Tekstweergave van NHC_1903_02_07_0001
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Tweede
Jaargang.
Zaterdag
7
Februari
1903.
No
198.
NIE
COURANT
Nieuws-
en
Advertentieblad.
Verschijnt:
WOENSDAG
en
ZATERDAG.
ABONNEMENT:
franco
aan
huis
per
3
maanden
75
cents.
Voor
het
Buitenland
met
verhooging
der
port.
Brieven,
Ingezonden
stukken,
enz,
in
te
zenden
bij
den
Uitgever.
Afzonderlijke
nummers
5
ets.
UITGEVER:
.A.
C.
BOLDINGH.
KAASMARKT
12
—
HOORN.
'ADVERTENTIEN:
Per
regel
4
cents,
Handelsadvertentiën
bijzonder
lage
prijzen,
Dienstaanbiedingen
10
cents,
JULIUS
RÖNTGEN.
Bijna
een
jaar
is
het
alweer
geleden,
dat
de
groote
zaal
van
het
Concertgebouw
te
Amsterdam
geheel
gevuld
was,
om
onzen
meesterzanger
Messchaert,
ter
eere
van
zijn
zilveren
jubilé
als
Kunstenaar,
de
meest
har¬
telijke
bewijzen
van
vereering
te
schenken
—
en
niet
minder
hartelijk-gemeend
zullen
de
ovatie's
zijn,
die
men
hedenavond
brengen
zal
aan
Messchaert's-tweelingbroeder-in-de-
Kunst:
Julius
Röntgen.
Vijf-en-twintig
jaar
is
onze
eminente
Kunstenaar
reeds
werkzaam
geweest
in
Amsterdam,
en
in
dien
tijd
is
hij
in
het
muzikale
leven
van
ons
land
een
man
van
zeer
groote
beteekenis
geworden.
Allen
weten
we,
welk
een
zeldzaam-
begaafde
en
fijn-besnaarde
pianist
onze
vrien¬
delijke
Kunstenaar
is;
we
weten,
welke
uitstekende
diensten
hij
als
directeur
heeft
bewezen,
we
kennen
ook
zijn
pracht-eom-
posities,
heerlijke
uitingen
van
den
tempera¬
ment-vollen
artist,
bekend
is
het
ons,
hoe
bijzonder
verdienstelijk
Röntgen
zich
heeft
gemaakt
jegens
de
Nederlandsche
Muziekge¬
schiedenis
door
de
bewerking
van
die
gloed¬
volle
Oudhollandsche
liederen,
en
nog
van
zeer
kort
geleden
is
de
herinnering
aan
de
wonderschoone
illustratie
van
Messchaert's
liederen,
waardoor
Röntgen
zich
met
onzen
Meesterzanger
éen
heeft
gemaakt,
en
die
zulk
een
trouwen
en
hechten
vriendschapsband
tusschen
deze
beide
hoogepriesters
der
Kunst
deed
ontstaan.
*
*
*
Wèl
heeft
Röntgen
steeds
in
prima
muzikaal-
gezelschap
verkeerd
!
In
Leipzig
geboren,
ont¬
ving
hij
van
zijn
vader
en
van
zijn
grootvader
Klengel
het
eerste
onderricht,
en
nog
maar
acht
jaar
oud
kwam
hij
reeds
in
aanraking
met
mannen
als
Rietz
en
Mocheles,
terwijl
hij
eenige
jaren
later
van
niemand
minder
dan
Moritz
Hauptmann
theoretisch
onderricht
ontving.
Plaidy
en
Karl
Reinecke
behoorden
ook
tot
Röntgen's
leermeesters,
en
op
zestienjarigen
leeftijd
vinden
we
den
jongen
Kunstenaar
in
Feuilleton.
Een
Ontvluchting.
(Slot.)
Daar
ik
zeer
moe
was
en
naar
rust
ver¬
langde,
liet
ik
mij
in
een
pous-pous
(wagentje)
naar
het
hotel
brengen.
