Tekstweergave van NHC_1913_01_07_0001
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
7de
JAARGANG
HIEUWTHÖORNSCflE
COURANT
:n
heer
M.
et
daartoe
ieren
ver-^
n
alle
be¬
et
en
800
iaar*),
ter^
2,
3
ei.4
200
K.G.
:reeg
geen
bemesting
:envolgens
i.G.,
3500
C.G.
hooi.
:rceel
ver
'st
gaf
en
—
leiden
dal
ABONNEMENTSPRIJS
VOOR
ALLE
PLAATSEN
VAN
NEDERLAND
)
behalve
f
0.75
PER
KWARTAAL.
200
K.G
VOOR
nETBUIJENLAND
BIJ
VOORUITBETALING
f6—
PER
JAAR.
van
4000
aarde
var
f
24
pet
?6.
Hier
ingskoster
rinst
f
71
:n
heer
L
:fveld
was
■deeld,
die
met
1001
ikkenmee
aar
volgde
er
en
were
perceelen
LOSSE
NUMMERS
5
CENT
PER
EXEMPLAAR
VERSCHIJNT
DINSDAG.
DONDERDAG
EN
ZATERDAG.
PRUS
DER
ADVERTENTIËN:
UITGEVERS:
GEBR.
GROOT.
REDACTEUR:
B.
THöENES
VAN
1-5
REGELS
30
CENT.
ELKE
REGEL
MEER
6
CENT
BUREAU
REDACTIE
EN
ADMINISTRATIE:
KLEINE
NOORD
9.
HOORN
VOOR
ADVERTENTIËN
BIJ
ABONNEMENT
ZEER
LAAG
TARIEF
TELEFOON
INTERCOMMUNAAL
99.
POPULAIRE
KWARTGULDENS-ANNONCE-RUBRIEK
(Advertenties
I
betreffende
Vraag
en
Aanbod)
van
1-5
regels
25
Ct.
Elke
regel
meer
5
Ct.
Al
onze
betalende
abonné's
zijn
zonder
eenige
betaling
hun¬
nerzijds,
verzekerd
tegen
ongevallen,
met
nitheeringen
van
f800
bij
geheele
blijvende
ongeschiktheid,
van
1400
bij
ge¬
deeltelijke
blijvende
ongeschiktheid
en
van
f
200
bij
overlijden,
eea
en
ander
gewaarborgd
door
do
Ongevallen-Verzekering-
Maatschappij
„Fatwn"
Piet-Heinplein
6,
's-Sravenhage.
Gelieve
bij
Uw
aangifte
als
Abonné,
ook
Voornaam,
Leeftijd
on
Beroep
te
vermelden.
per
H.ADe
vrijzinnige
concentratie.
achtereen
Een
afscheid>
en
650C
hilibemes
Onze
Eeuw
bevat
een
artike„
zijn.
Devan
prof.
Van
der
Vlugt,
waarin
W
mededeelt
uit
de
redactie
van
59
en
6^et
tijdschrift
te
zijn
getreden,
en
de
redenen,
die
hem
daartoe
heb
telkens
d)en
.^noopt,
uiteenzet.
5
grootste
herinnert
dsnrtoe
nnn
een
zoo.
Dociartikel
van
1905,
door
hem
ge
:ij
moeteischreven,
waarin
hij
het
onna-
h^rbovertUUrlijke
Van
de
bestaande
partij-
in'^égeve^1
oepeer'uReenzet,
en
op
eene
andere
groepeering
aandringt.
..
.
Denkt
men
zich
al
de
ver-
:!SCh'gJcn
schiilend
geschakeerde
groepen
in
het
volk
en
in
de
Staten
Gene-
9raai
voorhanden,
gerangschikt
op
3ene
rij,
zoodat
na
de
socialisten
ïn
de
vrijzinnig-democraten
eerst
fie
twee
afdeelingen
der
liberalen
«van
tomen,
daarna
de
Christelijk-his-
"
-Z80p;orischen
en
de
Friesche
anti
rnhem
cvolutionnairen
en
eindelijk
de
e»*
jatholieken
met
de
Calvinistische
ctTh£fakkmgphalanx,
dan
vindt
het
wel
geen
k*)Creatttegenspraak,
dat
men,
als
regel,
bi_«n
nac
in
hondgenootschappen
telkens
ïusschen
twee
onmiddellijk
op
elkaar
volgende
verscheidenheden
liet
veel
aanstootelijks
meer
ziet...
slechts
wordt
er
niet
zoodra
ook
naar
van
verre
gezinspeeld
op...
