Tekstweergave van WFNHC_1886_01_02_0002

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
, 5de Jaargang. ZATERDAG 2 JANUARI 1886. No. 1. WEST-FRIESLAND ïKleuwe Hoornsche Courant. Abonnementsprijs per kwartaal, voor Hoorn. ƒ 1,00 h u fr. per post - 1,20 Afzonderlijke nommers _ o,05 Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdag-avond. UITGEVER P. G E E R T S, HOORN. Prijs der advertentiën van 1—5 regels . ƒ 0,40 Elke regel daarboven - 0,07® Groote letters, randen enz. worden naar plaats¬ ruimte berekend. Stukken voor de Redactie, uiterlijk den vorigen dag. Advertentiën kunnen ingezonden worden tot uiterlijk 's namiddags 12 uur des Dinsdags en Vrijdags. Eene viermaal geplaatste advertentie wordt slechts driemaal in rekening gebracht. isse. Als dit nummer van onzen derden jaargang onzen lezers in handen komt, hebben we reeds weer den eersten dag van den nieuwen jaarkring achter ons. Wat al wenscben en gebeden zijn er ont¬ boezemd voor het heil van bloedverwanten en vrienden! Hoe menige vader heeft, fier op zijn gezonden flinken jongen, hem met blijde ver¬ wachting een gelukkig nieuwjaar toegewenscht en met een gelukkigen glimlach hem gevolgd met het oog zijner hope, hoe hij zich voorspoedig blijft ontwikkelen, een flink burger wordt in de maatschappij, zijn trots en steun in zijn ouden dag! Wij willen het met u hopen vader! Maar toch, vergeet niet, onze verwachtingen komen zoo dikwerf bedrogen uit! De teleurstelling mocht al te grievend zijn. Hoe menige moeder, over het ziekbed harer dochter heen gebogen, heeft der kranke toege- beden: een gelukkig en gezond nieuw-jaar, mijn kind, en toen de zieke insluimerde, liet ook zij zich meevoeren door den droomgod naar een heerlijke lente, wanneer haar kind weer mee zou jubelen als eene flinke gezonde deerne met de bloemen en de vogels! Ach, mocht uw droom vervuld worden, moeder! Laatst hoorden wij iemand uit het volk zeg¬ gen, een, die nog niet aangestoken was door de steeds meer om zich heen grijpende jeremieer- en lamenteermanie: „Je moogt zeggen, wat je wilt, maar toch we leven in een gelukkig land. Geen oorlogen, al hoeveel jaren lang niet, we kunnen er vredig op losschuttereu; geen aardbevingen, geen overstroomingen, zoo verschrikkelijk veel menschen doodend als elders, geen cholera of andere pestilentie, althans niet in dit jaar." (Wij waren nog in '85). Wij hoorden hem aan en konden niet anders dan dien man uit het volk gelukkig prijzen, die, in weerwil dat ook hij zoo goed als duizenden van zijnen stand- en niet-stand- genooten de dagelijks wederkeerende levensnooden had leeren kennen, zulk een open oog had be¬ houden voor de lichtzij der dingen. 1886, dit is onze wensch voor ons land, moogt ge uw leven begonnen zijn en eindigen zonder ons vergast te hebben op ander kanongebulder en peletonvuur, dan zich in manoeuvres op kleiner of grooter schaal en in schietwedstrijden doen hoo- ren; iets dat meer ellende brengt, armoede en verwildering dan oorlog is er niet! Goddank, ook dan blinken de sterren van heldenmoed, vader¬ landsliefde, opofferende trouw, teedere erbarming aan den duisteren hemel; maar wie stemt niet in met de bede: mijn land, mijn vaderland, moogt ge ook dit, ja nog vele jaren den zegen des vredes blijven smaken! Maar, dit voegen wij er fluisterend, maar niet minder nadrukkelijk, aan toe, voor geen schatten ter wereld, zelfs niet voor vrouw en kind, ten koste van uw eer en vrijheid! Ja, het is maar zoo, wat heeft in Spanje, in Italië de cholera gewoed, en wij, zijn wij niet gespaard gebleven! Nu ja, dat is zoo, zegt een neef van een lid van een gezondheids-commissie, maar vergelijkt nu ook eens de vuilheid, het gebrek aan licht en lucht in die landen bij den toestand daaromtrent in ons land, in onze steden en dorpen! Wat een