Tekstweergave van MC_1910_01_08_0001
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Vijfde
Jaargang.
No.
244.
MEDEMBLIKKER
COURANT.
Nieuws-
en
Advertentieblad
ZATERDAG
voor
Medemblik
en
Omstreken.
8
JANUARI
1910.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per
3
maanden
....
25
ets.
Franco
per
post
....
30
ets.
Abonnementen
en
Advertentiën
worden
aangenomen
bij
alle
Boekhandelaren
en
Postadministraties.
Dit
blad
verschijnt
des
VRIJDAGSAVONDS.
UITGEVER
:
K.
H.
IDEMA.
■I
i:ni:iiitijk.
Intercommunale
Telefoon
No.
6.
ADYERTENTIEN:
Van
1—5
regels
....
25
ets.
Elke
regel
meer
.
.
5
ets.
4
Plaatsingen
eener
zelfde
advertentie
worden
3
maal
berekend.
Voor
abonnement
vrage
men
prjjsopgave.
Post-
en
Telegraafkantoor
lIËUUHBLlk.
2
tot
Geopend:
op
werkdagen:
Van
v.m.
8
tot
nam.
1
uur;
3,30
en
van
5,30
tot
9
uur.
Ook
voor
het
telefoonverkeer.
Op
Zon-
en
Feostdagen
:
*"
van
8,—
tot
9,—
uur.
»
b
»
2,
„
Ook
voor
het
telefoonverkeer.
Voor
postwissels,
quitantiën
en
den
dienst
der
Rijks-Verzekeringsbank,
alleen
op
werkdagen:
Van
8,30
v.m.—3,30
n.m.
Laatste
lichting
der
brievenbus:
Richting
Hoorn.
Op
werkdagen:
v.m.
5,10
en
10,5;
n.m.
3,18,
5,40
en
7,55.
Op
Zon-
en
Feestdagen:
voorm.
6,38
en
10,5.
"*
Richting
Andijk
en
Wervershoof.
Op
werkdagen:
v.m.
4,55
en
10,40.
Op
Zon-
en
Feestdagen:
v,m.
4,55.
Niemand
zal
durven
beweren,
dat
we
het
vorig
jaar
'n
bij
uitstek
mooien
zomer
gehad
hebben.
Regen
en
nog
eens
regen
was
aan
de
orde
van
den
dag.
't
Leek
er
wel
'n
beetje
op,
of
de
zon
voor
eenige
maanden
op
reis
was.
Dat
was
echter
niet
't
geval,
want
zoo
nu
en
dan
liet
ze
zich
toch
nog
eens
zien.
om
te
toonen,
dat
ze
wel
degelijk
op
haar
post
was
en,
o
zoo
graag,
haar
werk
zou
willen
doen,
als
die
drommelsche
wolken
't
haar
maar
niet
beletten.
En
gebeurde
't
eens
een
enkelen
dag,
dat
ze
ons
verkwikte
met
haar
koesterende
stralen,
dan
leefden
we
weer
geheel
en
al
op.
We
werden
zoo
vroolijk
en
opgewekt
en
vergaten
voor
een
oogenblik,
dat
we
gisteren
nog
zoo
somber
gestemd
waren.
On¬
willekeurig
ons
de
kwam
wensch
over
de
lippen:
,,Och,
dat
we
zulk
weer
nog
een
paar
weken
hielden!
Wat
zou
dat
heerlijk
wezen!"
't
Is
waar,
een
mensch
leeft
eerst
en
geniet
met
volle
teugen,
als
Gods
lieve
zon
haar
vriendelijk
aangezicht
laat
zien.
Zelfs
hij,
die
aan
't
ziek¬
bed
gekluisterd,
alle
hoop
op
herstel
heeft
opgegeven,
herademt
voor
'n
poosje,
vergeet
al
zijn
leed
en
zijn
kommer,
en
komt
er
vaak
toe,
bij
zich
zelf
te
mijmeren:
,,En
toch
zou
't
nog
mogelijk
kunnen
wezen,
dat
ook
voor
mij
de
levenszon
nog
weer
eens
oprees
uit
de
duistere
wolken,
die
mij
omhullen!"
