Tekstweergave van NHC_1913_01_07_0001

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
7de JAARGANG HIEUWTHÖORNSCflE COURANT :n heer M. et daartoe ieren ver-^ n alle be¬ et en 800 iaar*), ter^ 2, 3 ei.4 200 K.G. :reeg geen bemesting :envolgens i.G., 3500 C.G. hooi. :rceel ver 'st gaf en leiden dal ABONNEMENTSPRIJS VOOR ALLE PLAATSEN VAN NEDERLAND ) behalve f 0.75 PER KWARTAAL. 200 K.G VOOR nETBUIJENLAND BIJ VOORUITBETALING f6— PER JAAR. van 4000 aarde var f 24 pet ?6. Hier ingskoster rinst f 71 :n heer L :fveld was ■deeld, die met 1001 ikkenmee aar volgde er en were perceelen LOSSE NUMMERS 5 CENT PER EXEMPLAAR VERSCHIJNT DINSDAG. DONDERDAG EN ZATERDAG. PRUS DER ADVERTENTIËN: UITGEVERS: GEBR. GROOT. REDACTEUR: B. THöENES VAN 1-5 REGELS 30 CENT. ELKE REGEL MEER 6 CENT BUREAU REDACTIE EN ADMINISTRATIE: KLEINE NOORD 9. HOORN VOOR ADVERTENTIËN BIJ ABONNEMENT ZEER LAAG TARIEF TELEFOON INTERCOMMUNAAL 99. POPULAIRE KWARTGULDENS-ANNONCE-RUBRIEK (Advertenties I betreffende Vraag en Aanbod) van 1-5 regels 25 Ct. Elke regel meer 5 Ct. Al onze betalende abonné's zijn zonder eenige betaling hun¬ nerzijds, verzekerd tegen ongevallen, met nitheeringen van f800 bij geheele blijvende ongeschiktheid, van 1400 bij ge¬ deeltelijke blijvende ongeschiktheid en van f 200 bij overlijden, eea en ander gewaarborgd door do Ongevallen-Verzekering- Maatschappij „Fatwn" Piet-Heinplein 6, 's-Sravenhage. Gelieve bij Uw aangifte als Abonné, ook Voornaam, Leeftijd on Beroep te vermelden. per H.ADe vrijzinnige concentratie. achtereen Een afscheid> en 650C hilibemes Onze Eeuw bevat een artike„ zijn. Devan prof. Van der Vlugt, waarin W mededeelt uit de redactie van 59 en 6^et tijdschrift te zijn getreden, en de redenen, die hem daartoe heb telkens d)en .^noopt, uiteenzet. 5 grootste herinnert dsnrtoe nnn een zoo. Dociartikel van 1905, door hem ge :ij moeteischreven, waarin hij het onna- h^rbovertUUrlijke Van de bestaande partij- in'^égeve^1 oepeer'uReenzet, en op eene andere groepeering aandringt. .. . Denkt men zich al de ver- :!SCh'gJcn schiilend geschakeerde groepen in het volk en in de Staten Gene- 9raai voorhanden, gerangschikt op 3ene rij, zoodat na de socialisten ïn de vrijzinnig-democraten eerst fie twee afdeelingen der liberalen «van tomen, daarna de Christelijk-his- " -Z80p;orischen en de Friesche anti rnhem cvolutionnairen en eindelijk de e»* jatholieken met de Calvinistische ctTh£fakkmgphalanx, dan vindt het wel geen k*)Creatttegenspraak, dat men, als regel, bi_«n nac in hondgenootschappen telkens ïusschen twee onmiddellijk op elkaar volgende verscheidenheden liet veel aanstootelijks meer ziet... slechts wordt er niet zoodra ook naar van verre gezinspeeld op... :oenadering tusschen de geloovige -n de moderne „droite" (de beide .centrum"-groepen), of Holland comt in last. Dat ware weder- ;ijds verraad! Want immers: usschen die twee groepen gaapt Ie afgrond! . . . Welnu .. . dat meten met twee naten is de ongerijmdheid zelve, lok voor wie in zijne staatsbe- chouwing de Godgeleerdheid niet 'ersmaadt. „Onze Eeuw" zou Onze Eeuw" niet zijn, zoo ieder ethische" rechtzinnige, als zooda- iig, van zelf zich dichter wist erwant aan Protestantsche belij- lenis-mannen, laat staan: aan utholieken, dan aan den critischen dealist van godsdienstige, zij het lan ook modern-godsdienstige ivertuiging. ... Sinds de minister Cuyper de strijdbijl begroef, die ndertijd de gelijknamige doctor oo onverzettelijk placht te