verschil! Is er één sloot, die maar in het minst niet doet denken aan Bol- doot's duizendbloemengeur, of het in Amsterdam is of in een der kleinste gemeenten, het doet er toe, de Commissie klaagt, en hoe kort daarna verdwijnt de sloot, het stilstaand moeras en daar¬ mee de aller gezondheid bedreigende bedorven lucht. Ach, neef van een lid van een gezondheid commissie, roepen wij hem toe, vier uwe geest¬ drift op ander gebied den teugel want er wordt belaas nog zoo ontzettend weinig bij ons te lande voor de gezondheid gedaan; vraag eens aan de Amsterdammers en anderen, die op de bevoor¬ rechte plaatsen wonen, hoeveel jaren zij geklaagd hebben, en nog altijd klagen dat zij met hunne kinderen, de meest verpestende walmen moeten inademen, zonder dat er iets ter verbetering wordt gedaan; vraag het aan de Commissie, die in Amsterdam de verblijven van bewaarschoolhouders eu houdsters bezocht heeft hoeveel of liever hoe weinig ruimte er was voor die honderden in een eng verblijf opgehokte stumpers, slechts zoo¬ veel ruimte, dat zij in moesten ademen den pas uitgestooten adem hunner lotgenootjes, en spreek dan nog van zorg, van goede zorg voor's volks¬ gezondheid ! 1886 wil ons volk, dat is de aan¬ gewezen leiders en aanvoeders van ons volk, toch het verstand brengen, dat zij ook in deze de han¬ den uit de mouw mogen steken. Wat niet kwam, kan komen. Zullen wij eene besmettelijke ziekte, welke dan ook, in ons land een voor haar verwoestend vermogeu wei-aangename plaats bereiden of in stand houden ? Maar neen, wij willen niet eindigen met iets dat op een beschuldiging of een klaagtoon gelijkt Met frisschen moed laat ons den nieuwen tocht aanvaarden, ieder in onzen kring doende wat het zijne is. W ant wij mogen met dichterlijke vrijheid zeggen 1886 geef ons, schenk ons enz. ten slotte zijn wij zeiven de scheppers van ons welzijn. Het is een quaestie van willen en vol¬ harden , want het blijft een waarheid: waar een wil is daar is een weg. ^ ^ U 1 L L JE T O IN". fee nraniemvom un matt te rejjeereit. Niets komt in het dagelijksch leven zoo alge¬ meen voor, dan dat man en vrouw elkander het oppergezag betwisten, waardoor het dikwijls ge¬ beurt , dat menschen die elkander moeten behulp¬ zaam zijn en in liefde samenwonen, een leven van tweespalt doorbrengen en elkander ongeluk¬ kig maken. De echtgenoot, op wien eene voor¬ zichtige en liefhebbende wederhelft niet veel invloed uitoefent, is harer onwaardig, en de vrouw die zich zoo zeer vergeet dat zij tracht over haar echt¬ genoot te heerschen, zal haar geluk niet ver¬ meerderen, door zijn gezag te overweldigen. Als de echtgenoot weet dat zijne gade voorzichtiger, verstandiger en kundiger is dan hij, doet hij zeer wel door van die hoedanigheden partij te trekken, door haar de zaken te laten besturen, waartoe hare werking vereischt wordt. De beweegreden die man of vrouw er toe drijft om over elkander te heerschen is louter eigenliefde; en hoe onwaardig BUITENLAND. Terugblik. „Si nous examinous nos pensees, nous les trouverons presque toujours occupées du passé ou de l'avenir; nous ne pensons presque jamais au present zegt in een zijner werken de beroemde 1ascal en het is waar, maar ook, het is natuur¬ lijk. Immers verleden en toekomst staan met elkaar in onverbrekelijk verband, het eerste de bron van de tweede, de laatste 't noodzakelijk gevolg van het eerstgenoemde, en bij die beide is voor een „heden" geen plaats: steeds staan we met de eene voet in 't verledene, met de andere reeds in de toekomst. Heden vooral achten wij ons verplicht meer in 't bijzonder de oogen te richten op wat de verle¬ den tijd ons gaf, nu weer een jaar is weggestor¬ ven, opdat dit verleden ons, zoo mogelijk, leere wat weer de toekomst, het jaar 1886, ons ge¬ ven zal. In een zijner schoonste gedichten