En
de
moeder,
die
treurt
over
verloren
panden,
zoo
goed
als
de
echtgenoot,
die
zijn
steun
en
hulp
moest
toevertrouwen
aan
den
killen
schoot
der
aarde,
zij
voelen
op
zoo'n
mooien
dag
de
somberheid
wijken
en
worden
vervuld
met
nieuwen
moed,
met
nieuwe
hoop.
En
wij
allen,
wij
roepen
uit
op
zoo'n
dag
tinte-
end
van
wellust
en
genot:,,Waarom,
och
waarom
verbergt
de
dagvor-
stinne
zoo
vaak
haar
aangezicht?
Waarom
is
't
niet
eeuwig
zonneschijn
?"
Nu
vind
ook
ik
zoo'n
dag
een
ware
feestdag
en
graag
zou
ik
wen-
schen,
dat
we
hem
konden
verlengen,
daar
tot
in
't
oneindige?
Niemand
onzer,
wien
't
bevallen
zou.
We
weten
zulks
bij
ondervinding.
We
lebben
zomers
gehad,
waarin
de
zon
dag
aan
dag
niet
moe
werd
ons
lare
stralen
toe
te
zenden.
We
zagen
den
koperen
hemel,
waaraan
zich
geen
wolkje
vertoonde.
Onverschillig
en
met
weerzin
verrichtten
wij
den
arbeid,
ons
opgelegd.
Loom
en
traag
rekten
wij
de
spieren
en
dikwijls
slaakten
wij
de
verzuchting:
,,Och,
dat
er
toch
eens
een
weldadig,
flink
regenbuitje
mocht
komen,
om
te
verkwikken,
al
wat
leeft;
om
ons
weer
met
nieuwen
kracht
te
bezielen,
in
als
dan
de
eerste
druppels
vielen,
dan
slaakten
wij
weer
een
zucht
van
verlichting.
Doch
als
dat
op
die
wijze
een
paar
dagen
doorging,
dan
ver-
angden
wij,
o
zoo
hartelijk
naar
de
gouden
zonnestralen
en
wij
genoten
opnieuw
als
wij
ons
konden
koesteren
in
hare
warmte.
Niet
een
voortdu¬
rende
zonneschijn
is
het,
die
ons
het
even
veraangenaamt.
Slechts
dan,
wanneer
donkere
regenwolken
het
aangezicht
der
zon
voor
een
poos
bedekken,
waardeeren
wij
te
meer
hare
terugkomst.
Geen
lange,
zonnige
FEUILLETON.
Majoor
Sixtus.
12.
,,Maar",
„vervolgde
Charlotte"),
ik
weet
niet
hoe
ik
het
zeggen
moM
zonder
u
opnieuw
verdriet
te
doen,
er
bestaat
zoo
veel
verschil
tusschen
u
beiden.
Gij
noemdet
haar
straks
zelf?
een
koninklijke
figuur,
en
ik
meen,
mijnheer
Von
Kapnist,
dat
gij
zulk
een
vrouw
niet
moet
hebben,
maar
liever
eene,
die
met
u
schertst
en
lacht....'
„Of
om
mij,
nietwaar?"
„Of
ook
om
u,
als
het
zoo
uitkomt
een
die
over
alles
kan
praten,
ook
over
nietigheden,
als
u
noch
haar
iets
beters
invalt,
die
meer
ondeugend
dan
eerwaardig
is,
meer
kinderlijk
dan
defiig
—
kortom
een
vrouw,
met
wie
gij
vergenoegd
en
tevreden
kunt
teven
zonder
steeds
met
eerbied
tot
haar
op
te
zien".
't
Was
een
wonder,
hoe
spoedfig
onder
deze
troostrijke
toespraak
de
wolken
van
het
voorhoofd
van
don
luitenant
waren
opgetrokken.
Hij
hie
het
gebogen
hoofd
op
en
sprak,
ter
wijl
zijn
blik
zelfs
eene
uitdrukking
van
blijde
verrassing
aannam:
„Waarlijk,
mejuffrouw
Charlotte,'
ïb.
dag,
hoezeer
ook
verlangd,
schenkt
ons
genol,
indien
hij
niet
gevolgd
wordt
door
een
duisteren
nacht,
al
wordt
deze
ook
verlicht
door
de
zilveren
maan.