:oenadering
tusschen
de
geloovige
-n
de
moderne
„droite"
(de
beide
.centrum"-groepen),
of
Holland
comt
in
last.
Dat
ware
weder-
;ijds
verraad!
Want
immers:
usschen
die
twee
groepen
gaapt
Ie
afgrond!
.
.
.
Welnu
..
.
dat
meten
met
twee
naten
is
de
ongerijmdheid
zelve,
lok
voor
wie
in
zijne
staatsbe-
chouwing
de
Godgeleerdheid
niet
'ersmaadt.
„Onze
Eeuw"
zou
Onze
Eeuw"
niet
zijn,
zoo
ieder
ethische"
rechtzinnige,
als
zooda-
iig,
van
zelf
zich
dichter
wist
erwant
aan
Protestantsche
belij-
lenis-mannen,
laat
staan:
aan
utholieken,
dan
aan
den
critischen
dealist
van
godsdienstige,
zij
het
lan
ook
modern-godsdienstige
ivertuiging.
...
Sinds
de
minister
Cuyper
de
strijdbijl
begroef,
die
ndertijd
de
gelijknamige
doctor
oo
onverzettelijk
placht
te
zwaaien
egen
Pruissische
voogdijstaats-
•ractijken,
zijn
het,
met
de
libe-
alen
van
Thorbeckiaansche
kleur,
ROOT
42,
en
tiffeurs,
FEUILLETON.
vooral
de
Christelijk-historischen,
die
door
beginsel
en
traditie
te
eeniger
tijd
tot
het
weer
ontgra¬
ven
van
dat
wapen
kunnen
wor¬
den
genoopt.
En
desgelijks
is
bij
geene
andere
groepen
leven¬
diger
dan
bij
die
twee
het
besef,
dat
in
de
practijk
onzer
grond¬
wettige
instellingen
elk
verder
afglijden
van
het
evenwicht
hou¬
dend
samenwerken
der
staats¬
machten
tot
feitelijke
„conventie"-
heerschappij
naar
vermogen
moet
worden
gekeerd.
Waarom
dan
toch
de
weder-
zijdsche
verhouding
dier
twee
groepen
geplaatst
ver
buiten
het
gemeene
recht,
en
haar
tweeën
met
opzicht
tot
elkander
eene
eeuwige
afzondering
ten
plicht
gesteld,
die
beide
moet
verzwak¬
ken?
„Verzwakken",
ja.
Want
het
is
nooit
in
het
voordeel
eener
legerafdeeling,
geposteerd
te
staan
met
den
éénen
schouder
naar
een
afgrond.
Dat
levert
haar
te
lichtelijk
over
aan
de
genade
van
de
bondgenooten
te
harer
andere
zijde,
die,
zoo
zij
tegenstribbelt,
zonder
ophef
haar
kunnen
drin¬
gen
naar
den
rand.
Waar
sprake
is
van
samengaan
en
van
de
voor¬
waarden,
waaronder
het
zal
ge¬
schieden,
kan
ik
op
het
loven
en
bieden
met
mijn'
linkerbuurman
slechts
dan
wat
heil
verwachten,
zoo
mij
eene
keuze
blijft,
zoo
het
mij
vrijstaat,
onder
gegeven
om¬
standigheden
mij
ook
naar
rechts
te
wenden.
Weet
men
echter
aan
mijn'
linkerkant
vooruit:
„met
dien
ander
is
geen
verstandhou¬
ding
mogelijk,
daar
gaaptde
klove",
dan
wordt
ten
opzichte
van
den
eenzijdig
verlamden
nabuur
elke
onhandelbaarheid,
elke
eisch
om
steeds
zich
maar
te
schikken,
ge¬
oorloofd
en
van
slagen
zeker.
