Tekstweergave van NHC_1910_02_19_0002
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
r
1
van
een
dienstplichtige
bij
de
Landweer
door
het
g,ezin,
waartoe
deze
behoort
of
waarin
hij
is
opgenomen,
of
door
den
persoon
of
de
per¬
sonen,
in
wiens
of
m
wier
levensonderhoud
hij
voorzag
of
hielp
voorzien,
niet
of
niet
voldoende
in
eigen
onderhoud
kan
worden
voorzien,
dan
wordt
aan
dat
gezin,
aan
dien
persoon
of
aan
die
personen,
naar
door
Ons
te
stellen
rege¬
len,
voor
eiken
dag,
dien
de
dienstplichtige
on¬
der
de
wapenen
of
in
werkelijken
dienst
is,
op
hun
verzoek
uit
's
Rijks
kas
eene
vergoeding
toegekend
van
ten
hoogste
een
gulden
en
vijf¬
tig
cent,
tenzij
aan
den
dienstplichtige
door
Ons
ontheffing
van
den
werkelijken
dienst
wordt
ver¬
leend.
De
uitbetaling
der
vergoeding
geschiedt
naar
voorschriften
van
Onzen
Minister
van
Oorlog.
Vergoeding,
als
in
het
eerste
lid
bedoeld,
wordt
niet
toegekend
voor
den
tijd
dien
de
dienst¬
plichtige
vrijwillig,
krachtens
artikel
13
onder
de
wapenen
is.
ij
De
regelen,
waarvan
in
vorenvermeld
wets-jjj
artikel
sprake
is,
zijn
vastgesteld
bi]
Landweer
H
Besluit
III
en
behelzen
o.
a.
de
navolgende
be¬
palingen:
Art
1.
Het
hoofd
van
het
gezin,
waartoe
de
dienstplichtige
bij
de
Landweer
behoort,
cf
waarin
hij
is
opgenomen,
dan
wel
d©
persoon
of
de
personen,
in
wiens
of
in
wier
onderhoud
de
dienstplichtige
vóór
zijne
opkomst
onder
de
wapenen
of
in
werkelijken
dienst
voorzag
of
hielp
voorzien,
zal
of
zullen,
om
toekenning
van
vergoeding
te
kunnen
erlangen,
daartoe
het
ver¬
zoek
hebben
te
richten
tot
Onzen
Minister
van
Oorlog.
Onze
voornoemde
Minister
regelt
de
wijze,
waarop
zal
worden
onderzocht^
of
en
in
hoe¬
verre
er
grond
bestaat
het
verzoek
in
gunstige
overweging
te
nemen.
Art.
2.
Blijkt
uit
het
ingestelde
onderzoek
betrekkelijk
een
verzoek
om
vergoeding,
dat
er
termen
aanwezig
zijn,
den
diens'
plichtige
inge¬
volge
art.
15bis
der
Landweerwet
in
aanmerking
te
doen
komen
om
van
den
werkelijken
dienst
te
worden
ontheven,
dan
zal
aan
den
dienst¬
plichtige
vanwege
Onzen
Minister
van
Oorlog
worden
kenbaar
gemaakt,
dat
hij
zich
tot
Ons
zal
kunnen
wenden
met
een
verzoek
tot
het
erlangen
van
de
hiervoren
bedoelde
ontheffing.
Art,
3.
De
vergoeding
mag
niet
te
boven
gaan
het
bedrag
aan
inkomsten,
dat
door
het
verblijf
onder
de
wapenen
of
de
vervulling
van
den
werkejijken
dienst
van
den
dienstplichtige
wordt
onttrokken,
hetzij
aan
het
gezin
waartoe
deze
behoort,
of
waarin
hij
is
opgenomen,
hetzij
aan
den
persoon
of
aan
de
personen,
in
wiens
of
in
wier
onderhoud
hrj
voorzag
of
hielp
voor¬
zien^
Bij
het
bepalen
van
het
bedrag
der
vergoe¬
ding
wordt
verder
rekening
gehouden
met
het¬
geen
de
dienstplichtige
aan
levensonderhoud
kostte,
hetzij
aan
dat
gezin,
hetzij
aan
dien
persoon
of
aan
die
personen,
ingeval
de
dienst¬
plichtige
met
dat
gezin,
dien
persoon
of
die
personen
samenwoonde.