De
maitre
d'hotel,
een
inlander,
keek
wel
wat
gek
op
toen
hij
mij
zag
aankomen,
maar
ik
liep
zonder
veel
complimenten
het
hotel
binnen.
Een
van
de
bedienden
verstond
een
beetje
Engelsch
en
vertelde
dat
ik
een
ontvluchte
Boer
was.
Daarna
ging
ik
naar
bed
en
sliep
heerlijk
uit
tot
's
avonds
7
uur.
Intusschen
had
het
gerucht,
dat
er
een
Boer
in
het
plaatsje
was
aangekomen,
zich
al
verspreid
en
er
kwam
een
Franschman
in
het
hotel
om
mij
te
spreken.
Hij
stelde
veel
belang
in
mij
en
den
volgenden
morgen
stuurde
hij
mij
kleeren.
Toen
ik
in
mijn
nieuw
pakje
op
straat
kwam,
stroomde
het
heele
plaatsje
leeg
om
mij
te
zien.
Alle
inlanders,
die
al
zooveel
van
den
oorlog
ge¬
hoord
hadden,
betuigden
mij
hunne
sympathie.
De
gouverneur
van
Pondicherry
zond
zijn
pion
(bediende)
naar
mij
toe
om
mij
te
vragen
of
ik
hem
een
bezoek
wilde
brengen.
Hij
München,
waar
hij
bij
Franz
Lachner
zijn
studiën
in
de
compositie
voortzette.
In
1873
wordt
Julius
Röntgen
reeds
uit-
genoodigd
door
meester
Stockhausen,
om
met
hem
liederavonden
te
geven,
en
op
zijn
reizen
door
Oostenrijk,
Beieren,
Zwitserland
en
Noord-
Duitschland
leerde
onze
eminente
pianist
tal
van
beroemde
musici,
schrijvers
en
geleerden
kennen.
En
als
Röntgen
in
1877
benoemd
wordt
tot
leeraar
aan
de
Muziekschool
van
Toon¬
kunst
te
Amsterdam,
neemt
hij
die
benoeming
aan,
en
in
de
vijf-en-twintig
jaren,
dat
Röntgen
in
de
hoofdstad
is
werkzaam
geweest,
heeft
hij
in
alle
opzichten
getoond
een
Kunstenaar
van
Gods
genade
te
zijn.
Een
lieve
gade
had
de
jonge
Kunstenaar
gevonden
in
Amanda
Maier,
de
talentvolle
vrouw,
die
èn
om
haar
talenten
èn
om
haar
karakter
door
allen,
die
haar
kenden,
werd
bemind
;
in
1894
vroeg
de
Dood
haar
reeds
als
offer.
Röntgen
is
ook
nog
directeur
van
Toon¬
kunst
geweest,
en
van
de
Zangvereeniging
Excelsior,
en
de
Kamermuziek-uitvoeringen
begonnen
sinds
zijn
komst
in
de
hoofdstad,
te
herleven.
In
de
volle
krachf
van
het
leven,
steeds
ijverig
en
werkzaam,
viert
Julius
Röntgen
vandaag
feest,
en
de
avond
van
den
7den
Februari
zal
onzen
Kunstenaar
opnieuw
be¬
wijzen,
hoezeer
men
hem
waardeert.
het
land
der
poëzie,
waar
het
zalig
is
te
rusten.
*
*
*
*
*
*
Harold
Bauer
en
Julius
Röntgen
zijn
de
Beethoven-spelers
van
den
tegenwoordigen
tijd
genoemd.
En
vreemd
komt
het
ons
niet
voor,
dat
Röntgen
met
den
grooten
Bauer
op
éen
lijn
wordt
gesteld.
Immers,
wie
onzen
Kunstenaar
Beethoven'sche
sonaten
of
klavier¬
concerten
heeft
hooren
spelen,
heeft
gevoeld
de
openbaring
van
het
grootsche
en
het
hoog¬
heilige,
een
openbaring,
die
ons
met
nog
grooter
eerbied
en
ontzag
vervulde
jegens
den
geweldigen
Titan
der
Kunst.
