Tekstweergave van NHC_1910_02_19_0002

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
r 1 van een dienstplichtige bij de Landweer door het g,ezin, waartoe deze behoort of waarin hij is opgenomen, of door den persoon of de per¬ sonen, in wiens of m wier levensonderhoud hij voorzag of hielp voorzien, niet of niet voldoende in eigen onderhoud kan worden voorzien, dan wordt aan dat gezin, aan dien persoon of aan die personen, naar door Ons te stellen rege¬ len, voor eiken dag, dien de dienstplichtige on¬ der de wapenen of in werkelijken dienst is, op hun verzoek uit 's Rijks kas eene vergoeding toegekend van ten hoogste een gulden en vijf¬ tig cent, tenzij aan den dienstplichtige door Ons ontheffing van den werkelijken dienst wordt ver¬ leend. De uitbetaling der vergoeding geschiedt naar voorschriften van Onzen Minister van Oorlog. Vergoeding, als in het eerste lid bedoeld, wordt niet toegekend voor den tijd dien de dienst¬ plichtige vrijwillig, krachtens artikel 13 onder de wapenen is. ij De regelen, waarvan in vorenvermeld wets-jjj artikel sprake is, zijn vastgesteld bi] Landweer H Besluit III en behelzen o. a. de navolgende be¬ palingen: Art 1. Het hoofd van het gezin, waartoe de dienstplichtige bij de Landweer behoort, cf waarin hij is opgenomen, dan wel persoon of de personen, in wiens of in wier onderhoud de dienstplichtige vóór zijne opkomst onder de wapenen of in werkelijken dienst voorzag of hielp voorzien, zal of zullen, om toekenning van vergoeding te kunnen erlangen, daartoe het ver¬ zoek hebben te richten tot Onzen Minister van Oorlog. Onze voornoemde Minister regelt de wijze, waarop zal worden onderzocht^ of en in hoe¬ verre er grond bestaat het verzoek in gunstige overweging te nemen. Art. 2. Blijkt uit het ingestelde onderzoek betrekkelijk een verzoek om vergoeding, dat er termen aanwezig zijn, den diens' plichtige inge¬ volge art. 15bis der Landweerwet in aanmerking te doen komen om van den werkelijken dienst te worden ontheven, dan zal aan den dienst¬ plichtige vanwege Onzen Minister van Oorlog worden kenbaar gemaakt, dat hij zich tot Ons zal kunnen wenden met een verzoek tot het erlangen van de hiervoren bedoelde ontheffing. Art, 3. De vergoeding mag niet te boven gaan het bedrag aan inkomsten, dat door het verblijf onder de wapenen of de vervulling van den werkejijken dienst van den dienstplichtige wordt onttrokken, hetzij aan het gezin waartoe deze behoort, of waarin hij is opgenomen, hetzij aan den persoon of aan de personen, in wiens of in wier onderhoud hrj voorzag of hielp voor¬ zien^ Bij het bepalen van het bedrag der vergoe¬ ding wordt verder rekening gehouden met het¬ geen de dienstplichtige aan levensonderhoud kostte, hetzij aan dat gezin, hetzij aan dien persoon of aan die personen, ingeval de dienst¬ plichtige met dat gezin, dien persoon of die personen samenwoonde. Art. 4. Toekenning van vergoeding aan een perse on of aan personen, met wien of met wie de dienstplichtige niet tot hetzelfde gezin be¬ hoort, of in wiens of in wier gezin hij niet is opgenomen, mag in den regel niet geschieden, indien deze persoon of deze personen den dienst¬ plichtige niet in bloed- of aanverwantschap be¬ staan, of indien de graad van bloed- of aanver¬ wantschap een andere is dan die van eigen kind, stiefkind, vader, moeder, stiefvader, stiefmoeder, broeder, zuster, halfbroeder, halfzuster, groot- vaoe-r, grootmoeder, behuwdvader, behuwdmoe- der, behuwdbroeder, behuwdzuster, bshuwdstief- vader, behuwd stiefmoeder, behuwdhalfbroeder, behnwdhalfzuster, behuwdgrootvader, of behuwd- gr ootmoed er. Van den regel, in het vorige lid gesteld, kan in bijzondere gevallen, ter beoordeeling