Tekstweergave van WFNHC_1885_01_14_0001

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
No. 4 WOENSDAG 14 JANUARI. 1883 WEST-FRIESLAND Nieuwe Iloornsche Courant. Abonnementsprijs per kwartaal, voor Hoorn. ƒ1,00 fr. per post - 1,20 Afzonderlijke nommers - 0,05 "Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdag-avond. UITGEVER P. G E £ R T S, HOORN. Prijs der advertentiën van 1—5 regels . f 0,40 Elke regel daarboven 0,0 76 Groote letters, randen enz. worden naar plaats¬ ruimte berekend. Stukken voor de Redactie, uiterlijk den vorigen dag. Advertentiën kunnen ingezonden worden tot uiterlijk 's namiddags 12 uur des Dinsdags en Vrijdags. Eene viermaal geplaatste advertentie wordt slechts driemaal in rekening gebracht. OFFICIEEL GEDEELTE. GEMEENTE HOORN. Aanbesteding* BURGEMEESTER EN WETHOUDERS DER GEMEENTE HOORN, zullen op Woensdag 21 Januari 1885, des namiddags te l1/3 uren, ten Raadhuize dier gemeente aanbesteden: het onderhoud en het verrichten van bepaalde vernieuwingen aan de verschillende Gemeente¬ werken, in 19 perceelen. Volgens het bestek dat ter Gemeente-Secretarie tegen betaling van 75 cents verkrijgbaar is. De aanwijzing in loco zal plaats hebben op Vrijdag 16 Januari te voren, des voormiddags te 10 uren, te beginnen met het Raadhuis, en zijn inmiddels inlichtingen te bekomen bij den Ge¬ meente-architect. HOORN, den 8 Januari 1885. Burgemeester en Wethouders voornoemd, VAN DEDEM, l)e Secretaris, W. VAN WANING Jr. GEMEENTE HOORN. A unhesteifing, BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN HOORN zullen op Woensdag, 21 Januari 1885, des namiddags te 11/3 uren, ten Raadhuize aan¬ besteden : het maken van een brug in den Draafsingel, aldaar, volgens het bestek dat ter gemeente-secretarie ter inzage ligt. De aanwijzing in loco zal plaats hebben op Maandag, 19 Januari te voren, des vooriniddags te 11 uren en zijn inmiddels nadere inlichtingen te bekomen bij den gemeente-architect. HOORN, den 10 Januari 1885. Burgemeester en Wethouders voornoemd, VAN DEDEM. De Secretaris, W. VAN WANING Jr. KENNISGEVING. BURGEMEESTER EN WETHOUDERS DER GEMEENTE HOORN; Gelet op de art. 26 en 99 der wet van den 19 Augustus 1861 (Staats¬ blad No. 72.) Brengen ter kennisse van de daarbij belang¬ hebbenden, dat het inschrijvingsregistei der Natio¬ nale Militie met de Alphabetische naamlijst, voor de lichting van 1885, van heden tot en met den 23 Januari aanstaande (de Zondag daarvan uitge¬ zonderd,) van des voormiddags 11 tot des namid¬ dags 2 ure ter Secretarie dezer gemeente voor elk en een iegelijk ter lezing is nedergelegd en dat zij, die daartegen bezwaren mochten heb¬ ben, deze, binnen den termijn daarvan voor de ternederlegging bepaald, door middel van een door de noodige bewijsstukken gestaafd verzoek¬ schrift , op ougezegeld papier, doch behoorlijk geteekend, bij den Burgemeester moeten inbren¬ gen, die het vervolgens terstond tot het doen eener uitspraak aan Heeren Gedeputeerde Staten opzendt. HOORN, den 12 Januari 1885. Burgemeester en Wethouders voornoemd, VAN DEDEM. De Secretaris, W. VAN WANING Jr. I >e Armverzorging. (Ingezonden.) Er is zeker geen moeilijker tak van philantropie, dan die der armverzorging. Hoevele pennen bracht zij niet in beweging en welk een strijd van mee¬ ningen werd in den loop der tijden ook op dit punt niet openbaar! Bij het thans heerschend ge¬ brek aan werk, vooral in de groote steden, ook van ons land, komt de vraag naar de beste wijze om in den nood der arinen te voorzien, als van zelf op den voorgrond. Zullen wij ons vermeten, hier als wegwijzer op te treden? Hoe zouden wij het kunnen? Het onderwerp is te veel te rijk om in een paar artikelen naar eisch te worden behandeld. Eenige opmerkingen slechts willen wij aan de aandacht onzer lezers onderwerpen, in de hoop dat men, ontevreden met het bestaande, naar gelang de plaatselijke omstandigheden zijn, bedacht wordt op middelen om verbetering aan te brengen overal waar zulks weuschelijk blijkt. De geschiedenis onzer armenwetgeving leert dat men in den loop der tijden twee hoofdstellingen met elkaar in overeenstemming poogde te brengen. Dt eerste stelling is vervat in het bijbelsch voor¬ schrift: //heb uw naaste lief als u zei ven." De tweede is ontleend aan de staathuishoudkunde en luidt: //In den welgeordenden staat mag niemand van gebrek omkomen." De toepassing dezer stel¬ lingen is afhankelijk van locale