zegt Freilig- rath, dat landen en volken als 't ware vruchten zijn van een zelfden boom, den boom der mcnsch- heid en dat ook voor deze vruchten, als voor alle andere, bepaalde regelen zijn gesteld, waarnaar ze elkander moeten verdringen en opvolgen. Als hier een verdort, ontstaat daar een nieuwe, vol en krachtig. De boom der menschheid is inder¬ daad het sprekendst beeld der wereldgeschiedenis en die geschiedenis bewijst dat de eeuwige rege¬ len, die de dichter aanneemt, er werkelijk gelden. Maar dat alles geschiedt niet zonder bezwaren en moeiten. Er moet veel strijd worden gestreden, zullen die vaste wetten worden uitgevoerd: de wereldgeschiedenis is slechts een eeuwige herha¬ ling van deu strijd om 't bestaan. Dien strijd hadden in 't begin van het vorig jaar de Indianen in Canada te strijden, toen ze zich aangordden om, misschien voor 't laatst, een poging te wagen tot herkrijging der vroeger be¬ zeten vrijheid, en met hen de Franschen in het zelfde gewest, die nog eenmaal wilden trachten het gehate juk der Britten af te werpen. Onder Hiel tot een macht vereenigd, stonden ze op maar moesten te spoedig bemerken, dat zij tegen de overmacht der regeeringstroepen niet bestand wa¬ ren en nog kort geleden stierf hun hoofdman een onteerenden dood op 't schavot. Het is nu een¬ maal een ijzeren wet dat de beschaving en de mogendheden, die recht hebben den naam van „bescnaafde" te dragen, macht krijgen over ge¬ heel de wereld eu dat tot dat einde alles moet worden opgeofferd, landen en volken desnoods vernietigd. Dien strijd om het bestaan was het ook die zich openbaarde bij het op het tooneel treden van het kolonisatie-vraag stuk. Niet ten onrechte had Bismarck eens verkondigd dat de //toekomst be¬ hoorde aan de volkeren, die zich macht verschaf¬ ten in andere werelddeelen", en de groote mo¬ gendheden luisterend naar het bevel, in die woor¬ den besloten, organiseerden expeditie op expeditie, en tal van landen en eilanden, vroeger ternauwer¬ nood bekend, werden geannexeerd. Want het kwam er op aan zooveel mogelijk bezittingen te verwerven om zoo krachtig mogelijk op te kun¬ nen treden, wanneer de tijd daar zal zijn. Want, al duurt het misschien nog een paar eeuwen, de tijd zal eens komen dat het tooneel, waarop de wereldgeschiedenis speelt, niet meer in Europa, maar in een der andere werelddeelen zal liggen. Daarvoor moeten nu de toebereidselen worden gemaakt. In de eerste nummers van den vorigen jaargang spraken we herhaaldelijk over de kolonisatiemanie der mogendheden, die later gelukkig een wei¬ nig verminderde. Enkele kwesties, die van langere adem zouden zijn, ontstonden echter daardoor en hielden ons verder bijna het geheele jaar door bezig. De Tongkinsche kwestie, de oudste daarvan, werd in dat jaar uitgestreden, hoewel de naweeën daarvan zich nog doen gevoelen in Frankrijk. De vrede te Tientsin maakte op, voor Frankrijk ; zeer voordeeligc, voorwaarden een einde aan denu oorlog en voegde een belangrijk deel der Chi- neesche monarchie bij Frankrijk. Maar nog tel- kens moeten de Fransche troepen er met wapen¬ geweld optreden tegen de opstandelingen, die af en toe gewelddadig protesteeren tegen de ver¬ meestering van hun lar" Voor de Franscht regeering had de kwestie nog verderfelijker gevolgen. Ferry, de minister van Buitenlandsche zaken, werd na een neder¬ laag bij Langson verjaagd van zijn zetel, omdat hij volgens het oordeel der Kamer, de oorlog op onvoorzichtige, ja, roekelooze wijze gevoerd had. Later bleek hoe onwaar dat was, daar immers de vrede zoo gunstig voor Frankrijk was geweest. Een tweede kwestie door de kolonisatiewoede ontstaan is die over de Carolinen of Pelew ge¬ weest, tusschen Duitschland en Spanje, waarbij ter laatste instantie, toen eigenlijk de overtuiging der rechters al gevormd