van On- z i. Minister van Oorlcg worden afgeweken. Art. 5. Het bedrag der vergoeding wordt be¬ paald dcor Onzen Minister van Oorlog. Art. 6. De vergoeding wordt uitbetaald door tusschenkomst van Burgemeester on Wethouders der gemeente van inwoning van den rechtheb¬ bende of de rechthebbenden, tenzij door Onzen Minister van Oorlog anders wordt bepaald. Art. 7. Eik verzoek om vergoeding moet zijn onderteekend door hem, haar of hen, die ver¬ meent of vermeenen daarvoor in aanmerking te komen. Indien de hiervoren bedoelde persoon of per¬ sonen om bijzondere redenen niet in staat zijn, of worden geacht, om zelf over de vergoeding te beschikken, dan kan onderteekening van het in het vorige lid bedoelde verzoek plaats heb¬ ben door hem of haar, aan wien of aan wie in geval van toekenning van vergoeding de uit¬ betaling geschieden zal. De dienstplichtige zal, zoo hij daartoe niet buiten staat is, moeten doen blijken van «ijne instemming met het verzoek door mede-onder- te ekeniug daarvan. Ter uitvoering van vorenvermeld wetsartikel en van vorenvermeld Landweer-Besluit III zijn door den Minister van Oorlog bij de Landweer- Instructie III de noodige voorschriften gegeven. M>*de in verband met deze voorschriften wordt de aandacht gevestigd op onderstaande bepalin¬ gen: lo. Verzoekschriften om ontheffing ook in¬ dien daarbij tegelijk vergoeding wordt ge¬ vraagd moeten geadresseerd zijn aan de Koningin; verzoekschriften, waarbij enkel 2,0, 3o. 4c. 5o. NIEUWE HOOR vergoeding wordt gevraagd, aan den Mi¬ nister van Oorlog; Verzoekschriften enkel om vergoeding en die hetzij om vergoeding hetzij ontheffing moeten worden onderteekend door hen, die de vergoeding noodig hebben, en bovendien door den dienstplichtige; verzoekschriften enkel om ontheffing behoeven alleen on¬ derteekend te worden door den dienstplich¬ tige; Alle verzoekschriften moeten worden in¬ gediend bij Burgemeester en Wethouders der Gemeente van inwoning; wonen belang¬ hebbenden buitenslands, alsdan bij Burge¬ meester en Wethouders der Gemeente, waar de dienstplichtige in het verlof gangersregis- ter voor de Landweer is ingeschreven; Bur¬ gemeester en Wethouders zorgen voor de opzending der verzoekschriften; De indiening der verzoekschriften moet ge¬ schieden zoodra mogelijk, in elk geval vóór den 25 Februari 1910; De beslissing op elk verzoek wordt dooi¬ den Minister van Oorlog rechtstreeks ter kennis van belanghebbenden gebracht; wordt vergoeding toegekend, dan wordt daarbij te¬ vens medegedeeld het toegekende bedrag; 6o.. De dag en de wijze van uitbetaling der toegekende vergoedingen zulien nader bij openbare kennisgeving worden bekendge¬ maakt, Burgemeester en Wethouders voornoemd noo- digen mitsdien allen, d:© vermeenen aanspraak te kunnen maken op vergoeding of ontheffing, uit, hunne daartoe strekkende verzoekschriften vóór den 25 Februari 1910 persoonlijk ter Ge¬ meentesecretarie in te leveren, en we! bij voor¬ keur op Dinsdag of Donderdag as., des voor- miodags tusschen 10 en 12 ure. Alsdan zal tevens aan belanghebbenden gele¬ genheid a orden gegeven hunne aanvragen toe te lichten, terwijl desgewenscht verder de noo¬ dige inlichtingen zullen worden verschaft. Hcorn, den 14 Februari 1910. Burgemeester en Wethouders voornoemd, H. W. DE JONCHEERE. De Secretaris. W. VAN WANING. AFKONDIGING BELASTINGKOHIER. Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur der gemeente' HOORN brengt bij deze ter kennis van de ingezetenen dier gemeente, dat het Ko¬ hier der PERSONEELE BELASTING dienst 1909 nc>. 