Ziedaar,
naar
schrijvers
overtui¬
ging,
de
hoofdoorzaak
van
de
betrekkelijke
zwakte
onzer
twee
middelgroepen
.
.
.
;
het
bijgeloof,
als
ware
het
eene
zonde
tegen
den
heiligen
geest,
het
Rubicoo'tje
te
overbruggen;
dat
tusschen
bei¬
den
doorstroomt,
die
dwaasheid,
r.
Om
Genadeloon.
:ene
dorpsvertelling
VAN
3)
E.
VELY.
i
Dat
het
drietal
geen
weigerend
ant-
'oord
geeft,
is
wel
een
bewijs
dat
zij
het
iet
elkander
eens
zijn.
Het
oog
van
os
valt
op
de
spreuk
boven
de
deur.
lij
blijft
staan,
zijn
voet
mag
met
die
ngeluksboodschap
niet
over
den
rem
pel.
«Roep
den
molenaar",
zegt
hij
tot
enen
knecht
en
hij
wacht
buiten,
oor
de
drie
mannen
omringd.
Friedrich
Walmode
komt.
Hij
is
ïgenwoordig
een
heel
ander
mensch,
an
voor
eenige
weken,
toen
hij
den
ooien
heeft
gekocht
—
steeds
speelt
r
een
glimlach
op
zijn
gelaat
als
de
'eerschijn
van
innig
geluk.
«Goeden
dag,
vader!"
roept
hij,
rant
hij
heeft
zich
al
aangewend
op
«
wijze
van
het
land
te
groeten.
Jos
neemt
de
toegestoken
hand
niet
aan,
en
de
jonge
man
staart
verwonderd
in
diens
ontsteld
gelaat.
„Er
is
Evle
toch
niets
overkomen
?"
„Nog
niet
—
nog
niet
—"
zegtJos
Brun
:
„dat
moet
nog
komen.
Nog
kijkt
zij
vroolijk
in
de
zon
en
in
den
helderen
dag,
en
zij
denkt
daarbij
aan
haren
geliefde."
De
zaagmolenaar
begrijpt
den
zin
van
die
woorden
niet,
en
kijkt
de
drie
anderen
aan.
„Is
hij
niet
wel
geworden,
burge¬
meester
?"
Deze
schudt
het
hoofd,
en
Jos
roept:
„Neen,
ik
ben
niet
gek
ge¬
worden
;
wees
maar
niet
bang,
Friedl,
o
mijn
zoon
—
mijn
lieve
zoon
!"
—
Hij
begint
luid
te
jammeren
en
wringt
de
handen
boven
zijn
witte
hoofd;
maar
vervolgens
richt
hij
zich
plot¬
seling
weer
overeind,
en
zich
be¬
dwingend
spreekt
hij
:
„Het
is
genoeg,
nu
moet
het
er
uit.
En
het
zal
kort
zijn
!
Maar
één
ding,
Friedl,
moet
je
weten
:
als
ik
en
mijne
arme
vrouw
je
hebben
willen
misleiden,
Eva
is
er
onschuldig
aan
!"
De
zaagmolenaar
wordt
bleek.
„Vader,
vader,
wat
is
er
toch?
—"
voor
en
na
stilzwijgend
aangeno¬
men,
...
plaatst
de
oeverbewoners
rechts
en
links
in
een'
staat
van
afhankelijkheid
met
opzicht
tot
de
verderop
gezetenen.
Het
wordt
links
van
het
stroompje,
meer
en
meer
gebruik:
een
„vooruitstre¬
vende",
zelfs
een
vrijzinnig-demo¬
craat
heeft
slechts
de
wenkbrauw
te
fronsen,
om
den
„conservatief"
terstond
terug
te
jagen
in
zijne
schulp
...
Hoe
het
aan
den
over
kant
gesteld
is,
daarvan
lekt
minder
uit;
maar
te
oordeelen
naar
som
mige
teekenen,
zou
men
haast
zeggen,
dat
het
oevervolkje
daar,
zacht
uitgedrukt,
het
niet
beter
heeft.
Dat
geeft
een'
valschen
toon
aan
geheel
ons
openbare
leven.