Art.
4.
Toekenning
van
vergoeding
aan
een
perse
on
of
aan
personen,
met
wien
of
met
wie
de
dienstplichtige
niet
tot
hetzelfde
gezin
be¬
hoort,
of
in
wiens
of
in
wier
gezin
hij
niet
is
opgenomen,
mag
in
den
regel
niet
geschieden,
indien
deze
persoon
of
deze
personen
den
dienst¬
plichtige
niet
in
bloed-
of
aanverwantschap
be¬
staan,
of
indien
de
graad
van
bloed-
of
aanver¬
wantschap
een
andere
is
dan
die
van
eigen
kind,
stiefkind,
vader,
moeder,
stiefvader,
stiefmoeder,
broeder,
zuster,
halfbroeder,
halfzuster,
groot-
vaoe-r,
grootmoeder,
behuwdvader,
behuwdmoe-
der,
behuwdbroeder,
behuwdzuster,
bshuwdstief-
vader,
behuwd
stiefmoeder,
behuwdhalfbroeder,
behnwdhalfzuster,
behuwdgrootvader,
of
behuwd-
gr
ootmoed
er.
Van
den
regel,
in
het
vorige
lid
gesteld,
kan
in
bijzondere
gevallen,
ter
beoordeeling
van
On-
z
i.
Minister
van
Oorlcg
worden
afgeweken.
Art.
5.
Het
bedrag
der
vergoeding
wordt
be¬
paald
dcor
Onzen
Minister
van
Oorlog.
Art.
6.
De
vergoeding
wordt
uitbetaald
door
tusschenkomst
van
Burgemeester
on
Wethouders
der
gemeente
van
inwoning
van
den
rechtheb¬
bende
of
de
rechthebbenden,
tenzij
door
Onzen
Minister
van
Oorlog
anders
wordt
bepaald.
Art.
7.
Eik
verzoek
om
vergoeding
moet
zijn
onderteekend
door
hem,
haar
of
hen,
die
ver¬
meent
of
vermeenen
daarvoor
in
aanmerking
te
komen.
Indien
de
hiervoren
bedoelde
persoon
of
per¬
sonen
om
bijzondere
redenen
niet
in
staat
zijn,
of
worden
geacht,
om
zelf
over
de
vergoeding
te
beschikken,
dan
kan
onderteekening
van
het
in
het
vorige
lid
bedoelde
verzoek
plaats
heb¬
ben
door
hem
of
haar,
aan
wien
of
aan
wie
in
geval
van
toekenning
van
vergoeding
de
uit¬
betaling
geschieden
zal.
De
dienstplichtige
zal,
zoo
hij
daartoe
niet
buiten
staat
is,
moeten
doen
blijken
van
«ijne
instemming
met
het
verzoek
door
mede-onder-
te
ekeniug
daarvan.
Ter
uitvoering
van
vorenvermeld
wetsartikel
en
van
vorenvermeld
Landweer-Besluit
III
zijn
door
den
Minister
van
Oorlog
bij
de
Landweer-
Instructie
III
de
noodige
voorschriften
gegeven.
M>*de
in
verband
met
deze
voorschriften
wordt
de
aandacht
gevestigd
op
onderstaande
bepalin¬
gen:
lo.
Verzoekschriften
om
ontheffing
—
ook
in¬
dien
daarbij
tegelijk
vergoeding
wordt
ge¬
vraagd
—
moeten
geadresseerd
zijn
aan
de
Koningin;
verzoekschriften,
waarbij
enkel
2,0,
3o.
4c.
5o.