11, op den 16 Februari 1910 door den heer directeur der directe belastingen is goedgekeurd en op heden aan den heer ontvanger der di¬ recte belastingen dezer gemeente ter invorde¬ ring is toegezonden. Hoorn, den 18 Februari 1910. Het Hoofd v/h Plaatselijk Bestuur voorfi. H. W. DE JONCHEERE. Jan Fuselier en de Marechaussee. Aan bet reisverhaal „Door Atjeh en de Ga- joelanden" van Pisuisse en Blokzijl, is het vol¬ gende ontleend: ....Helder vlammen de bivakvuren op; de lan¬ ge, vermoeiende dagmarsch is ten einde, en in 't rose schijnsel zitten de Hollandsche jongens, pijp in den mondhoek, bcomen om den tijd door te komen. Kom Jen, wordt een lange, echt Amster- damsche slungel, aangemoedigd, die daar in de tropische wildernis even zonderling uitkomt als een schoorsteenveger op 't hofbal, „kom .Jen, vertel nou is 'n bak!" No seg, maak nou geen Haarlemmerdakies, jij ken wel bakke!" Ik ken geen bakke, as ik wat vertel, dan is 't waar. Vertel dan maar wat, dat waar is, Jen. Jen zet zich in de vertelhouding, heel 't bosch¬ bivak luistert, Nou, hè. Op 'n afend dan sitte me in de cantine van 't bifak. Ik was toen nog op Le- bong nou al jare geleje. Toe hadde we nog van die sware vijfennegentigers, weet je wel, van die lange spuite mit slakkestekers d'r op. Nou, en terwijl we daar zoo sitte, gewoon sitte te praten hè, sooas nou hier, wordt de ser¬ geant btj den ouwe geroepe, en jewel hoor, d'r was 'n bericht. Bofe op 'n tjotje in de buurt moste se sitte, seefe van die sloebers bij me¬ kaar. Nou hè, onze groep derekt uit, en alle¬ maal op ons buik tege dat tjotje op geschofe, stiekem, dat snap-ie, en schiete mogte we nie want we ginge bij verrassing hè, en we lage d'r rondom heen en dan hftme mekaar foor ons raap geblase. Nou hè, en toen ineens d'r op in, steekie niet hebbie niet, en rause jo, rause op die blauwe kerels, da was niet mooi meer hè. 't Sag kempleet geen laars meer hè, ik sleekte maar links en rechts met de baje- net. Toen ineens hoor ik de sergeant roepen „afgeloope". Nou, „habis perkara" seg ik en meteen gooi ik me spuit over me schouwer en ik mee achter d? groep an naar 't bifak werom. Goskrimmeneel jo, wat sweette-n-ik. Sweet je ook sooï seg ik tege me maat. Nee, maar jij wel, seit hij. Ja, ik wèl, seg ik weer. En moei da'k wier, moei; da was nie mooi hè? Maar afijn, me komme thuis, hè, en 't heele bifak loop uit om ons te sien ankomme, al die mei¬ des, hè, en de heele santepetie. En 'allemaal maar kijke naar mijn hè, en lache, lache. „Nou, wat grijnzie? seg ik, sit 't terne© wat an me pel?" Maar ze zeie niks hè, als ma,ar lache. Afijn, ik lach mee, hè. 'k Was lekker dat we thuis ware... Nee, en nou mot je hóóre... Kom ik op. de sambree en sal daar me spuit in 't rek sette... Laate ü'r nou ja nog twee dooie Atjehers an me bajenet hangel!" Zieoaar de Nederlandsche koloniaal te velde; ik kan hem u niet beter schilderen dan door deze uit zijn mond opgeteekende bivakmop. Hu¬ mor, ronaborsiigheid, onvolprezen dapperheid 'u het gevecht, zijn z'n goede eigenschappen; daar¬ entegen is hij een drinkebroer, een mopperaar, brutaal en onbetrouwbaar, indien er geen vijand te zien is. Het geheele Atjehsche officierscorps klaagt over Jan Fuselier thuis ma,ar is niet uit¬ gepraat over de groote gevechtswaarde van den Eurcpeeschen soldaat^ die zelfs niet door den kalmen, rnversaagden en taaien Menadonees overtroffen wordt. Humor, echte onvervalschte humor blijft Jan Fuselier bij tot in 't bloedigste gevecht. En¬ kele staaltjes daarvan herinner ik me —schrijft Max Blokzijl .