zwaaien egen Pruissische voogdijstaats- •ractijken, zijn het, met de libe- alen van Thorbeckiaansche kleur, ROOT 42, en tiffeurs, FEUILLETON. vooral de Christelijk-historischen, die door beginsel en traditie te eeniger tijd tot het weer ontgra¬ ven van dat wapen kunnen wor¬ den genoopt. En desgelijks is bij geene andere groepen leven¬ diger dan bij die twee het besef, dat in de practijk onzer grond¬ wettige instellingen elk verder afglijden van het evenwicht hou¬ dend samenwerken der staats¬ machten tot feitelijke „conventie"- heerschappij naar vermogen moet worden gekeerd. Waarom dan toch de weder- zijdsche verhouding dier twee groepen geplaatst ver buiten het gemeene recht, en haar tweeën met opzicht tot elkander eene eeuwige afzondering ten plicht gesteld, die beide moet verzwak¬ ken? „Verzwakken", ja. Want het is nooit in het voordeel eener legerafdeeling, geposteerd te staan met den éénen schouder naar een afgrond. Dat levert haar te lichtelijk over aan de genade van de bondgenooten te harer andere zijde, die, zoo zij tegenstribbelt, zonder ophef haar kunnen drin¬ gen naar den rand. Waar sprake is van samengaan en van de voor¬ waarden, waaronder het zal ge¬ schieden, kan ik op het loven en bieden met mijn' linkerbuurman slechts dan wat heil verwachten, zoo mij eene keuze blijft, zoo het mij vrijstaat, onder gegeven om¬ standigheden mij ook naar rechts te wenden. Weet men echter aan mijn' linkerkant vooruit: „met dien ander is geen verstandhou¬ ding mogelijk, daar gaaptde klove", dan wordt ten opzichte van den eenzijdig verlamden nabuur elke onhandelbaarheid, elke eisch om steeds zich maar te schikken, ge¬ oorloofd en van slagen zeker. Ziedaar, naar schrijvers overtui¬ ging, de hoofdoorzaak van de betrekkelijke zwakte onzer twee middelgroepen . . . ; het bijgeloof, als ware het eene zonde tegen den heiligen geest, het Rubicoo'tje te overbruggen; dat tusschen bei¬ den doorstroomt, die dwaasheid, r. Om Genadeloon. :ene dorpsvertelling VAN 3) E. VELY. i Dat het drietal geen weigerend ant- 'oord geeft, is wel een bewijs dat zij het iet elkander eens zijn. Het oog van os valt op de spreuk boven de deur. lij blijft staan, zijn voet mag met die ngeluksboodschap niet over den rem pel. «Roep den molenaar", zegt hij tot enen knecht en hij wacht buiten, oor de drie mannen omringd. Friedrich Walmode komt. Hij is ïgenwoordig een heel ander mensch, an voor eenige weken, toen hij den ooien heeft gekocht steeds speelt r een glimlach op zijn gelaat als de 'eerschijn van innig geluk. «Goeden dag, vader!" roept hij, rant hij heeft zich al aangewend op « wijze van het land te groeten. Jos neemt de toegestoken hand niet aan, en de jonge man staart verwonderd in diens ontsteld gelaat. „Er is Evle toch niets overkomen ?" „Nog niet nog niet —" zegtJos Brun : „dat moet nog komen. Nog kijkt zij vroolijk in de zon en in den helderen dag, en zij denkt daarbij aan haren geliefde." De zaagmolenaar begrijpt den zin van die woorden niet, en kijkt de drie anderen aan. „Is hij niet wel geworden, burge¬ meester ?" Deze schudt het hoofd, en Jos roept: „Neen, ik ben niet gek ge¬ worden ; wees maar niet bang, Friedl, o mijn zoon mijn lieve zoon !" Hij begint luid te jammeren en wringt de handen boven zijn witte hoofd; maar vervolgens richt hij zich plot¬ seling weer overeind, en zich be¬ dwingend spreekt hij : „Het is genoeg, nu moet het er uit. En het zal kort zijn ! Maar één ding, Friedl, moet je weten : als ik