Het
wordt
tijd
om
tegen
zulk
een
kwaad
te
waarschuwen."
De
hoogleeraar
stelt
vervolgens
in
het
licht,
dat
zijn
stem
die
eens
roependen
in
de
woestijn
is
gebleven.
Nu,
als
toen,
staan
daar
aan
weerszij
van
den
Rubico
dezelfde
twee
legerafdeelingen.
Nu,
als
toen,
zouden
zij,
liet
men
haar
vrij.
éen
lijn
in
hoofdzaak
trekken
ter
zake
van
de
gewichtigste
aan¬
gelegenheden,
waarmee
de
ge¬
schiedenis
van
den
dag
haar
geeft
te
doen.
Van
Pruissische
voogdij-
staatspractijken,
gelijk
van
een
Britsch
bedeelingsstelsel,
dat
zijn
waren
naam
zich
schaamt,
gevoe¬
len
in
haar
hart
zich
beiden
even¬
zeer
afkeerig.
Levendiger
ook
dan
bij
anderen
blijft
bij
haar
tweeën
het
besef,
dat
in
de
prac¬
tijk
onzer
grondwettige
instellin¬
gen
elk
verder
afglijden
van
het
evenwichthoudend
samenwerken
der
staatsmachten
tot
feitelijke
„conventie"-heerschappij
naar
ver¬
mogen
moet
worden
gekeerd.
En
voorts,
om
slechts
dit
andere
nog
te
noemen:
of
niet
het
levensbe¬
lang
des
lands
bij
uitnemendheid
het
eindelijk
inhalen
van
den
achterstand
in
de
voorbereiding
van
zijn
weervermogen,
krachtig
gebaat
zou
kunnen
worden,
zoo
slechts
zij
daartoe
de
handen
met
beslistheid
sloegen
in
elkaar,
er
is
wel,
over
en
weêr,
geen
schep¬
sel,
die
daaraan
twijfelt.
En
nogtans
handhaaft
zich
de
tooverban,
die
beiden
houdt
uit¬
één.
De
kleine
Rubico
is
meer
dan
ooit
gezwollen.
Zoo
éener
als
anderzijds
was
het
„antithese"-
gevoel
nooit
sterker,
bitterder
dan
thans.
Nog
blijft
juist
hier,
gelijk
reeds
voor
vijf
jaren
de
afgrond
gapen.
En
de
gevolgen,
destijds
reeds
voorspeld,
zij
laten
zich
niet
wachten.
Rechts
niet
minder
dan
links
zijn
al
voor
het
offerfeest
En
achter
de
rijzige
gestalte
van
den
jongen
man
wordt
Babet
zichtbaar:
zij
hangt
met
het
halve
bovenlichaam
uit
het
venster,
om
beter
te
kunnen
hooren.
„Op
dien
avond",
gaat
Jos
voort,
„toen
je
je
aanzoek
bij
het
meisje
hebt
gedaan,
is
zij
tot
ons
gekomen.
In
den
donker
zaten
wij,
en
ik
kon
haar
lief
gezichtje
niet
onderscheiden,
toen
zij
vertelde
dat
je
haar
gevraagd
had
Gretle
en
ik
waren
vol
vreugde
en
dankbaarheid
jegens
Onzen
lieven
Heer.
Toen
zeide
zij
met
eene
diep
treurige
stem
:
Vader,
vergeet
je
dan
ook
dat?
En
toen
was
het
mij
of
de
schoone
hemel,
dien
ik
geopend
zag,
ter
aarde
viel.
Dat!
en
zij
drukte
mij
op
het
hart
dat
ik
het
zeggen
zou
en
moest
—
niet
eer
zou
zij
je
aanzoek
aannemen,
ofschoon
zij
doodelijk
op
je
verliefd
was.
—
Ik
heb
het
beloofd,
geluksmolenaar
—
maar
toen
je
den
volgenden
dag
gekomen
bent,
om
de
hand
mijner
dochter
te
vragen,
en
toen
je
van
je
vader
sprak
en
van
je
geboorteland,
zie,
toen
heb
ik
dadelijk
gevoeld
dat
je
daarover
niet
zou
kunnen
heenstappen,
dat
zóó
iets
nu
der
vroegere
overtuigingen
ter
eere
van
het
komende
kiezers-jubeljaar
de
aanstalten
gemaakt.