— uit de vele die ons op onze Atjeh-reis verteld zijn. Bij een huisdoorzoeking, liet gevaarlijkste werkje da,t er voor den sol¬ daat bestaat, krijgt een Amsterdamsche jongen een schot in zijn rechteroog, maar hij heeft nog tegenwoordigheid van geest genoeg om lachend uit te roepen: „Ha, lekkertjes mis: Net in m'n oog!" Een kameraad van hem staat met en¬ kele anderen om een Atjehsche woning, waarin een bendehoofd zich tusschen rijstzakken ver¬ borgen heeft en weigert naar buiten te ko¬ men. Salvo's hebben door de dikke zakken geen resultaat Eindelijk begint het Jan Fuselier te vervelen. Hij klimt met een „wacht maar effe, marine," ongewapend de trap op, waagt er een klewanghouw en een rantjongsteek aan, pakt den Atjeher met reuzenkracht bij een been, trekt hem naar buiten, met een zetje .e trap af en zegt tegen z'n kameraden: „Nou, jongens, rekeue jullie nou maar verder met die sloeber af". Niet zelden stoort zich de fiksche Holland- sche jongen in het gevecht aan geen gevaar meer. Op aen terugweg van Beunga naar Lam Meulo ontmoetten wij een Europeesche groep onder bevel van een luitenant uit Segii, die ons 'n jong soldaat aanwees, die kort geleden in een heftig man-tegen-man-gevecht uit woeae over het verwonden van zijn makker de wapens spon¬ taan wegwierp en den onthutsten Atjeher met beide handen in den strot greep, zoo krachtig, dat die er in een oogenblik geweest was. Jammer! doodjammer, dat de Europeesche fu¬ seliers vcor het meerendeel aan de jenever ten eenenmal© verslaafd zijn. De cachotten zijn steeds vol met berouwvolle zondaars, die er bun roes uitslapen, om onmiddellijk na hun vrijheid her¬ kregen te hebben, ween aan de onmisbare „paït" te beginnen. Een treurig-kodciig voorbeeld levert het muziekkorps te Segli, dat dikwijls de we- kelijksche concerten niet kan laten doorgaan, omdat de meeste heeren musici wegens dronken¬ schap in de „toetoepan" zitten. In Lam Melo leerden wij voor het eerst de marechaussee kennen. De Menadonenzen en Ambonneezen, waaruit dit korps grootendeels is g°recruteerd, zijn mees¬ tal kleine frisch gebouwde jonge kerels, die, vooral de eerstgenoemden, zeer veel uiterlijke overeenkomst hebben met den Japanner. Zij zijn, als de meeste Minahassa-mensohen, christenen hebben een sterk uitgesproken neiging voor Wcs- tersche gewoonten en achten zich ook beleedigd wanneer men hen niet met den inlander gelijk stelt, ^au hun godsdienstplichten houden zij' zich zeer streng. Hun Ambonneesche dominee, een sympathieke, gemoedelijke man, die onberispe¬ lijk Hollandsch spreekt, reist voortdurend de bivaks af, ook die waar de infanterie een, schoon veel kleiner deel, van zijn land- en geloofsgenoo- ten herbergt; en houdt met hen aller aardigst- eenvoudige bijeenkomsten, waarbij psalmen ge¬ zongen worden, zonder muziekinstrument en do¬ minee bij eiken nieuwen toon als souffleur op¬ treedt. In de eerste plaats zijn zij plichtsgetrouw, met hart en ziel fanatieke soldaten, militairisten tot in de toppen van hun vingers, dapper, taai, onvermoeid, prat op roem en bevordering, haast vrouwelijk bezorgd over hun uiterlijk. Ofschoon de arme kerels een zeer schamel inkomentje van het Koninkrijk der Nederlanden ontvangen waarvan zij al hun dageljjksche be¬ hoeften in het dure Atjeh zelf aanschaffen moe¬ ten, zien zij tcch nog kans om hun garderobe keurig in orde te houden. Zij dwepen met alles wat buitenmodel is, phantaseeren op hun Zon- dagsche jassen zelfs kragen, waarop de zoo on¬ derscheidende oranje marechaussee-pakjes te dui¬ delijker uitkomen, gaan 's Zondagsmorgens, al is 't maar een kwartiertje, keurig gekleed, de jas van officierslaken, de kepi altijd scheef op 't hoofd, de pantalon keurig gevouwen en lak¬ schoenen aan de voeten, een honderd meter buiten het bivak wandelen en hun cigaretje roo- ken. En wie niet anders wist zou denken, dat daar een stelletje swell-cadetten van de Breda- sche Academie van 't Scheveningsebe strand naar