omstandigheden. In fabrieksteden zal men anders moeten en kun¬ nen handelen dan in plaatsen, waarin geene fa¬ brieken bestaan. Ook zal men immer rekening moeten houden met het aantal, den aard en de middelen der plaatselijke instellingen van welda¬ digheid. Deze toestanden verschillen zeer en daarom is het zoo hoogst moeilijk om vaste, voor allen geldende, regels voor een goede armenzorg vast te stellen. Gelijk bekend is, werd de armenzorg ten on¬ zent in 1854 wettelijk geregeld. Deze wet gaf aanleiding tot vele misbruiken en stelde minder nauwgezette collegiën van armenverzorging in de gelegenheid om op kosten van eene andere ge¬ meente, alle individuën, welke van daar vertrok¬ ken en als armlastig elders bekend werden, zeer ruim, als ware het uit liefde, te ondersteunen, terwijl de armen in eigen kring niet zelden stief¬ moederlijk werden behandeld. Immoreel was dit zeker in de hoogste mate. Waar men restitutie voor hetgeen aan elders te huis behoorende armen ge¬ geven was, kon verkrijgen, werd met ruime hand ge¬ geven, maar de zuinigheid begon met de kinderen van het eigen huis. Zoo dreigde de eene gemeente de andere te ruïneeren, zoo was er voor eene approxi¬ matieve begrooting van de gelden die men voor de armenverzorging zou behoeven, geen sprake en werd de geheele toestand gedemoraliseerd. De wetgever begon dit in te zien en daarom werd in 1870 de wet gewijzigd door het domi¬ cilie van onderstand van de geboorteplaats der armen over te brengen naar hun verblijfplaats. Waar ligt nu, volgens den wetgever, het zwaar¬ tepunt der armenverzorging? Bij wie behoort zij in de eerste plaats? Uit de artikelen der wet, die de kerkelijke en burgerlijke armenzorg omschrij¬ ven, blijkt hoe onze armenwet het beginsel huldigt om- de ondersteuning der armen over te laten aan de kerkelijke en particuliere liefdadigheid. De bur¬ gerlijke armenverzorging dient slechts tot aanvul¬ ling en wordt alleen in de hoogste noodzakelijk¬ heid uitgeoefend, terwijl de arme in geen geval recht heeft eene zoodanige burgerlijke verzorging te eischen. Dit blijkt duidelijk uit artt. 20 en 21 der wet tot regeling van het Armbestuur, die aldus luiden : z/De ondersteuning der armen wordt overgela ten aan de kerkelijke en bijzondere instellingen van liefdadigheid." z/Geen burgerlijk armbestuur mag onderstand z/verleenen aan armen, dan na zich, voor zooveel //mogelijk, te hebben verzekerd, dat zij dien niet z/Van kerkelijke of bijzondere instellingen van wel- z/dadigheid kunnen erlangen, en dus slechts bij //volstrekte onvermijdelijkheid." Dit beginsel is op zich zelf deugdelijk. Armen¬ zorg als zoodanig behoort niet tot den werkkring van den staat. Maar, bedriegen wij ons niet, dan is dit beginsel op onjuiste wijze en voor de ar¬ men, die dan toch door burgerlijke corporatiën worden ondersteund, op onbillijke wijze toegepast, Eu toch is het bekende art. 21 zelf niet on¬ duidelijk, noch dubbelzinnig. Wat toch schrijft het voor? Een arme meldt zich, om onderstand, aan bij het Burgerlijk Armbestuur. Mag dat Bestuur hem terstond hulp verleenen? Neen, dat Bestuur moet vooraf zooveel mogelijk onderzoeken of bij eenige andere liefdadigheidsinstelling ook hulp te be¬ komen is. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan heeft het armbestuur te onderzoeken of onder¬ stand volstrekt onvermijdelijk is. Het gezin wordt dus bezocht, een onderzoek wordt ingesteld naar de verdiensten van den man, de vrouw, de kin¬ deren. Men ga na of er wezenlijke behoefte is en of in die behoefte op dat oogenblik niet kan worden voorzien door arbeid. Eerst wanneer dit alles gebleken is, mag het B. A. hulp verleenen. Toch is over dit artikel nog al heel wat ge¬ discussieerd. Vatten wij iu het kort samen wat daarover in 1854 en 1879 geschreven en voor¬ zoover dit is nategaan ook gesproken is, dan blijkt uit de ministerieele Memoriën van Toe¬ lichting, uit de voorloopige verslagen, ministe- riëele antwoorden en de gehouden kamerdebatten dat de discussie voornamelijk heeft geloopeu over de volgende punten: 1°. dat geen burgerlijk Bestuur mag helpen, dan na enz. Dat is dus de band dezen besturen aangelegd. 2°. Dan na zich zooveel mogelijk te hebben verzekerd. Aldus, volstrekte zekerheid acht men niet te verkrijgen, doch er moet zooveel mogelijk onderzoek gedaan worden. 