Röntgen
is
Kunstenaar
geboren.
Hij
voelt
en
begrijpt
de
scheppingen
van
het
genie,
hij
legt
heel
zijn
ziel
in
het
uit
te
voeren
werk,
en
toovert
ons
door
zijn
goddelijk
spel
Julius
Röntgen
is
een
man
met
een
groot
en
een
goed
hart.
Yriendelijk
en
prettig
in
den
omgang,
is
hij
overal
een
gast,
die
met
open
armen
wel¬
kom
wordt
geheeten.
En
wie
hem
hoort
ver¬
tellen,
van
zijn
jeugd,
van
zijn
kunstenaars¬
loopbaan,
van
zijn
reizen,
luistert
met
klim¬
mende
belangstelling,
en
te
verwonderen
is
het
zeker
niet,
dat
Röntgen
geheel
in
zijn
element
is,
als
hij
kan
verhalen
van
zijn
tochten
naar
het
Noorden
en
van
Edvard
Grieg.
En
waar
Röntgen
ook
graag
over
spreekt
?
Over
zijn
huisgezin.
In
1897
hertrouwde
onze
Kunstenaar
met
mej.
Des
Amorie
van
der
Hoeven,
een
voortreffelijke
pianiste,
en
zij
maakte
hem
zijn
woning
weer
tot
een
tempel
van
geluk.
Met
zekeren
trots
kan
Röntgen
vertellen
over
zijn
kinderen,
waarvan
de
oudste
reeds
buitenlands
den
naam
van
den
vader
eer
aandoet,
en
we
gelooven,
dat
we
den
jubilaris
van
heden
niets
beters
kunnen
wenschen,
dan
dat
de
zon
van
het
geluk
den
huize
Röntgen
*nog
lang
met
haar
vriendelijke
warmte
moge
bestralen
!
Julius
Röntgen
—
blijf
ons
nog
lang
ge¬
spaard
!
Sterk
ons
nog
menigmaal
door
uw
spel
in
ons
geloof
aan
de
Kunst,
en
wees
nog
tal
van
jaren
een
hoogepriester
in
dienst
van
het
Goede
en
het
Schoone,
opdat
velen
zich
aan
uw
Kunst
kunnen
verkwikken,
want
nog
altijd
geldt
het
Goethe-woord:
„das
Schone
musz
befördert
werden,
denn
wenige
stellen
es
dar
und
viele
bedürfen
es."
Open
Brief
aan
de
Kroonprinses
van
Saksen.
Het
„Berliner
Tageblatt"
heeft
opgenomen
een
„Open
brief
aan
de
Kroonprinses
van
Saksen",
onderteekend
door
„Een
eenvoudige
burgervrouw"
zooals
zij
zich
noemt.
Yele
vrou¬
wen
zullen
het
zeker
op
menig
punt
eens
zijn
met
de
schrijfster
van
den
brief,
en
mocht
de
brief
onder
de
oogen
komen
van
de
dame
aan
wie
hij
gericht
is
—
wie
weet,
of
hij
haar
geen
aanleiding
zou
kunnen
geven
om
eens
ernstig
na
te
denken
over
den
inhoud,
die
was
zeer
verheugd
mij
te
zien
en
zei
mij
dat
ik
onder
de
Eransche
vlag
volkomen
veilig
was
en
dat
ik
niets
te
vreezen
had.
Hij
kon
mij
echter
niet
veel
hoop
geven
op
een
spoe¬
dig
vertrek,
daar
bijna
al
de
stoombooten
die
Pondicherry
aandoen,
Engelsche
booten
waren.
Maar,
zei
hij,
er
moet
hier
een
Eransche
stoomboot
aankomen
van
de
Messageries
Ma-
ritimes,
die
de
boot,
komende
van
China,
te
Colombo
ontmoet.