NIEUWE
HOOR
vergoeding
wordt
gevraagd,
aan
den
Mi¬
nister
van
Oorlog;
Verzoekschriften
enkel
om
vergoeding
en
die
hetzij
om
vergoeding
hetzij
ontheffing
moeten
worden
onderteekend
door
hen,
die
de
vergoeding
noodig
hebben,
en
bovendien
door
den
dienstplichtige;
verzoekschriften
enkel
om
ontheffing
behoeven
alleen
on¬
derteekend
te
worden
door
den
dienstplich¬
tige;
Alle
verzoekschriften
moeten
worden
in¬
gediend
bij
Burgemeester
en
Wethouders
der
Gemeente
van
inwoning;
wonen
belang¬
hebbenden
buitenslands,
alsdan
bij
Burge¬
meester
en
Wethouders
der
Gemeente,
waar
de
dienstplichtige
in
het
verlof
gangersregis-
ter
voor
de
Landweer
is
ingeschreven;
Bur¬
gemeester
en
Wethouders
zorgen
voor
de
opzending
der
verzoekschriften;
De
indiening
der
verzoekschriften
moet
ge¬
schieden
zoodra
mogelijk,
in
elk
geval
vóór
den
25
Februari
1910;
De
beslissing
op
elk
verzoek
wordt
dooi¬
den
Minister
van
Oorlog
rechtstreeks
ter
kennis
van
belanghebbenden
gebracht;
wordt
vergoeding
toegekend,
dan
wordt
daarbij
te¬
vens
medegedeeld
het
toegekende
bedrag;
6o..
De
dag
en
de
wijze
van
uitbetaling
der
toegekende
vergoedingen
zulien
nader
bij
openbare
kennisgeving
worden
bekendge¬
maakt,
Burgemeester
en
Wethouders
voornoemd
noo-
digen
mitsdien
allen,
d:©
vermeenen
aanspraak
te
kunnen
maken
op
vergoeding
of
ontheffing,
uit,
hunne
daartoe
strekkende
verzoekschriften
vóór
den
25
Februari
1910
persoonlijk
ter
Ge¬
meentesecretarie
in
te
leveren,
en
we!
bij
voor¬
keur
op
Dinsdag
of
Donderdag
as.,
des
voor-
miodags
tusschen
10
en
12
ure.
Alsdan
zal
tevens
aan
belanghebbenden
gele¬
genheid
a
orden
gegeven
hunne
aanvragen
toe
te
lichten,
terwijl
desgewenscht
verder
de
noo¬
dige
inlichtingen
zullen
worden
verschaft.
Hcorn,
den
14
Februari
1910.
Burgemeester
en
Wethouders
voornoemd,
H.
W.
DE
JONCHEERE.
De
Secretaris.
W.
VAN
WANING.
AFKONDIGING
BELASTINGKOHIER.
Het
Hoofd
van
het
Plaatselijk
Bestuur
der
gemeente'
HOORN
brengt
bij
deze
ter
kennis
van
de
ingezetenen
dier
gemeente,
dat
het
Ko¬
hier
der
PERSONEELE
BELASTING
dienst
1909
nc>.
11,
op
den
16
Februari
1910
door
den
heer
directeur
der
directe
belastingen
is
goedgekeurd
en
op
heden
aan
den
heer
ontvanger
der
di¬
recte
belastingen
dezer
gemeente
ter
invorde¬
ring
is
toegezonden.
Hoorn,
den
18
Februari
1910.
Het
Hoofd
v/h
Plaatselijk
Bestuur
voorfi.
H.
W.
DE
JONCHEERE.
Jan
Fuselier
en
de
Marechaussee.
Aan
bet
reisverhaal
„Door
Atjeh
en
de
Ga-
joelanden"
van
Pisuisse
en
Blokzijl,
is
het
vol¬
gende
ontleend:
....Helder
vlammen
de
bivakvuren
op;
de
lan¬
ge,
vermoeiende
dagmarsch
is
ten
einde,
en
in
't
rose
schijnsel
zitten
de
Hollandsche
jongens,
pijp
in
den
mondhoek,
t»
bcomen
om
den
tijd
door
te
komen.
—
Kom
Jen,
wordt
een
lange,
echt
Amster-
damsche
slungel,
aangemoedigd,
die
daar
in
de
tropische
wildernis
even
zonderling
uitkomt
als
een
schoorsteenveger
op
't
hofbal,
„kom
.Jen,
vertel
nou
is
'n
bak!"