en mijne arme vrouw je hebben willen misleiden, Eva is er onschuldig aan !" De zaagmolenaar wordt bleek. „Vader, vader, wat is er toch? —" voor en na stilzwijgend aangeno¬ men, ... plaatst de oeverbewoners rechts en links in een' staat van afhankelijkheid met opzicht tot de verderop gezetenen. Het wordt links van het stroompje, meer en meer gebruik: een „vooruitstre¬ vende", zelfs een vrijzinnig-demo¬ craat heeft slechts de wenkbrauw te fronsen, om den „conservatief" terstond terug te jagen in zijne schulp ... Hoe het aan den over kant gesteld is, daarvan lekt minder uit; maar te oordeelen naar som mige teekenen, zou men haast zeggen, dat het oevervolkje daar, zacht uitgedrukt, het niet beter heeft. Dat geeft een' valschen toon aan geheel ons openbare leven. Het wordt tijd om tegen zulk een kwaad te waarschuwen." De hoogleeraar stelt vervolgens in het licht, dat zijn stem die eens roependen in de woestijn is gebleven. Nu, als toen, staan daar aan weerszij van den Rubico dezelfde twee legerafdeelingen. Nu, als toen, zouden zij, liet men haar vrij. éen lijn in hoofdzaak trekken ter zake van de gewichtigste aan¬ gelegenheden, waarmee de ge¬ schiedenis van den dag haar geeft te doen. Van Pruissische voogdij- staatspractijken, gelijk van een Britsch bedeelingsstelsel, dat zijn waren naam zich schaamt, gevoe¬ len in haar hart zich beiden even¬ zeer afkeerig. Levendiger ook dan bij anderen blijft bij haar tweeën het besef, dat in de prac¬ tijk onzer grondwettige instellin¬ gen elk verder afglijden van het evenwichthoudend samenwerken der staatsmachten tot feitelijke „conventie"-heerschappij naar ver¬ mogen moet worden gekeerd. En voorts, om slechts dit andere nog te noemen: of niet het levensbe¬ lang des lands bij uitnemendheid het eindelijk inhalen van den achterstand in de voorbereiding van zijn weervermogen, krachtig gebaat zou kunnen worden, zoo slechts zij daartoe de handen met beslistheid sloegen in elkaar, er is wel, over en weêr, geen schep¬ sel, die daaraan twijfelt. En nogtans handhaaft zich de tooverban, die beiden houdt uit¬ één. De kleine Rubico is meer dan ooit gezwollen. Zoo éener als anderzijds was het „antithese"- gevoel nooit sterker, bitterder dan thans. Nog blijft juist hier, gelijk reeds voor vijf jaren de afgrond gapen. En de gevolgen, destijds reeds voorspeld, zij laten zich niet wachten. Rechts niet minder dan links zijn al voor het offerfeest En achter de rijzige gestalte van den jongen man wordt Babet zichtbaar: zij hangt met het halve bovenlichaam uit het venster, om beter te kunnen hooren. „Op dien avond", gaat Jos voort, „toen je je aanzoek bij het meisje hebt gedaan, is zij tot ons gekomen. In den donker zaten wij, en ik kon haar lief gezichtje niet onderscheiden, toen zij vertelde dat je haar gevraagd had Gretle en ik waren vol vreugde en dankbaarheid jegens Onzen lieven Heer. Toen zeide zij met eene diep treurige stem : Vader, vergeet je dan ook dat? En toen was het mij of de schoone hemel, dien ik geopend zag, ter aarde viel. Dat! en zij drukte mij op het hart dat ik het zeggen zou en moest niet eer zou zij je aanzoek aannemen, ofschoon zij doodelijk op je verliefd was. Ik heb het beloofd, geluksmolenaar maar toen je den volgenden dag gekomen bent, om de hand mijner dochter te vragen, en toen je van je vader sprak en van je geboorteland, zie, toen heb ik dadelijk gevoeld dat je daarover niet zou kunnen heenstappen, dat zóó iets nu der vroegere overtuigingen