Wat
dunkt
u,
lezer,
zou
dat
ook
niet
het
beste,
het
meest
gewenschte
zijn,
daar,
waar
't
ons
leven
geldt
?
Een
leven,
dat
enkel
zonneschijn
was,
zonder
schaduw:
enkel
vreugde,
enkel
genot,
zou
geen
leven
wezen.
Juist
door
den
tegenspoed,
leeren
wij
den
voorspoed
des
te
beter
ge¬
nieten
en
waardeeren.
Een
leven
vol
van
genot
en
zonneschijn,
waarin
nooit
een
enkel
donker
wolkje
onzen
horizon
bedekte,
dat
zou
ons
tot
den
meest
egoistischen
de
meest
onver¬
schilligen
mensch
maken,
die
er
op
aarde
leeft.
Daarom
is
het
goed,
dat
ons
leven
bestaat
uit
vreugde
in
droefenis,
want
de
eerste
wordt
door
de
laatste
des
le
zoeter.
Zelfs
de
dood
kan
het
genot
des
levens
verhoogen.
Men
versta
mij
echter
niet
verkeerd,
als
zou
ik
met
eenig
gevoel
van
vreugde
vernemen,
dat
uw
huis
door
den
gevreesden
maaier
bezocht,
en
gij
daardoor
in
droefheid
gedompeld
werd.
Dat
zou
onmen-
schelijk
zijn.
Niemand
onzer
gunt
zijn
medemensch
kwaad.
Integendeel,
wij
wenschen
hem
het
grootste
geluk
dat
hem
slechts
deelachtig
kon
wor¬
den.
Doch
daar
zij
nu
eenmaal
weten,
dat
de
dood
zeker
zal
komen
en
niemand
verschoonen,
is
het
verstan¬
dig
ook
eens
te
praten
over
het
goede,
dat
hij
voor
ons
leven
met
zich
kan
voeren,
indien
wij
niet
tot
de
dwazen
willen
behooren.
De
g
dachte
aan
sterven
bindt
ons
nauwer
en
inniger
aaneen,
zoolang
het
ons
gegeven
is
bij
elkander
te
zijn.
Dr.
Thomas
Browne
heeft
trachten
te
betoogen,
en
volstrekt
niet
zonder
eenigen
grond,
dat
de
dood
een
nood¬
zakelijke
voorwaarde
is
voor
het
menschelijk
geluk.
Als
hij
echter
onze
woning
binnentreedt,
dan
rede¬
neeren
wij
zoo
niet.
Intogendeel,
wij
klagen
over
het
groote
leed
ons
over¬
komen
en
worden
geheel
en
al
door
ons
gemoed
overheerscht.
Onze
met
tranen
gevulde
oogen
zijn
niet
helder,
zij
speuren
alleen
de
donkere
wolken,
die
onze
zon
verbergt.
Later
echter,
als
de
wonde
eenigs-
zins
geheeld
is,
zien
wij
helderder
en
klaarder
dan
zij,
die
de
droefheid
niet
gekend
hebben
en
wier
pad
steeds
beschenen
werd
door
de
zon
van
het
geluk
en
den
voorspoed.
Hij,
die
verstandig
handelt,
zal
daarom
niet
al
te
veel
van
het
leven
ver¬
wachten.
Hij
zal
steeds
trachten
langs
eerlijke
wegen
zijn
doel
te
be¬
reiken,
doch
zich
steeds
voorbereid
houden
op
den
tegenspoed
Hij
zal
zijn
gemoed
openen
voor
het
genot,
doch
zich
geduldig
onderwerpen,
wanneer
hem
de
lijdenskelk
aan
de
lippen
gezet
wordt.
Steeds
maar
te
klagen
en
te
treuren
over
het
leven
en
zijne
verdrietelijkheden
is
ons
tot
niets
nut.
Alleen
hij,
die
blijmoedig
en
onverdroten
zijn
pad
volgt
en
daarbij
doet.
wat
zijne
hand
vindt
|
om
te
doen,
geeft
aan
dat
leven
wezenlijke
waarde.
En
och,
er
is
in
't
leven
zooveel,
dat
wij
niet
be¬
grijpen.
