
hij
de
vlokken
van
zijn
mantel,
maar,
wreeder,
naar
der
koningen
aard,
sloeg
hij
de
wateren
in
banden
en
blies,
reeds
voor
wij
hem
verwachten,
met
zoo
ijzigen
adem
over
dorpen
en
steden,
langs
alleenstaande
stulpen
en
tochtige
ofschoon
aaneengebouwde
krom¬
ten
van
onafzienbare
straten,
dat
arme
menschen
huiverden,
en
rijke
menschen
in
stevige
boeren¬
woningen
en
welbeschutte
en
welgebouwde
hui¬
zen
der
steden,
onder
hun
warme
dekking,
zich
nog
warmer
trachtten
te
maken
met
het
heer¬
lijke
voornemen
om
morgen
aan
den
dag
de
van
ioude
en
honger
huiverenden
in
hutten
en
krot¬
ten,
ruimschoots
van
het
hunne
mee
te
deelen.
Zult
gij
nog
lang
heerschen,
o
wintervorst
!
Gij
hebt
reeds
lang
genoeg
dunkt
ons
den
heerschers-
staf
gezwaaid.
Is
het
niet
alsof
gij
Tollens
woord
van
Nova
Zembla's
kust
ook
van
ons
vaderland
waar
wilt
maken
:
Hier
heeft
de
wintervorst
zijn
zetel
opgeslagen
Hier
is
zijn
erf,
zijn
rijk
....
Strenge
meesters
duren
niet
lang
—
zegt
de
ervaring
van
eeuwen;
vernieuw,
oud
jaar,
de
waar¬
heid
van
dit
woord,
neem
hem
mee
dien
stren¬
gen
dwingeland,
maar
laat
achter
ten
erfenis,
aan
uw
opvolger,
rente
op
rente
afwerpende,
de
rijke
gondmijn
welke
uw
winterkou
in
het
hart
van
duizenden
menschen
heeft
weten
te
ontdek¬
ken
en
te
doen
ontginnen.
Een
groet
ten
afscheid
aan
U,
oud
jaar;
en
in
dien
groet
vol
weemoed,
mengt
zich
de
bede,
moge
het
nieuwe
zegen
brengen
aan
al
de
onzen,
hetzij
nabij
of
verre,
heil
en
zegen
aan
ons
dierbaar
vaderland!
VEKZOEK
tot
houden
eener
Parlementaire
Enpête
over
den
tegenwoordigen
staat
onzer
weermiddelen.
{Slot.)
Men
kan
den
toestand
in
een
paar
woorden
aldus
schetsen.
Bij
ons
wordt
aangenomen
dat
men
zelfs
tot
op
den
vierden
raobilisatiedag
ge¬
heel
meester
zal
zijn
van
Nijmegen,
Arnhem
enz.
en
van
nagenoeg
ons
geheele
spoorwegnet.
Bo¬
vendien
gelooft
men,
dat
men
steeds
tijdig
ge¬
waarschuwd
zal
worden
als
een
oorlog
mocht
uit¬
breken.
Hierdoor
alleen
zal
het
mogelijk
zijn,
bij
tijds
maatregelen
te
nemen,
op
dat
men,
op
de
aangewezen
wijze,
zal
kunnen
mobiliseeren.
In
het
overige
Europa
koestert
men
geheel
andere
denkbeelden
omtrent
de
moderne
wijze
van
oorlog
voeren.
Uit
een
voorbeeld
van
den
laatsten
tijd,
dat
algemeen
bekend
is
blijkt
dit
duidelijk.
Z.
M.
de
Keizer
van
Duitschlatid
heeft
ver¬
klaard,
dat
Hij
wenschte,
dat
bij
de
legerkorpsen
op
de
grenzen
van
Zijn
rijk,
de
Escadrons
Ca¬
valerie
steeds
op
oorlogsvoet
zullen
kannen
uit¬
rukken
en
de
Batterijen
Artillerie
ieder
met
zes
stukken.