—
No
seg,
maak
nou
geen
Haarlemmerdakies,
jij
ken
wel
bakke!"
—
Ik
ken
geen
bakke,
as
ik
wat
vertel,
dan
is
't
waar.
—
Vertel
dan
maar
wat,
dat
waar
is,
Jen.
Jen
zet
zich
in
de
vertelhouding,
heel
't
bosch¬
bivak
luistert,
—
Nou,
hè.
Op
'n
afend
dan
sitte
me
in
de
cantine
van
't
bifak.
Ik
was
toen
nog
op
Le-
bong
nou
al
jare
geleje.
Toe
hadde
we
nog
van
die
sware
vijfennegentigers,
weet
je
wel,
van
die
lange
spuite
mit
slakkestekers
d'r
op.
Nou,
en
terwijl
we
daar
zoo
sitte,
gewoon
sitte
te
praten
hè,
sooas
nou
hier,
wordt
de
ser¬
geant
btj
den
ouwe
geroepe,
en
jewel
hoor,
d'r
was
'n
bericht.
Bofe
op
'n
tjotje
in
de
buurt
moste
se
sitte,
seefe
van
die
sloebers
bij
me¬
kaar.
Nou
hè,
onze
groep
derekt
uit,
en
alle¬
maal
op
ons
buik
tege
dat
tjotje
op
geschofe,
stiekem,
dat
snap-ie,
en
schiete
mogte
we
nie
want
we
ginge
bij
verrassing
hè,
en
we
lage
d'r
rondom
heen
en
dan
hftme
mekaar
foor
ons
raap
geblase.
Nou
hè,
en
toen
ineens
d'r
op
in,
steekie
niet
hebbie
niet,
en
rause
jo,
rause
op
die
blauwe
kerels,
da
was
niet
mooi
meer
hè.
't
Sag
kempleet
geen
laars
meer
hè,
ik
sleekte
maar
links
en
rechts
met
de
baje-
net.
Toen
ineens
hoor
ik
de
sergeant
roepen
„afgeloope".
Nou,
„habis
perkara"
seg
ik
en
meteen
gooi
ik
me
spuit
over
me
schouwer
en
ik
mee
achter
d?
groep
an
naar
't
bifak
werom.
Goskrimmeneel
jo,
wat
sweette-n-ik.
Sweet
je
ook
sooï
seg
ik
tege
me
maat.
Nee,
maar
jij
wel,
seit
hij.
Ja,
ik
wèl,
seg
ik
weer.
En
moei
da'k
wier,
moei;
da
was
nie
mooi
hè?
Maar
afijn,
me
komme
thuis,
hè,
en
't
heele
bifak
loop
uit
om
ons
te
sien
ankomme,
al
die
mei¬
des,
hè,
en
de
heele
santepetie.
En
'allemaal
maar
kijke
naar
mijn
hè,
en
lache,
lache.
„Nou,
wat
grijnzie?
seg
ik,
sit
't
terne©
wat
an
me
pel?"
Maar
ze
zeie
niks
hè,
als
ma,ar
lache.
Afijn,
ik
lach
mee,
hè.
'k
Was
lekker
dat
we
thuis
ware...
Nee,
en
nou
mot
je
hóóre...
Kom
ik
op.
de
sambree
en
sal
daar
me
spuit
in
't
rek
sette...
Laate
ü'r
nou
ja
nog
twee
dooie
Atjehers
an
me
bajenet
hangel!"
Zieoaar
de
Nederlandsche
koloniaal
te
velde;
ik
kan
hem
u
niet
beter
schilderen
dan
door
deze
uit
zijn
mond
opgeteekende
bivakmop.
Hu¬
mor,
ronaborsiigheid,
onvolprezen
dapperheid
'u
het
gevecht,
zijn
z'n
goede
eigenschappen;
daar¬
entegen
is
hij
een
drinkebroer,
een
mopperaar,
brutaal
en
onbetrouwbaar,
indien
er
geen
vijand
te
zien
is.