Ginds:
een
doorgaan
onder
het
juk
der
dwangverzekering
naar
Duitschen
trant.
Hier:
een
aanloop
tot
den
sprong
in
het
allemansbewind,
dat
op
„conventie"-heerschappij
moet
uitloopen.
Zelfs
blijkt
van
zekere
haast
om
het
offer
snel
te
bren¬
gen.
Liever
doorgevlogen
dan
doorgekropen.
Het
doet
denken
aan
de
berichten
der
Parijssche
onmiddellijk
vóór
„de
honderd
dagen"
:
„le
Corse
vient
de
dé-
barquer
a
Antibes",
„Bonaparte
s'avance
sur
Paris",
„Napoléon
s'est
installé
aux
Tuileries",
„Vive
l'Empereurrr
!!!
"
Slechts
heeft
men
voor
het
verrassende
van
zulk
bedrijf
niet
allen
zin
verloren.
Wat
er
aan
genen
kant
van
het
scheidingsstroompje
plaats
heeft,
men
krijt
het
over
en
weer
voor
stembusberekening
uit.
Als
deed
men
niet
in
het
kamp
der
vrien¬
den
krek
hetzelfde.
Het
eigene
laveeren
wordt
verbloemd
onder
het
voorwendsel,
dat
practische
staatkunst
bondgenootschappen
tusschen
ongelijk
gezinden
en
dus
inschikkelijkheden
noodig
maakt.
Als
stond
daar
niet
aan
de
overzij
des
strooms
eene
groep,
waarmee
men
zonder
zulke
inschikkelijk¬
heid
op
ettelijke
hoofdpunten
zich
zou
kunnen
verstaan.
De
schrijver
haalt
dit
alles
niet
op,
om
erover
te
mokken,
dat
zijn
waarschuwingen
in
den
wind
zijn
geslagen.
Neen,
wat
hem
voor
een
oogen-
blik
de
bovenstaande
dingen
deed
ophalen,
het
was
iets
anders.
Het
was,
dat
hij
meende,
dit
den
ezers
van
„Onze
Eeuw"
te
moe¬
ten
zeggen:
In
het
vermaan
van
1905
sprak
zich
de
levensgedachte
uit,
die,
onder
zijne
leiding,
dit
tijdschrift,
als
wegwijzer
in
ons
openbare
leven,
van
den
aanvang
af
bestemd
was
te
bepleiten
en
ook
heeft
bepleit.
Thans
is
nog
ééns
en
duidelijker
dan
ooit
de
teerling
over
die
gedachte
gewor¬
pen.
Zij
heeft,
voor
het
oogen-
blik
ten
minste,
afgedaan.
Onder
omstandigheden
als
deze
heeft
haar
voorvechter
van
dusver
zijn'
landgenooten,
hun
althans,
die
wel
eens
naar
hem
luisterden,
besten¬
digen
raad
niet
meer
te
geven.
„Tous
les
genres
sont
bons
hors
Ie
genre
ennuyeux."
En
er
zijn
wel
geen
taaier
vermaners,
dan
die
hunne
raadslagen
nog
slechts
vermogen
in
te
kleeden
in
de
aanvoegende
wijs
van
den
meer
dan
volmaakt
verleden
tijd
:
„hadt
Gij
maar
...!"
„Utinam
...!"
Van
daar
zijn
afscheid
uit
de
„redactie".
Als
medewerker
hoopt
hij
nog
somtijds
zijne
vroegere
kameraden,
die
zijne
vrienden
blijven,
om
gastvrijheid
te
vragen.
Als
„redacteur",
acht
hij
voor
zich
het
klokje
van
gehoorzaam¬
heid
zeer
duidelijk
te
vernemen.
Buitenland.
eenmaal
niet
zou
gaan.
En
ik
dacht:
als
je
een
eerlijke
kerel
wilt
zijn,
dan
sla
je
het
geluk
van
je
kind
aan
stukken,
gelijk
je
daar
buiten
de
steenen
stukslaat
—
liever
zwijgen!