Het
is
bovendien
de
wil
des
Keizers,
dat
bij
de
grens-lagerkorpsen
alles
zóó
worde
geregeld,
dat
men
drie
uur
na
bekomen
order,
op
zoogenaamd
versterkt
vredes
voet,
zal
kunnen
uitrukken.
Z
M.
heeft
de
bedoeling
die
Hij
met
het
geven
van
deze
voorschriften
had,
duidelijk
uitgesproken.
Het
is,
om
den
eventueelen
vijand
te
beletten
de
mobilisatie
van
de
overige
Duit-
sche
legercorpsen
te
verstoren
en
omgekeerd
sto¬
ring
te
brengen
in
de
mobilisatie
van
's
vijands
troepen.
Terwijl
geheel
Europa,
ook
het
groote
meeren-
deel
van
de
officieren
van
het
Nederlaudsche
le¬
ger,
aannemen,
dat
een
eventueele
vijand
ons
nooit
tijd
zal
laten
en
wij
wenschen,
dat
onze
defensie
met
het
oog
hierop
worde
geregeld,
neemt
het
Departement
van
oorlog
aan,
dat
de
vijand
zal
wachten
met
ons
aan
te
vallen,
tot
wij
ter
verdediging
gereed
zijn.
Dit
is
en
blijft
de
hoofdzaak.
Het
Departement
van
Oorlog
rekent
steeds
en
in
alles
dat
men
ons
tijd
zal
laten.
Deze
allernoodlottigste
ver-
ouderstelling
straalt
overal
doorheen,
men
vindt
haar
terug
in
de
noodwet
die
den
9
Mei
j.l.
door
de
Tweede
Kamer
werd
aangenomen.
Bij
deze
wet
werden
als
plaatsen
van
opkomst
voor
de
manschappen
van
de
depóts,
ook
open
steden,
vlak
aan
onze
grenzen
aangewezen.
De
reserve
van
het
Leger,
moest
dus
ook
aan
de
grenzen
opkomen,
omdat
men
later
wel
tijd
genoeg
meent
te
heb¬
ben
ze
terug
te
brengen
naar
de
plaatsen,
waar
de
depóts
zouden
worden
gevestigd.
Hetzelfde
begrip
dat
men
over
tijd
zal
kunnen
beschikken
vinden
wij
zelfs
terug
in
het
ontwerp
van
de
nieuwe
legerwet,
waar
men
rekent
na
het
uitbre¬
ken
van
den
oorlog
nog
tijd
te
zullen
hebben
om
troepen
te
vormeD,
die
men
voor
de
verde¬
diging
oogenblikkelijk
noodzakelijk
acht.
Wat
mag
wel
de
oorzaak
zijn
van
het
feit
dat
alle
besprekingen
met
de
Volksvertegenwoordi¬
gers,
brochures,
requesten,
memoriën
en
andere
geschriften,
die
men
der
Regeering
en
Volksver¬
tegenwoordiging
deed
toekomen,
zoo
weinig
uit¬
werking
hadden?
Zij
is
geen
andere
dan
die,
welke
maakt
dat
men
b.
v.
de
torpedisten-quaestie
besprekende
de
aandacht
op
eene
bijzaak
in
plaats
van
op
de
hoofdzaak
vestigt,
vraagstukken
waarvan
ons
on¬
afhankelijk
volksbestaan
kan
afhangen,
niet
be¬
handeld
worden.
Het
schijnt
verbazend
moeilijk,
zoo
niet
onmo¬
gelijk
te
zijn
voor
de
Volksvertegenwoordiging
een
degelijke
controle
uit
te
oefenen
op
alles
wat
betrekking
heeft
op
het
Hoofdstuk
Oorlog
van
de
Staatsbegrooting.