3°. Indien aan de gestelde eischen is voldaan, dan mag het B. A. onderstand verleenen. Dus niet: het moet, maar het mag. De B. A. zijn dus vrij, behoudens hunne verantwoordelijkheid voor de gevolgen, om indien nergens elders hulp te verkrijgen en de volstrekte onvermijdelijkheid gebleken is, al of niet onderstand te verleenen. Omtrent de beteekenis der woorden //volstrekte overmijdelijkheid" vinden wij bijna niets vermeld. Alleen vinden wij de volgende opmerkelijke woor¬ den van den minister in de memorie van beant¬ woording (vgl. L. N. Schuurman de wet op het Armbestuur.) //De Regeering acht het niet wel mogelijk het in zich zelf duidelijk denkbeeld van volstrekte onvermijdelijkheid op eene bestemde wijze te omschrijven, zonder of gevallen onver¬ meld te laten, die er werkelijk toe behooren, of door eene andere algemeene uitdrukking de aan¬ leiding tot verkeerde opvatting niet weg te nemen, maar te verplaatsen." FEUILLETON. LIEFDE EN WRAAK. Eene Novelle, (vrij bewerkt naar het Duitsch.) IV. De nauwgezette Betaalmeester. De Commissaris had, zooals men zegt, in het hoofd gerekend, en ook de hoogte gemeten. Daarna gleed zijn blik over het lage hek heen in den proostdijtuin, over den tuin heen naar het gebouw zelf, welks dak hoog boven alle boomen en alleeën uitstak. Lang stond hij in gedachten, waarin hij niet wilde gestoord worden. „Wat zie je daar?" vroeg de Betaalmeester. „Niets." „Maar Swarts, er is toch wat, wat is T?" „Is reeds de diefstal aan anderen dan aan ons bekend ?" „Neen." „Spreek er dan toch tegen niemand over." „Wat zeg je daar weêr?" „Buiten ons mag niemand iets van den diefstal weten." „Maar beste vriend, ik moet hem toch bij mijn „chef, den president, wel aangeven. „Gij hebt hem bij mij aangegeven." „Jij bent mijn chef niet." „Uw chef heeft juist een doode in zijne familie; „en gij weet, een Commissaris van politie kan „veel op zich nemen." „En dan als in dezen nacht nog eens weêr „zoo'n som gestolen wordt en zij eens met de „geheele kas weggaan, wat dan?" „Ook dat is voor mijne verantwoording." „Voor de uwe?" „Ja. Maar wanneer verlaten uwe klerken het kantoor?" „Om zes uur." „Verwacht mij er dan na zessen. Neem de „sleutels van den kelder en van de kasten mee. „En zorg dat we niet worden gestoord." „Wat plan heb je dan?" „Adieu!" De Commissaris vertrok en de Betaalmeester zag hem hoofdschuddend na. II. Een Begrafenis. De proostdij was de ambtswoning van den re¬ geering-president, den Vrijheer van Ballard. Hij woonde in dit groote gebouw alleen; slechts had hij zijn kleindochter bij zich en hield eenige bedienden. Tot voor twee dagen woonde ook nog zijn dochter bij hem, maar thans stond daar slechts haar lijk. Heden avond zou zij worden heenge¬ dragen naar den stillen doodenakker. De heer van Bellard behoorde tot de oudste adelijke famie- liën. In vroegere tijd waren de vrijheeren van Bellard ook rijk geweest. Dit was nu niet meer zoo. De oorzaak was de volgende. Ten tijde van Lodewijk XIV, koning van Erauk- rijk, had een heer van Bellard zijnen vorst een grooten dienst bewezen. Lodewijk had n.l. de liefhebberij om zoo nu dan enkele landstreken van zijne naburen te anuexeeren. Ook op het land van den vorst, wiens dienaar de vrijheer van Bellard was, had de koning een begeerig oog geslagen. Bellard wist eehter de annexatie te voorkomen, waarvoor zijn vorst hem beloofde eeuwig dankbaar te zullen zijn. Toen echter de Bellards later zelf naar de kroon dongen, vielen zij in ongenade en daar zij als vorsten hadden geleefd, werden ze arm meteen. Iets toch hadden zij uit den brand gered. Sedert menschenheugenis had er altijd een der Bellards aan het hoofd eener provincie gestaan met den titel van „Regeeriugs-president." En sedert, korten tijd na de hervorming, het rijke klooster der Norbertijnen werd opgeheven, hadden zij ook de proostdij tot hun ambtelijke woning gehad. Het volk zei: de post van regeerings- president is in de familie der Bellards erfelijk en de proostdij is hun eigendom. Maar zoo was het toch inderdaad niet. De laatste president van Bellard was een streng en trotsch man. Den glans en de eer zijner familie trachtte hij te herstellen, en hij hoopte aan het hof zijn doel te bereiken. Aan de vorstelijke Hoven wordt de adel machtig, maar hij kan er ook te gronde gaan. .De vrijheer verwierf de gunst, ja zelfs de vriendschap van zijn vorst. Hij verkreeg aanzien, en huwde met eene rijke en schoone gravin. Maar zijne schoone en rijke vrouw was lichtzinnig, praclitlievend en