Het
geheele
Atjehsche
officierscorps
klaagt
over
Jan
Fuselier
thuis
ma,ar
is
niet
uit¬
gepraat
over
de
groote
gevechtswaarde
van
den
Eurcpeeschen
soldaat^
die
zelfs
niet
door
den
kalmen,
rnversaagden
en
taaien
Menadonees
overtroffen
wordt.
Humor,
echte
onvervalschte
humor
blijft
Jan
Fuselier
bij
tot
in
't
bloedigste
gevecht.
En¬
kele
staaltjes
daarvan
herinner
ik
me
—schrijft
Max
Blokzijl
.—
uit
de
vele
die
ons
op
onze
Atjeh-reis
verteld
zijn.
Bij
een
huisdoorzoeking,
liet
gevaarlijkste
werkje
da,t
er
voor
den
sol¬
daat
bestaat,
krijgt
een
Amsterdamsche
jongen
een
schot
in
zijn
rechteroog,
maar
hij
heeft
nog
tegenwoordigheid
van
geest
genoeg
om
lachend
uit
te
roepen:
„Ha,
lekkertjes
mis:
Net
in
m'n
oog!"
Een
kameraad
van
hem
staat
met
en¬
kele
anderen
om
een
Atjehsche
woning,
waarin
een
bendehoofd
zich
tusschen
rijstzakken
ver¬
borgen
heeft
en
weigert
naar
buiten
te
ko¬
men.
Salvo's
hebben
door
de
dikke
zakken
geen
resultaat
Eindelijk
begint
het
Jan
Fuselier
te
vervelen.
Hij
klimt
met
een
„wacht
maar
effe,
marine,"
ongewapend
de
trap
op,
waagt
er
een
klewanghouw
en
een
rantjongsteek
aan,
pakt
den
Atjeher
met
reuzenkracht
bij
een
been,
trekt
hem
naar
buiten,
met
een
zetje
.e
trap
af
en
zegt
tegen
z'n
kameraden:
„Nou,
jongens,
rekeue
jullie
nou
maar
verder
met
die
sloeber
af".
Niet
zelden
stoort
zich
de
fiksche
Holland-
sche
jongen
in
het
gevecht
aan
geen
gevaar
meer.
Op
aen
terugweg
van
Beunga
naar
Lam
Meulo
ontmoetten
wij
een
Europeesche
groep
onder
bevel
van
een
luitenant
uit
Segii,
die
ons
'n
jong
soldaat
aanwees,
die
kort
geleden
in
een
heftig
man-tegen-man-gevecht
uit
woeae
over
het
verwonden
van
zijn
makker
de
wapens
spon¬
taan
wegwierp
en
den
onthutsten
Atjeher
met
beide
handen
in
den
strot
greep,
zoo
krachtig,
dat
die
er
in
een
oogenblik
geweest
was.
Jammer!
doodjammer,
dat
de
Europeesche
fu¬
seliers
vcor
het
meerendeel
aan
de
jenever
ten
eenenmal©
verslaafd
zijn.
De
cachotten
zijn
steeds
vol
met
berouwvolle
zondaars,
die
er
bun
roes
uitslapen,
om
onmiddellijk
na
hun
vrijheid
her¬
kregen
te
hebben,
ween
aan
de
onmisbare
„paït"
te
beginnen.
Een
treurig-kodciig
voorbeeld
levert
het
muziekkorps
te
Segli,
dat
dikwijls
de
we-
kelijksche
concerten
niet
kan
laten
doorgaan,
omdat
de
meeste
heeren
musici
wegens
dronken¬
schap
in
de
„toetoepan"
zitten.
In
Lam
Melo
leerden
wij
voor
het
eerst
de
marechaussee
kennen.
De
Menadonenzen
en
Ambonneezen,
waaruit
dit
korps
grootendeels
is
g°recruteerd,
zijn
mees¬
tal
kleine
frisch
gebouwde
jonge
kerels,
die,
vooral
de
eerstgenoemden,
zeer
veel
uiterlijke
overeenkomst
hebben
met
den
Japanner.
Zij
zijn,
als
de
meeste
Minahassa-mensohen,
christenen
hebben
een
sterk
uitgesproken
neiging
voor
Wcs-
tersche
gewoonten
en
achten
zich
ook
beleedigd
wanneer
men
hen
niet
met
den
inlander
gelijk
stelt,
^au
hun
godsdienstplichten
houden
zij'
zich
zeer
streng.