Het
groote
bezwaar
is
voor¬
namelijk
hierin
gelegen,
dat
het
voor
een
Minis¬
ter
van
Oorlog
altijd
gemakkelijk
zal
zijn,
niet-
deskundigen
en
personen
die
niet
tot
in
de
kleinste
bijzonderheden
zich
in
de
zaak
hebben
ingewerkt,
zoogenaamd
met
een
kluitje
in
het
riet
te
sturen.
Hoe
gemakkelijk
dit
is,
bleek
duidelijk
in
de
Zitting
van
de
Eerste
Kamer
der
Staten-Generaal
van
30
Januari
1890.
In
deze
Zitting
stelde
de
afgevaardigde
van
Groningen;
Mr.
B.
van
Roijen,
den
Minister
van
Oorlog
eenige
zeer
eenvoudige
vragen.
De
Minis¬
ter
had
die
slechts
met
ja
of
neeu
te
beantwoor¬
den
om
het
geheele
volk
een
duidelijk
inzicht
te
geven
in
zijn
beleid.
Wat
deed
nu
de
minister
van
oorlog?
Na
één
vraag
beantwoord
te
hebben,
weigerde
hij
in
het
openbaar
eenig
bescheid
te
geven
op
de
overige
vragen.
Z.E.
deed
het
voorkomen
alsof
deze
vragen
niet
in
het
openbaar
konden
beantwoord
worden,
daar
zij
betrekking
hadden
op
staatsge¬
heimen.
Volkomen
begrijpelijk
liet
de
Eerste
Ka¬
mer,
waarin
niet
een
deskundige
zitting
heeft,
zich
met
dit
kluitje
in
het
riet
sturen;
zij
kon
niet
anders.
Nochtans
kostte
het
den
ondergetee-
kende
niet
de
minste
moeite,
kort
daarop
te
Leeuwarden
de
door
den
heer
Van
Royen
ge¬
dane
vragen
in
het
openbaar
te
beantwoorden,
alles
uit
gedrukte
en
voor
het
publiek
verkrijg¬
bare
stukken.
Uit
de
beantwoording
der
eenvou-
FEUILLETON.
De
Officier
m
Gezondheid.
4.55
5.02
5.05
5.11
5.18
5.22
5.37
5.33
5.39
ur.
D.
VIII.
„In
Europa
ontmoet
men
niet
minder
gevaren,
sprak
de
heer
Burns,
daar
zijn
weinig
reizigers,
die
niet
eenmaal
in
levensgevaar
kwamen.'"
„In
Engeland
misschien,
vroeg
de
reiziger,
ontevreden
over
het
afbreken
van
zijn
verhaal."
„In
Frankrijk,
mijnheer,
twaalf
jaren
geleden,
werd
ik
zelf
bijna
vermoord."
De
dames
uitten
een
kreet
van
schrik.
„Gij
1
—
Gij!
—
hoe?"
Allen
stonden
op
eu
omringden
hem.
Het
is
eene
eenvoudige
geschiedenis,
sprak
hij
hoewel
de
gevolgen
hoogst
onaangenaam
waren.
Nadat
ik
te
Brest,
was
aangekomen,
reisde
ik
door
Bretanje,
alleen
in
eene
postkoets,
met
van
We
St.
moesten
Michaël
400,000
francs
aan
banknoten,
voorbij
eene
diepte,
het
hol
genaamd.
Launy,
die
de
beweging,
door
den
heer
Burns
veroorzaakt,
niet
had
opgemerkt,
zag
bij
het
hoo-
ren
van
dien
naam
op
en
luisterde.
De
Engelsche
man
zag
dit
en
vervolgde:
„De
avond
was
reeds
gevallen
toen
wij
daar
kwamen;
het
was
zeer
donker.
Het
rijtuig
rolde
over
het
mulle
zand,
men
hoorde
noch
het
ge¬
ratel
der
wielen,
noch
de
hoeven
der
paarden.
Een
vreemde
angst
beving
mij;
't
was,
alsof
ik
door
eene
toovermacht
langs
den
duisteren
weg
gevoerd
werd.