—
Het
is
immers
al
zoo
lang
niet
uitgekomen,
het
zal
nu
wel
nooit
meer
uitkomen
!
En
de
hoofdzaak
is,
dat
zij
maar
eerst
man
en
vrouw
zijn.
Als
hij
dan
zoo
recht
gelukkig
met
zijne
Evle
is,
dan
ziet
hij
ook
wel
de
schande
van
zijnen
vader
over
het
hoofd
—
als
het
toch
eens
mocht
uitlekken.
En
ik
heb
je
verteld
dat
ik
een
rijke
boeren¬
zoon
geweest
ben
en
steeds
naar
beneden
ben
gezakt,
tot
den
straatweg
toe,
waar
je
mij
het
eerst
hebt
ge¬
vraagd
of
ik
werkte
om
genadeloon.
Maar
dat
andere,
dat
ik
moest
zeggen,
heb
ik
verzwegen.
En
ik
zou
liegen,
als
ik
zeide
dat
ik
naderhand
ge¬
wetenswroeging
had
gehad.
Niets
heb
ik
gehad,
dan
louter
blijdschap
over
uw
beider
geluk.
—
Nu
is
het
uit
daarmee,
geluksmolenaar!
Het
is
tóch
uitgekomen
—
de
schande
vindt
altijd
een
reed,
waardoor
zij
zich
een
weg
baant
—"
„Jos
Brun,
Jos
Brun",
stamelt
de
Het
ontwaken
der
Turksche
vloot.
In
een
brief
van
de
Dardanellen
vroeg
majoor
Zwenger
dezer
dagen
in
het
Bert.
Tageblatt:
Waarom
speelt
de
Turksche
vloot
verstoppertje;
waar¬
om
heeft
zij
het
hart
niet,
aan
te
vallen?
Zij
is
toch
de
meerdere
der
Grieksche
?"
Zulke
vragen,
zoo
schrijft
de
kapt.
ter
zee
Persius
in
hetzelfde
blad,
ver¬
nam
men
in
de
laatste
maanden
meer.
Met
recht,
Turkije
beschikt
ook
tegenwoordig
nog
over
een
sterker
zeemacht
dan
Griekenland
en
zou
bij
eenig
initiatief
geen
moeite
hebben
gehad,
op
den
gang
van
den
oorlog
een
beslissenden
invloed
te
oefenen.
Het
had
de
heerschappij
ter
zee
bij
het
begin
der
vijandelijkheden
moeten
en
kunnen
veroveren.
Een
verschijnen
van
Turksche
oorlogsschepen
voor
den
Piraeus
en
onlangs
ook
aan
de
Albaneesche
kust
had
de
actie
van
de
overwinnende
legers
der
bondge¬
nooten
aanmerkelijk
kunnen
en
moeten
bemoeilijken.
Dat
de
Turksche
vloot
het
eerst
thans
waagde,
de
Dardanellen
te
ver¬
laten
brengt
kapt.
Persius
tot
de
over¬
tuiging,
dat
ook
zij,
evenals
het
leger
niet
slagvaardig
was.
Dat
is
bij
haar
des
te
verwonderlijker
omdat
een
in
dienst
gesteld
oorlogsschip
—
en
in
dienst
gesteld
waren
bijv.
de
drie
pantserschepen
—
ten
allen
tijde
bereid
moet
zijn,
in
gevecht
te
gaan.
De
Turksche
marine
is
door
Engel-
sche
zeeofficieren
opgeleid
onder
leiding
achtereenvolgens
van
de
admi¬
raals
Sir
Douglas
Gamble,
Williame
en
Limpus
(de
laatste
na
April
van
dit
jaar).
Zij
zullen
wel
evenmin
als
de
Duitsche
leger-instructeurs
in
staat
geweest
zijn
eenigen
invloed
van
be-
teekenis
te
oefenen
op
Turksch
wan¬
bestuur
en
indolentie.
De
berichten
over
het
gevecht
voor
de
Dardanellen
spreken
elkander
tegen,
maar
het
schijnt
dat
de
Grieksche
pantserkruiser
„Awerof"
beschadigd
werd.