Hun
Ambonneesche
dominee,
een
sympathieke,
gemoedelijke
man,
die
onberispe¬
lijk
Hollandsch
spreekt,
reist
voortdurend
de
bivaks
af,
ook
die
waar
de
infanterie
een,
schoon
veel
kleiner
deel,
van
zijn
land-
en
geloofsgenoo-
ten
herbergt;
en
houdt
met
hen
aller
aardigst-
eenvoudige
bijeenkomsten,
waarbij
psalmen
ge¬
zongen
worden,
zonder
muziekinstrument
en
do¬
minee
bij
eiken
nieuwen
toon
als
souffleur
op¬
treedt.
In
de
eerste
plaats
zijn
zij
plichtsgetrouw,
met
hart
en
ziel
fanatieke
soldaten,
militairisten
tot
in
de
toppen
van
hun
vingers,
dapper,
taai,
onvermoeid,
prat
op
roem
en
bevordering,
haast
vrouwelijk
bezorgd
over
hun
uiterlijk.
Ofschoon
de
arme
kerels
een
zeer
schamel
inkomentje
van
het
Koninkrijk
der
Nederlanden
ontvangen
waarvan
zij
al
hun
dageljjksche
be¬
hoeften
in
het
dure
Atjeh
zelf
aanschaffen
moe¬
ten,
zien
zij
tcch
nog
kans
om
hun
garderobe
keurig
in
orde
te
houden.
Zij
dwepen
met
alles
wat
buitenmodel
is,
phantaseeren
op
hun
Zon-
dagsche
jassen
zelfs
kragen,
waarop
de
zoo
on¬
derscheidende
oranje
marechaussee-pakjes
te
dui¬
delijker
uitkomen,
gaan
's
Zondagsmorgens,
al
is
't
maar
een
kwartiertje,
keurig
gekleed,
de
jas
van
officierslaken,
de
kepi
altijd
scheef
op
't
hoofd,
de
pantalon
keurig
gevouwen
en
lak¬
schoenen
aan
de
voeten,
een
honderd
meter
buiten
het
bivak
wandelen
en
hun
cigaretje
roo-
ken.
En
wie
niet
anders
wist
zou
denken,
dat
daar
een
stelletje
swell-cadetten
van
de
Breda-
sche
Academie
van
't
Scheveningsebe
strand
naar
de
Atjehsche
wildernis
was
overgeloopen.
Dat
zulke
onvoorwaardelijke
ijdeltuitjes,
als
elk
goed
militair,
dwepen
met
decoraties,
is
geen
wonder.
En
zij
dragen
dan
ook
alles,
do
Willemsorde
zoo
mogelijk
of
het
daarop
gelij¬
kend
kruis
voor
„moed
en
trouw"
dat
voor
de
inlandsche
is
ingevoerd,
en
natuurlijk
hun
expe¬
ditie-kruizen
met
tallooze
gespen.
Zij
dragen
zelfs
die
groot-model
decoraties
op
hun
dienstjassen
in
het
bivak,
en
als
ze
kans
zagen
zouden
ze,
geloof
ik
ook
bij
't
uitrukken
de
onderscheidin¬
gen
hier
of
daar
op
een
goed
zichtbare
plaats
vasthechten.
Maar
kranige
kerels
als
zij
zijn,
verdienen
zij
ten
volle,
dat
men
hun
alle
ijdelheid
ver¬
geeft,
die
trouwens
aan
de
meeste
hunner
offi¬
cieren
ook
niet
vreemd
is.
Hot
wapen
van
den
marechaussee
is
zijn
kle¬
wang.
Die
hanteert
hij
met
werkelijk
fabelach¬
tige
handigheid.
Kapitein
Boreel
vergastte
ons
een
dier
voor
ons
onvergetelijke
dagen
op
een
,,tjikalih"-danspariij,
waarbij
de
gedeeltelijk
in
nationaal
kostuum
gekleede
Ambonneezen
hun
woesten
krijgsdans
toonden
en
de
klewangs
met
onbegrijpelijke
snelle
polsbewegingen
rakelings
langs
eikaars
lichaam
deden
snorren,
waarbij
zij
zich
tot
een
paroxisme
van
vechtweede
op¬
wonden.