ter eere van het komende kiezers-jubeljaar de aanstalten gemaakt. Ginds: een doorgaan onder het juk der dwangverzekering naar Duitschen trant. Hier: een aanloop tot den sprong in het allemansbewind, dat op „conventie"-heerschappij moet uitloopen. Zelfs blijkt van zekere haast om het offer snel te bren¬ gen. Liever doorgevlogen dan doorgekropen. Het doet denken aan de berichten der Parijssche onmiddellijk vóór „de honderd dagen" : „le Corse vient de dé- barquer a Antibes", „Bonaparte s'avance sur Paris", „Napoléon s'est installé aux Tuileries", „Vive l'Empereurrr !!! " Slechts heeft men voor het verrassende van zulk bedrijf niet allen zin verloren. Wat er aan genen kant van het scheidingsstroompje plaats heeft, men krijt het over en weer voor stembusberekening uit. Als deed men niet in het kamp der vrien¬ den krek hetzelfde. Het eigene laveeren wordt verbloemd onder het voorwendsel, dat practische staatkunst bondgenootschappen tusschen ongelijk gezinden en dus inschikkelijkheden noodig maakt. Als stond daar niet aan de overzij des strooms eene groep, waarmee men zonder zulke inschikkelijk¬ heid op ettelijke hoofdpunten zich zou kunnen verstaan. De schrijver haalt dit alles niet op, om erover te mokken, dat zijn waarschuwingen in den wind zijn geslagen. Neen, wat hem voor een oogen- blik de bovenstaande dingen deed ophalen, het was iets anders. Het was, dat hij meende, dit den ezers van „Onze Eeuw" te moe¬ ten zeggen: In het vermaan van 1905 sprak zich de levensgedachte uit, die, onder zijne leiding, dit tijdschrift, als wegwijzer in ons openbare leven, van den aanvang af bestemd was te bepleiten en ook heeft bepleit. Thans is nog ééns en duidelijker dan ooit de teerling over die gedachte gewor¬ pen. Zij heeft, voor het oogen- blik ten minste, afgedaan. Onder omstandigheden als deze heeft haar voorvechter van dusver zijn' landgenooten, hun althans, die wel eens naar hem luisterden, besten¬ digen raad niet meer te geven. „Tous les genres sont bons hors Ie genre ennuyeux." En er zijn wel geen taaier vermaners, dan die hunne raadslagen nog slechts vermogen in te kleeden in de aanvoegende wijs van den meer dan volmaakt verleden tijd : „hadt Gij maar ...!" „Utinam ...!" Van daar zijn afscheid uit de „redactie". Als medewerker hoopt hij nog somtijds zijne vroegere kameraden, die zijne vrienden blijven, om gastvrijheid te vragen. Als „redacteur", acht hij voor zich het klokje van gehoorzaam¬ heid zeer duidelijk te vernemen. Buitenland. eenmaal niet zou gaan. En ik dacht: als je een eerlijke kerel wilt zijn, dan sla je het geluk van je kind aan stukken, gelijk je daar buiten de steenen stukslaat liever zwijgen! Het is immers al zoo lang niet uitgekomen, het zal nu wel nooit meer uitkomen ! En de hoofdzaak is, dat zij maar eerst man en vrouw zijn. Als hij dan zoo recht gelukkig met zijne Evle is, dan ziet hij ook wel de schande van zijnen vader over het hoofd als het toch eens mocht uitlekken. En ik heb je verteld dat ik een rijke boeren¬ zoon geweest ben en steeds naar beneden ben gezakt, tot den straatweg toe, waar je mij het eerst hebt ge¬ vraagd of ik werkte om genadeloon. Maar dat andere, dat ik moest zeggen, heb ik verzwegen. En ik zou liegen, als ik zeide dat ik naderhand ge¬ wetenswroeging had gehad. Niets heb ik gehad, dan louter blijdschap over uw beider geluk. Nu is het uit daarmee, geluksmolenaar! Het is tóch uitgekomen de schande vindt altijd een reed, waardoor zij zich