Wordt
dit
gerucht
bewaarheid,
dan
is
het
eenige.
grootste
en
strijd-
waardige
schip
der
Grieksche
vloot
buiten
gevecht
gesteld.
Nu
zou
niets
meer
in
den
weg
staan
van
een
flink
offensief
van
de
Turksche
strijdmacht.
Tegen
de
weinige
Grieksche
torpedo¬
booten
zal
zij
zich
kunnen
verweren,
mits
er
meer
waakzaamheid
betoond
wordt
dan
voor
eenige
weken
op
het
oude
kustpantserschip
„Fethibulend".
De
heele
bemanning
van
dat
schip
meende,
dat
zij
ook
in
den
oorlog
niet
buiten
haar
nachtrust
kon.
Zij
vertrouwde
erop,
dat
de
bemanning
der
forten,
onder
welker
bescherming
het
schip
ankerde,
de
oogen
beter
open
zou
houden.
Maar
zij
zag
zich
teleurgesteld.
De
soldaten
sliepen
even
vast
als
de
matro¬
zen
en
zoo
konden
twee
op
150
meter
afgeschoten
Grieksche
torpedo's
—
geschoten
uit
de
torpedoboot
no.
11
in
1885
bij
Vulkan
gebouwd
—
het
eerwaardige
kustpantserschip
op
den
bodem
der
haven
van
Saloniki
te
slapen
leggen.
In
het
geheel
werden
drie
schoten
gelost.
Twee
ontploften
vóór
op
het
schip,
de
derde
trof
den
havendam
en
vernielde
dien.
Geluk¬
kig
kon
de
heele
bemanning
zich
bergen.
Een
krijgsraad
moet
overigens
den
commandant
evenals
de
bevel¬
hebbers
der
forten
ter
dood
veroor¬
deeld
hebben.
De
beide
zusterschepen
van
de
„Fethibulend"
gingen
in
den
oorlog
tegen
Italië
verloren.
De
„Zefer"
vluchtte
op
30
October
naar
Port-Said
en
werd
daar
ontwapend
en
in
het
begin
van
Januari
vernielden
de
ltali-
aansche
oorlogsschepen
de
„Avn-illah"
in
de
haven
van
Beiroet.
Een
noemenswaardige
bedrijvigheid
ontwikkelde
de
Turksche
vloot
tot
dusver
slechts
bij
de
verdediging
der
Tsjataldsja-linie.
Maar
wellicht
—
zoo
besluit
kapi¬
tein
Persius
—
wint
zij
nu
nog
lauweren.
De
Oostersche-questie.
Tegenover
de
leuze:
De
balkan
voor
de
Balkanvolken,
wordt
er
op
gewezen,
dat
in
het
vilayet
Adriano-
pel,
dat
Bulgarije
zoo
goed
als
geheel
voor
zich
vraagt,,
niet
meer
dan
125000
Bulgaren
wonen.
De
bevolking
—
1,180,000
zielen
—
is
aldus
samen¬
gesteld:
Muzelmannen
650,000,
Grie¬
ken
357,000,
Bulgaren
125,000,
Arme¬
niërs
27,000
en
de
rest
in
20,000
verdeeld.
Adrianopel
heeft
124,000
inwoners,
waarvan
slechts
9000
Bulgaren.
De
Muzelmannen
tellen
er
58,000
zielen,
de
Grieken
36,000,
de
Israëlieten
14,000,
de
Armeniërs
4500.
De
Oos-
tersche
questie
is
dus
nog
altijd
een
heel
lastige
questie.
Een
telegram
(zie
Laatste
berichten)
meldt
dat
de
onderhandelingen
officieel
zijn
afgebroken.
jonge
man,
die
blijkbaar
aan
al
zijne
leden
begint
te
beven.
„Ja",
gaat
deze
voort
met
zijne
bevende
stem,
„ik
heb
het
je
niet
kunnen
besparen,
je
moet
het
aan-
hooren,
mijn
lieve
zoon
!
O,
dat
mag
ik
nu
niet
meer
zeggen
—
dat
weet
ik
wel!