was, Z. H. de Paus als arbiter te hulp is geroepen, een handeling waar¬ over de Duitsche regeering veel heeft moeten hooren, en waarover de ultramontaansche bladen in de lucht sprongen van blijdschap. Het was dan inderdaad van Duitsche zijde ook een buigen voor den clerus, waar deze verregaande nederig heid volstrekt geen pas had. Intusschen, dat op1' treden van den Paus heeft geen kwaad gedaan daar de geestelijke vorst gelukkig zoo wijs i geweest geen andere gedragslijn voor te slaan al. reeds door de partijen zelve was voorgenomen. De derde dergelijke kwestie was de Afghaansche. Tusschen Engeland en Rusland vertoonde zich her die beweegreden nu ook zij, oefent zij toch haar verderfehjken invloed in duizende en honderd-1 duizende harten uit. De heer Rense was een goede man met zeer weinig vastheid van karakter en lag geheel onder de plak zijner vrouw. Mevrouw Rense beroemde zich steeds dat zij zich door geen man regeeren liet, dat zij wel zorgde dat haar echtgenoot zag dat zij hart had, en dat zij hem altijd kon laten doen wat zij wilde. De arme Rense onderwierp zich liever geduldig dan haar heur gezag te be¬ strijden , want als hij dit laatste beproefde, werd zij zoo vreeselijk driftig, dat zij 't hem inderdaad ten hoogste benauwd maakte en hij beefde als riet; om dus rust te hebben nam hij er genoe¬ gen mede dat zij hem regeerde, en zij deed dit dan ook in alles. De heer Stoets, een buurman, lachte steeds over Rense s zwakheid. „Ik zou niet weten", zei hij dikwijls, „wat ik liever deê, dan mij door mijne vrouw te laten regeeren! Neen, dat nooit! Die arme Rense durft niet zeggen dat de zon schijnt, zonder eerst zijne vrouw permissie te vragen, maar mijne vrouw weet wel ter dege, dat wat ik wil, gebeuren moet- Deze zekerheid was echter juist voor zijne vrouw het middel om hem gemakkelijk naar haar zin te leiden; wilde zij te huis blij ven dan stelde zij voor, uit te gaan, als wanneer hij dadelijk be¬ sloot, geen voet buiten de deur te zetten, ten einde zoodoende te toonen, dat hij baas was; verlangde zij daarentegen eene wandeling te doen, dan behoefde zij hem slechts te verzoeken haar het werk te laten voltooien, waarmede zij bezig was, en dadelijk zette hij zijn hoed op en zeide haar dat ook zij zich moest gereed maken om uit te gaan. Mevrouw Rense en mevrouw Stoets kwamen eens overeen om een dag naar buiten te gaan, en zij stelden onderling vast dat hare echtgenoo- ten haar naar de Vink zouden vergezellen. Me¬ vrouw Rense behoefde slechts haar wil bekend te maken, waaraan haar echtgenoot, om eene uitbarsting te vermijden, zich dadelijk onder wiep. Mevrouw Stoets echter moest een anderen weg inslaan. „Zoudt gij 't willen gelooven," zeide zij s avonds tot haar man, „dat onze buren, de Rense's, zoo dwaas zullen zijn, om een geheelen dag aan de Vink te gaan doorbrengen? Zij zijl van plan morgen te gaan." „Ik zie niet in, dat dit zoo dwaas is," an woordde de heer Stoets; „als ik lust gevoelde om daar of ergens anders heen te gaan, zou ik het ook doen." „Wel zeker," hernam zij, „gij zoudt kunnen gaan, maar toch niet zoo onredelijk zijn om n"* tegen mijn wil meê te nemen." „Tegen uw wil, een mooi ding!" zei Stoet: „eene vrouw moet geen anderen wil hebben da dien van haar man; als ik het goed vond om te laten gaan, zoudt gij gaan." „Neem mij niet kwalijk," hernam mevrouw „gij hebt lang genoeg uw eigen wil gehad; r'« ik besloten was niet te gaan, zou het u nog j moeite kosten om mij er toe te bewegen." „Moeite kosten om u er toe te bewegen! Nu, dan besluit ik te gaan, en gij zult ook gaan. Ik" zal mijn zin volgen, mevrouw, en geen vrou "' ter wereld zal mij regeeren; maak u dus morgt'"" ochtend maar gereed om naar de Vink te gau- ' want, of gij wilt of niet, gaan zult gij." „Sioets", antwoordde zijne vrouw, „i1