een weg baant —" „Jos Brun, Jos Brun", stamelt de Het ontwaken der Turksche vloot. In een brief van de Dardanellen vroeg majoor Zwenger dezer dagen in het Bert. Tageblatt: Waarom speelt de Turksche vloot verstoppertje; waar¬ om heeft zij het hart niet, aan te vallen? Zij is toch de meerdere der Grieksche ?" Zulke vragen, zoo schrijft de kapt. ter zee Persius in hetzelfde blad, ver¬ nam men in de laatste maanden meer. Met recht, Turkije beschikt ook tegenwoordig nog over een sterker zeemacht dan Griekenland en zou bij eenig initiatief geen moeite hebben gehad, op den gang van den oorlog een beslissenden invloed te oefenen. Het had de heerschappij ter zee bij het begin der vijandelijkheden moeten en kunnen veroveren. Een verschijnen van Turksche oorlogsschepen voor den Piraeus en onlangs ook aan de Albaneesche kust had de actie van de overwinnende legers der bondge¬ nooten aanmerkelijk kunnen en moeten bemoeilijken. Dat de Turksche vloot het eerst thans waagde, de Dardanellen te ver¬ laten brengt kapt. Persius tot de over¬ tuiging, dat ook zij, evenals het leger niet slagvaardig was. Dat is bij haar des te verwonderlijker omdat een in dienst gesteld oorlogsschip en in dienst gesteld waren bijv. de drie pantserschepen ten allen tijde bereid moet zijn, in gevecht te gaan. De Turksche marine is door Engel- sche zeeofficieren opgeleid onder leiding achtereenvolgens van de admi¬ raals Sir Douglas Gamble, Williame en Limpus (de laatste na April van dit jaar). Zij zullen wel evenmin als de Duitsche leger-instructeurs in staat geweest zijn eenigen invloed van be- teekenis te oefenen op Turksch wan¬ bestuur en indolentie. De berichten over het gevecht voor de Dardanellen spreken elkander tegen, maar het schijnt dat de Grieksche pantserkruiser „Awerof" beschadigd werd. Wordt dit gerucht bewaarheid, dan is het eenige. grootste en strijd- waardige schip der Grieksche vloot buiten gevecht gesteld. Nu zou niets meer in den weg staan van een flink offensief van de Turksche strijdmacht. Tegen de weinige Grieksche torpedo¬ booten zal zij zich kunnen verweren, mits er meer waakzaamheid betoond wordt dan voor eenige weken op het oude kustpantserschip „Fethibulend". De heele bemanning van dat schip meende, dat zij ook in den oorlog niet buiten haar nachtrust kon. Zij vertrouwde erop, dat de bemanning der forten, onder welker bescherming het schip ankerde, de oogen beter open zou houden. Maar zij zag zich teleurgesteld. De soldaten sliepen even vast als de matro¬ zen en zoo konden twee op 150 meter afgeschoten Grieksche torpedo's geschoten uit de torpedoboot no. 11 in 1885 bij Vulkan gebouwd het eerwaardige kustpantserschip op den bodem der haven van Saloniki te slapen leggen. In het geheel werden drie schoten gelost. Twee ontploften vóór op het schip, de derde trof den havendam en vernielde dien. Geluk¬ kig kon de heele bemanning zich bergen. Een krijgsraad moet overigens den commandant evenals de bevel¬ hebbers der forten ter dood veroor¬ deeld hebben. De beide zusterschepen van de „Fethibulend" gingen in den oorlog tegen Italië verloren. De „Zefer" vluchtte op 30 October naar Port-Said en werd daar ontwapend en in het begin van Januari vernielden de ltali- aansche oorlogsschepen de „Avn-illah" in de haven van Beiroet. Een noemenswaardige bedrijvigheid ontwikkelde de Turksche vloot tot dusver slechts bij de verdediging der Tsjataldsja-linie. Maar wellicht zoo besluit kapi¬ tein Persius wint zij nu nog