—
Het
is
dus
uitgekomen
:
met
die
boodschap
zijn
deze
mannen
tot
mij
komen,
waar
ik
zat
te
werken.
Maar
van
mij
zelf
zal
je
het
hooren.
Zie:
ik
heb
erg
getobt
om
een
vrouw
te
krijgen;
zij
was
arm
en
ik
kon
eerst
niet,
maar
eindelijk
heb
ik
toch
doorgezet.
Wat
waren
wij
gelukkig
met
ons
beiden
!
Drie
kinderen
stierven
jong;
toen
kwam
Evle,
en
die
is
groot
geworden.
Maar
nog
geen
jaar
daarna,
werd
ik
door
mijne
drift
in
het
ongeluk
gestort.
Ik
sloeg
eenen
man,
dat
hij
zwaar
gewond
nederlag
—
en
ofschoon
zij
voor
de
rechtbank
naar
ver¬
zachtende
omstandigheden
hebben
ge¬
zocht
—
en
tot
vijf
jaren
tuchthuisstraf
werd
ik
veroordeeld,
en
ik
heb
ze
ondergaan
!"
„Tuchthuis
!"
dat
woord
wordt
door
Friedrich
Walmode
met
gesmoorde
stem
herhaald.
Binnenland.
De
Amsterdamsche
scheepvaart
in
1912.
Uit
Amsterdam
schrijft
men
ons:
Wij
deelden
deze
week
reeds
eenige
cijfers
mede
omtrent
de
Amsterdam¬
sche
scheepvaartbeweging.
Hieronder
laten
wij
een
meer
gedetailleerd
over¬
zicht
volgen,
ontleend
aan
de
desbe¬
treffende
statistiek
door
de
Kamer
van
Koophandel
gepubliceerd.
Er
kwamen
aan
2499
zeeschepen
met
een
inhoud
van
11.165.548
M3.,
tegen
2360
zeeschepen
met
een
inhoud
van
10.113.743
M3
in
1911,
hetgeen
een
vermeerdering
is
van
139
schepen
en
1.051.805
M3'
inhoud.
Het
getal
Rijnschepen
bedroeg
in
1912:
1546,
metende
1,035.967
M3.
tegen
1267
Rijnschepen,
metende
814,781
M3.
in
1911.
Door
de
Noordzeeeluizen
werden
in
1912
gesehut:
1539
zeeschepen
van
40
d.M.
en
minder
diepgang;
1660
van
41-50,
1018
van
51-60,
272
van
61-65,
160
van
66-70,
35
van
71,
27
van
72,
21
van
73,
17
van
74,
15
van
75,
12
van
76,
7
van
77,
6
van
78,
5
van
79,
4
van
80,
4
van
81,
2
„Ja
—
zoo
is
het!"
zegt
Jos.
De
burgemeester
nadert
den
mole¬
naar.
„Het
is
erg,
maar
het
moet
je
niet
terneerslaan
!"
„Ja",
zegt
de
steenboer,
„al
heeft
hij
het
nog
zoo
verborgen
gehouden,
toch
ik
het
uitgelekt."
En
Dieter
troost
zijn
vijand
met
de
woorden
:
„het
is
immers
nog
vroeg
genoeg
:
je
bent
nog
niet
in
de
kerk
geweest."
Babet
aan
het
venster
schermt
met
hare
handen
in
de
lucht:
„Ik
had
het
wel
gedacht,
dat
er
een
ongeluk
voor
de
deur
stond
—
eiken
nacht
heb
ik
de
nachtmerrie
gehad.
Dat
is
een
zeker
teeken.
En
wat
gij
mij
onlangs
hebt
gezegd,
geluks¬
molenaar,
toen
ik
mij
zoo
erg
ver¬
wonderde
over
die
verloving:
de
bruidschat
van
Evele
was
een
vlekke-
looze
naam
?
—
waar
"wilt
gij
dien
nu
nog
zoeken
?"
„Ja
—
ja
!"
steunt
de
molenaar
op
doffen
toon.
Jos
keert
zich
nog
eenmaal
naar
hem
toe.
(Wordt
vervolgd).