De
marechaussee
slaat
met
zijn
scheermes-
scherpe
klewang
een
zwaren
piang-stam
door
een
tegelijk
snijdende
en
terugtrekkende
bewe¬
ging
op
drie
plaatsen
onder
elkaar,
geheel
door
en
wel
zóó,
dat
de
stam
rechtop
staan
blijft.
Schieten
aoet
hij
echter
even
slecht
als
de
in¬
lander.
Veisciuiienae
Bei
ïciiLtiii
V
er
mindering
van
„
V
e
r
g
u
n
n
i
n
g
e
n".
Naar
het
Centr.
Bureau
van
den
Volks¬
bond
tegen
drankmisbruik
ons
meldt,
hebben
over
't
geheele
land
tot
half
Februari
34
gemeenten,
op
grond
van
art.
4
(2—lo.)
der
Drankwet
verlaging
aangevraagd
van
het
ma¬
ximum
der
vergunning.
Dit
aantal
moet
zeker
gering
worden
genoemd,
als
in
't
oog
wordt
gehouden
dat
dit
wetsartikel
aan
de
Gemeente¬
besturen
een
doeltreffend
middel
in
de
hand
geeft
om
te
geraken
tot
een
in
de
meeste
gemeenten
uit
een
oogpunt
van
bestrijding
van
het
drank¬
misbruik
zeer
wenschelijke
vermindering
van
het
aantal
„vergunningen".
Tot
zijn
leedwezen!
Men
schrijft
uit
Haarlem:
De
zitting
van
den
gemeenteraad
alhier
ba-
gon
gistermiddag
met
een
algemeene
lachbui,
omdat
één
van
de
leden
bericht
had
gezonden,
tot
zijn
leedwezen
verhinderd
te
zijn
de
vergadering
bij
te
wonen.
De
anders
zoo
gang¬
bare
term
wekte
daarom
de
vroolijkheid
op,
omdat
iedereen
wist
dat
het
Raadslid
afwezig
was...
om
te
trouwen!
Drenkeling.
Men
meldt
uit
Urk,
dat
daar
is
aangebracht
een
lijk,
in
de
Zuiderzee,
bij
het
Enklmizer
zand
gevonden.
Volgens
op
het
lijk
gevonden
papieren,
staat
het
vast,
dat
het
stoffelijk
overschot
is
van
den
kapitein
van
de
„Handel
en
Nijverheid",
welk
schip
onlangs
vergaan
is
bij
Enkhuizen.
Kwartjesvinders.
E,enige
jongelui
uit
Dordt'
gingen
dezer
da¬
gen
roet
den
trein
naar
Rotterdam.
In
den
cou¬
pé
waarin
ze
zaten,
bevonden
zich
ook
enkele
kwartjesvinders,
die
al
gauw
de
kaarten
voor
den
dag
haalden
en
uitnoodigden
tot
een
spel¬
letje.
Eerst
verloren
de
jongelui,
maar
al
gauw
lie¬
ten
de
kwartjesvinders
hun
het
verlies
inha¬
len,
ia
zelfs
f
15
winnen.
Toen
scheidden
de
Dordfsche
jongens
eruit.
De
kwartjesvinders,
woest
natuurlijk.
Het
was
flauw,
gemeen,
enz.;
talrijk
waren
de
qualificaties,
welke
ze
over
zoo'n
handelwijze
uitten.
Maar
de-
jongelui
ston¬
den
op
hun
stuk,
de
vijftien
pop
waren
binnen,
ze
dachten
er
niet
aan,
die
nu
weer
te
gaan
verliezen.
In
Rotterdam
stapten
ze
uit,
de
kwartjesvin¬
ders
hen
achterna.
Overal
werden
ze
door
de¬
zen
gevolgd,
maar
bijzonderen
last
hebben
ze
van
hen
niet
gehad,
't
bleef
bij
„hinderlijk
vol-
■■