Daarmee
zoudt
gij
verder
naar
Marseille
kunnen
gaan.
Yoor
dat
deze
boot
aankwam,
zou
er
nog
een
Noorsche
boot
Pondicherry
aandoen.
Maar
juist
een
paar
dagen
voordat
die
boot
zo*
aankomen
kreeg
ik
koortsen
en
moest
ik
naar
het
hospitaal.
Ik
wanhoopte
dus
den
kapitein
van
het
Noorsche
schip
te
kunnen
overhalen
mij
mee
te
nemen.
Maar
wat
gebeurde
?
Het
toeval
wil,
dat
de
kapitein
van
dat
schip
een
verzwering
aan
zijn
been
had
en
dat
hij
ook
in
het
hospitaal
kwam
en
wel
in
dezelfde
kamer
waar
ik
lag.
Wij
waren
al
heel
spoedig
dikke
vrienden
en
hij
beloofde
mij
te
zullen
meenemen
naar
Marseille.
Zoodra
zijn
been
wat
beter
werd
en
ik
mijn
koorts
kwijt
was,
vertrokken
wij
op
den
30sten
Mei,
's
avonds
8
uur,
na
een
hartelijk
afscheid
van
den
gou¬
verneur,
die
mij
zeer
gastvrij
gedurende
mijn
zoowel
vorstelijke
als
burgerlijke
vrouwen
van
nut
kan
wezen.
Open
brief
aan
de
Kroonprinses
van
Saksen.
Mevrouw!
Er
is
zooveel
over
u
geschreven,
en
u
is
zoo
vaak
geïnterviewd
geworden,
maar
nooit
is
u
de
vraag
voorgelegd,
hoe
gij
u
de
positie
van
een
„eenvoudige
burgervrouw"
voorstelt.
Met
deze
woorden
hebt
gij,
naar
men
zegt,
uw
toekomstig
huwelijk
met
den
heer
Giron
aangeduid.
Wat
verstaat
gij
onder
een
een¬
voudig
burger-huwelijk
?
Yergun
aan
een
eenvoudige
burgervrouw,
u
in
korte
woorden
uit
te
leggen,
welke
be¬
grippen
van
fatsoen
en
plicht
er
in
onze
krin¬
gen
heerschen.
Wij
moeten
onzen
man
een
onbesmetten
naam
ten
huwelijk
brengen,
want
de
zedewet
bestaat
niet
alleen
voor
de
hoogere
kringen;
sinds
eeuwen
is
zij
het
eigendom
van
alle
standen.
Waar
de
man
iets
te
vergeven,
en
de
vrouw
iets
goeds
te
maken
heeft,
wordt
de
verhouding
op
den
duur
altijd
slecht.
Brengt
gij
nu
den
heer
Giron
dien
onbe¬
smetten
naam
ten
huwelijk?
En
hoe
staat
het
met
uw
zelfbeheersching
?
Wij
vrouwen
uit
den
burgerstand
bewonen
geen
kasteel,
waar
beide
echtgenooten
hun
afzonderlijke
vertrekken
hebben,
waar
zij
zich
uren
en
dagen
kunnen
terugtrekken
bij
kleine
verschillen,
die
in
ieder
huwelijk
voorkomen.
De
weinige
kamers
in
een
burgerwoning
maken
een
ontmoeting
der
echtgenooten
in
den
loop
van
den
dag
onvermijdelijk,
en
dan
moet
de
vrouw
meestal
de
verstandigste
zijn,
al
was
het
maar
om
de
dienstboden
en
de
rust
in
huis.
Hebt
gij
u
wel
ooit
in
zulk
een
toege¬
vendheid
geoefend?
Welke
voorstelling
maakt
gij
u
van
uw
con¬
versatie
als
mevrouw
Giron
?
Gij
denkt
zeker,
dat
de
eenvoudige
burger¬
kringen
u
met
open
armen
zullen
opnemen,
het
als
een
eer
beschouwend,
u
te
mogen
ont¬
vangen
?