lauweren. De Oostersche-questie. Tegenover de leuze: De balkan voor de Balkanvolken, wordt er op gewezen, dat in het vilayet Adriano- pel, dat Bulgarije zoo goed als geheel voor zich vraagt,, niet meer dan 125000 Bulgaren wonen. De bevolking 1,180,000 zielen is aldus samen¬ gesteld: Muzelmannen 650,000, Grie¬ ken 357,000, Bulgaren 125,000, Arme¬ niërs 27,000 en de rest in 20,000 verdeeld. Adrianopel heeft 124,000 inwoners, waarvan slechts 9000 Bulgaren. De Muzelmannen tellen er 58,000 zielen, de Grieken 36,000, de Israëlieten 14,000, de Armeniërs 4500. De Oos- tersche questie is dus nog altijd een heel lastige questie. Een telegram (zie Laatste berichten) meldt dat de onderhandelingen officieel zijn afgebroken. jonge man, die blijkbaar aan al zijne leden begint te beven. „Ja", gaat deze voort met zijne bevende stem, „ik heb het je niet kunnen besparen, je moet het aan- hooren, mijn lieve zoon ! O, dat mag ik nu niet meer zeggen dat weet ik wel! Het is dus uitgekomen : met die boodschap zijn deze mannen tot mij komen, waar ik zat te werken. Maar van mij zelf zal je het hooren. Zie: ik heb erg getobt om een vrouw te krijgen; zij was arm en ik kon eerst niet, maar eindelijk heb ik toch doorgezet. Wat waren wij gelukkig met ons beiden ! Drie kinderen stierven jong; toen kwam Evle, en die is groot geworden. Maar nog geen jaar daarna, werd ik door mijne drift in het ongeluk gestort. Ik sloeg eenen man, dat hij zwaar gewond nederlag en ofschoon zij voor de rechtbank naar ver¬ zachtende omstandigheden hebben ge¬ zocht en tot vijf jaren tuchthuisstraf werd ik veroordeeld, en ik heb ze ondergaan !" „Tuchthuis !" dat woord wordt door Friedrich Walmode met gesmoorde stem herhaald. Binnenland. De Amsterdamsche scheepvaart in 1912. Uit Amsterdam schrijft men ons: Wij deelden deze week reeds eenige cijfers mede omtrent de Amsterdam¬ sche scheepvaartbeweging. Hieronder laten wij een meer gedetailleerd over¬ zicht volgen, ontleend aan de desbe¬ treffende statistiek door de Kamer van Koophandel gepubliceerd. Er kwamen aan 2499 zeeschepen met een inhoud van 11.165.548 M3., tegen 2360 zeeschepen met een inhoud van 10.113.743 M3 in 1911, hetgeen een vermeerdering is van 139 schepen en 1.051.805 M3' inhoud. Het getal Rijnschepen bedroeg in 1912: 1546, metende 1,035.967 M3. tegen 1267 Rijnschepen, metende 814,781 M3. in 1911. Door de Noordzeeeluizen werden in 1912 gesehut: 1539 zeeschepen van 40 d.M. en minder diepgang; 1660 van 41-50, 1018 van 51-60, 272 van 61-65, 160 van 66-70, 35 van 71, 27 van 72, 21 van 73, 17 van 74, 15 van 75, 12 van 76, 7 van 77, 6 van 78, 5 van 79, 4 van 80, 4 van 81, 2 „Ja zoo is het!" zegt Jos. De burgemeester nadert den mole¬ naar. „Het is erg, maar het moet je niet terneerslaan !" „Ja", zegt de steenboer, „al heeft hij het nog zoo verborgen gehouden, toch ik het uitgelekt." En Dieter troost zijn vijand met de woorden : „het is immers nog vroeg genoeg : je bent nog niet in de kerk geweest." Babet aan het venster schermt met hare handen in de lucht: „Ik had het wel gedacht, dat er een ongeluk voor de deur stond eiken nacht heb ik de nachtmerrie gehad. Dat is een zeker teeken. En wat gij mij onlangs hebt gezegd, geluks¬ molenaar, toen ik mij zoo erg ver¬ wonderde over die verloving: de bruidschat van Evele was een vlekke- looze naam ? waar "wilt gij dien nu nog zoeken ?" „Ja ja !" steunt de molenaar op doffen toon. Jos keert zich nog eenmaal naar hem toe. (Wordt vervolgd).