Aan
mijne
rechterhand
zag
ik,
in
eene
lange
rij,
witte
figuren,
die
beurtelings
op¬
kwamen
en
verdwenen.
Een
verward
geluid
alsof
eene
menigte
menschen
van
denzelfden
kant
na¬
derden,
trof
mijne
ooren.
Het
waren
de
golven
en
het
bruischen
der
zee.
Zoo
rolden
we
tien
minuten
voort,
terwijl
mijn
geest
werd
bezig
ge¬
houden
met
het
phautastische
verschijnsel
aan
mijne
zijde,
toen
de
koets
bij
eene
groote,
don¬
kere
rots,
die
midden
uit
de
zandvlakte,
als
een
Egyptische
zuil
oprees,
aankwam."
„Trylas,
sprak
de
postiljon,
terwijl
hij
met
zijne
zweep
het
ge¬
vaarte
aanwees.
De
naam
is
voor
altijd
in
miju
geheugen
gegrift.
Nauwelijks
waren
wij
de
rots
voorbij
of
de
koets
hield
stil.
Ik
hoorde
een
gil
en
daarna
een
val,
ik
opende
het
portier,
maar
voor
ik
tijd
had,
om
iets
te
zien,
viel
ik
gewond
en
bedwelmd
achterover."
Een
gemompel
van
ontzetting
stoorde
het
ver¬
haal
van
den
heer
Burns.
Hij
richtte
zijne
oogen
naar
Launy,
die
doodelijk
bleek
in
zijne
nabij¬
heid
stond.
Hij
ging
voort.
„Toen
ik
eenige
dagen
later
tot
mij
zeiven
kwam,
vernam
ik,
dat
eenige
visschers
mij
uit
het
hol
hadden
geréd,
waar
zij
mijn
rijtuig
ge¬
plunderd
en
den
postiljon
vermoord
vonden."
„Werden
de
moordenaren
niet
ontdekt?"
riepen
verscheidene
stemmen
in
eenen
adem.
„Het
onderzoek
daarnaar
was
vergeefs.
Ik
heb
intusschen
altijd
hoop
gekoesterd,
dat
het
ge¬
stolen
goed
mocht
worden
gevonden,
omdat
er
een
kistje
met
kostbaarheden
bij
was,
waaronder
een
camée,
die
gemakkelijk
te
herkennen
was
en
die
het
evenbeeld
is
van
deze."
De
heer
Bums
liet
het
sieraad
in
zijne
hand
zien.
Allen
kwamen
nader
om
het
te
beschouwen,
toen
Fanny
een
kreet
van
schrik
uitte.
Omziende
bemerkte
men,
dat
Launy
tegen
den
muur
leunde,
op
het
punt
om
van
zich
zelf
te
vallen.
„Wat
deert
u,
mijnheer
Launy?"
De
heer
Burns
stond
op
—
„ik
kan
het
mis¬
schien
zeggen."
„Mijn
vader!"
riep
Fanny
sneekend.
De
Engelschman
zweeg
en
ving
haar
in
zijne
armen
op,
waarin
zij
machteloos
nederzonk.
Op
het
woord
„vader"
staarden
de
badgasten
elkaar
verwonderd
aan.
Launy
boorde
het
en
naderdt,
toen
hij
Fanny
in
zijne
armen
zag.
„Haar
vader!"
riep
bij.
Nadat
hij
een
oogen-
blik
met
verwilderden
blik
hem
bad
aangezien,
verliet
hij
bet
vertrek.
HOOFDSTUK
IV.
De
zorg,
die
de
heer
Burns
gedurende
het
eer¬
ste
oogenblik
aan
Miss
Morpeth
moest
wijden,
belette
hem
aan
iets
anders
te
denken.
Zijne
dochter
—
we
mogen
haar
nu
zoo
noetneu
—
kwam
eindelijk
tot
zich
zelve.
Hij
verliet
haar
voor
korten
tijd
en
ging
naar
het
naastbijzijnd