de Atjehsche wildernis was overgeloopen. Dat zulke onvoorwaardelijke ijdeltuitjes, als elk goed militair, dwepen met decoraties, is geen wonder. En zij dragen dan ook alles, do Willemsorde zoo mogelijk of het daarop gelij¬ kend kruis voor „moed en trouw" dat voor de inlandsche is ingevoerd, en natuurlijk hun expe¬ ditie-kruizen met tallooze gespen. Zij dragen zelfs die groot-model decoraties op hun dienstjassen in het bivak, en als ze kans zagen zouden ze, geloof ik ook bij 't uitrukken de onderscheidin¬ gen hier of daar op een goed zichtbare plaats vasthechten. Maar kranige kerels als zij zijn, verdienen zij ten volle, dat men hun alle ijdelheid ver¬ geeft, die trouwens aan de meeste hunner offi¬ cieren ook niet vreemd is. Hot wapen van den marechaussee is zijn kle¬ wang. Die hanteert hij met werkelijk fabelach¬ tige handigheid. Kapitein Boreel vergastte ons een dier voor ons onvergetelijke dagen op een ,,tjikalih"-danspariij, waarbij de gedeeltelijk in nationaal kostuum gekleede Ambonneezen hun woesten krijgsdans toonden en de klewangs met onbegrijpelijke snelle polsbewegingen rakelings langs eikaars lichaam deden snorren, waarbij zij zich tot een paroxisme van vechtweede op¬ wonden. De marechaussee slaat met zijn scheermes- scherpe klewang een zwaren piang-stam door een tegelijk snijdende en terugtrekkende bewe¬ ging op drie plaatsen onder elkaar, geheel door en wel zóó, dat de stam rechtop staan blijft. Schieten aoet hij echter even slecht als de in¬ lander. Veisciuiienae Bei ïciiLtiii V er mindering van V e r g u n n i n g e n". Naar het Centr. Bureau van den Volks¬ bond tegen drankmisbruik ons meldt, hebben over 't geheele land tot half Februari 34 gemeenten, op grond van art. 4 (2—lo.) der Drankwet verlaging aangevraagd van het ma¬ ximum der vergunning. Dit aantal moet zeker gering worden genoemd, als in 't oog wordt gehouden dat dit wetsartikel aan de Gemeente¬ besturen een doeltreffend middel in de hand geeft om te geraken tot een in de meeste gemeenten uit een oogpunt van bestrijding van het drank¬ misbruik zeer wenschelijke vermindering van het aantal „vergunningen". Tot zijn leedwezen! Men schrijft uit Haarlem: De zitting van den gemeenteraad alhier ba- gon gistermiddag met een algemeene lachbui, omdat één van de leden bericht had gezonden, tot zijn leedwezen verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De anders zoo gang¬ bare term wekte daarom de vroolijkheid op, omdat iedereen wist dat het Raadslid afwezig was... om te trouwen! Drenkeling. Men meldt uit Urk, dat daar is aangebracht een lijk, in de Zuiderzee, bij het Enklmizer zand gevonden. Volgens op het lijk gevonden papieren, staat het vast, dat het stoffelijk overschot is van den kapitein van de „Handel en Nijverheid", welk schip onlangs vergaan is bij Enkhuizen. Kwartjesvinders. E,enige jongelui uit Dordt' gingen dezer da¬ gen roet den trein naar Rotterdam. In den cou¬ waarin ze zaten, bevonden zich ook enkele kwartjesvinders, die al gauw de kaarten voor den dag haalden en uitnoodigden tot een spel¬ letje. Eerst verloren de jongelui, maar al gauw lie¬ ten de kwartjesvinders hun het verlies inha¬ len, ia zelfs f 15 winnen. Toen scheidden de Dordfsche jongens eruit. De kwartjesvinders, woest natuurlijk. Het was flauw, gemeen, enz.; talrijk waren de qualificaties, welke ze over zoo'n handelwijze uitten. Maar de- jongelui ston¬ den op hun stuk, de vijftien pop waren binnen, ze dachten er niet aan, die nu weer te gaan verliezen. In Rotterdam stapten ze uit, de kwartjesvin¬ ders hen achterna. Overal werden ze door de¬ zen gevolgd, maar bijzonderen last hebben ze van hen niet gehad, 't bleef bij „hinderlijk vol- ■■