Daarin
vergist
gij
u.
In
de
werke¬
lijk
fatsoenlijke
burgerkringen
is
men
zeer
weinig
toeschietelijk
tegenover
personen
die
in
uw
geval
verkeeren,
tot
welke
kringen
die
dan
ook
mogen
behooren.
verblijf
te
Pondicherry
had
behandeld.
De
reis
was
voorspoedig
tot
Aden.
Daar
hadden
de
Engelschen
mij
bijna
weer
te
pak¬
ken.
Wij
moesten
te
Aden
kolen
innemen.
De
Engelschen
wisten
zeer
goed
dat
ik
aan
boord
was.
Pas
waren
wij
den
9den
Juli
aan¬
gekomen
(ik
hoorde
hier
voor
het
eerst
dat
er
vrede
gesloten
was),
of
er
komt
een
Engelsche
speurder
aan
boord,
die
den
kapitein
een
brief
van
den
Noorschen
consul
laat
zien,
waarin
deze
last
geeft
om
den
Boerengevangene
De
Yilliers
uit
te
leveren,
aangezien
hij
een
Kaapsch
rebel
is.
Gelukkig
was
de
kapitein
niet
voor
een
klein
geruchtje
vervaard
en
hij
weigert.
Hij
antwoordde
dat
de
Yilliers
behoorde
tot
de
bemanning
van
zijn
schip
(ik
was
als
zoodanig
ingeschreven)
en
dat
hij
hem
niet
wilde
af¬
staan.
De
detectieve
bood
nu
aan
om
vier
andere
mannen
in
mijn
plaats
te
leveren.
De
kapitein
weigerde.
„Gij
weet
heel
goed",
zei
hij,
.dat
De
Yilliers
hier
op
mijn
schip,
op
Noorsch
gebied
is,
dat
hij
hier
niet
door
u
kan
gearresteerd
worden."
Daarna
kwam
de
detective
terug
met
een
bevel
tot
arrestatie,
van
den
Noorschen
Consul.
(Men
had
den
consul,
die
zelf
Engelschman
is,
verteld
dat
De
Yilliers
een
geweon
gevangene
en
geen
krijgsgevangene
was
;
het
schijnt
dat
de
En¬
gelschen
zelfs
na
den
vrede
het
niet
erg
op
De
Yilliers
begrepen
hadden
en
als
men
De
Yilliers
gezien
heeft,
zal
men
dat
volkomen
begrijpen).
Maar
de
kapitein
stond
op
zijn
stuk.
„Welnu,
zei
hij,
ga
dan
zeggen
aan
den
consul
dat
hij
mij
een
schriftelijke
verklaring
geeft,
dat
hij
De
Yilliers
iaat
arresteeren
en
dat
hij
alle
verantwoording
op
zich
neemt."
De
detectieven
vertrokken.
Eenigen
tijd
later
kwam
er
een
stoombootje
met
Engelsche
soldaten
bemand
op
het
schip
af.
Ik
liep
naar
beneden.
(De
kapitein
lag
met
zijn
ziek
been
beneden
in
de
kajuit).
Kapitein
zei
ik,
daar
komen
de
Engelschen
om
mij
te
arresteeren.
Nu
werd
de
oude
zeebonk
kwaad,
hij
liet
zich
op
het
dek
brengen
en
gaf
bevel
om
met
fullsjaeed
weg
te
stoomen.
Het
stoombootje
kwam
langs
zij
liggen
en
de
bemanning
schreeuwde
ons
toe
dat
we
moesten
stoppen,
maar
wij
waren
Oost-Indisch
doof
en
met
voorname
staatsie
stoomde
het
groote
schip
weg,
het
kleine
bootje
ver
achter
zich
latend.
Ja,
die
goede
kapitein
P.
Schlijder
van
het
s.s.
„Eidsvold",
heeft
veel
voor
me
gedaan."
%