Wij
zien
hier,
als
door
een
spiegel
in
een
duister
raadsel.
Terecht
zei
onze
de
Génestet:
Daar
is
geen
Priester
Die
Hem
verklaart!
In
raadselen
wandelt
De
menscli
op
aard.
Maar
al
begrijpen
wij
niet
altijd
het
doel
van
de
beproevingen,
ons
opgelegd,
wij
moeten
gelooven,
dat
ze
ons
worden
gezonden
tot
onze
verbetering.
De
lichtstralen,
die
wij
in
ons
leven
en
in
de
wereld
rondom
ons
waar¬
nemen,
zijn
zoovele
profetiën,
dat
de
zon
der
eeuwige
liefde
schijnt
en
ons
eenmaal
heerlijk
in
de
oogen
zal
stralen.
En
laat
ons
voortdurend
be¬
denken,
dat
wij
in
ons
leven,
hoe
lang
of
hoe
kort
het
ook
moge
duren,
een
plicht
hebben
te
vervullen.
De
vulling
daarvan
wijding
aan
onze
en
het
doel
van
braven.
Niet
ten
onrechte
zei
Herbert
,,Het
bewustzijn
van
trouwe
plchts-
betraehting
is
als
een
zoete
muziek,
die
te
middernacht
op
mijne
leger¬
stede
mij
in
de
ooren
klinkt.
Plichtsbetrachting
is
het
ware
leven.
Neen,
niet
enkel
zonneschijn,
niet
enkel
geluk,
maar
ook
donkere
waardig
van
wolken
en
tegenspoed
moeten
een
mensch
louteren
tot
een
beeld
van
zijner
schepper.
Laten
de
droeven
en
treurenden
zich
troosten
met
de
woorden
den
straks
genoemden
dichter:
Een
kruis
met
rozen
Is
't
menschen
lot,
Is
't
rijke
leven,
Uw
gave,
o
God
!
Niet
enkel
rozen
!
Geen
kruis
alleen;
De
Liefde
voegt
ze
Getrouw
bijeen.
De
bloeme
lacht
u,
O
lach
haar
toe;
En
vloek
het
kruise
Nooit,
levensmoe!
Moog
elke
bloeme
Der
aard
vergaan.
De
vrucht
des
levens
Die
rijpt
er
aan.
FRANK.
BUITENLAND.
Ook
in
de
Vereenigde
Staten
zal
dezer
dagen
de
gewone
tien-jaW-
lijksche
volkstelling
plaats
hebben.
Men
stuit
daar
echter
op
de
moeilijkheid,
legen
een
salaric
vac
i
ü
dollar
dat
geeft
de
ware
werkzaamheden
alle
edelen
en
(f
37,50)
per
week,
geen
voldoend
getal
tellers
krijgen
kan.
Er
is
op
het
oogenblik
in
Ameiika
zulk
een
over¬
vloed
van
werk,
dat
werkloosheid
zoo
goed
als
niet
meer
voorkomt,
zoodat
voor
het
bovengenoemde
loon
bijna
niemand
werken
wil.
Bij
de
laatste
sneeuwstormen
moest
de
opgejaagde
paksneeuw
dagen
lang
blijven
liggen,
bij
gebrek
aan
arbeiders,
om
ze
op
te
ruimen.
Na
de
sneeuwstormen
is
in
't
Noordoosten
van
de
Vereenigde
Staten
strenge
vorst
gekomen.
Te
New-York
wordt
veel
kou
geleden.
Honderden
menschen
slapen
in
poliliebureau's
en
gemeentelijke
slaaphuizen.
In
Chicago
zijn
zes
dakloozen
doodgevroren.
In
Canada
heerscht
dezelide
vorst,
die
na
het
voorafgaande
zachte
weer,
des
te
feller
nijpt.
Ook
uit
andere
deelen
der
Vereenigde
Staten
komen
berichten
van
zeer
strenge
koude.
De
groote
rivieren
zijn
toege-
vroren
en
de
binnenscheepvaart
ligt
geheel
stil.
geloof,
dat
gij
geen
ongelijk
hebt!
Ja,
ja,
een
vroolijk
vrouwtje
een
dartel
en
plaagziek
ding
zou
in
mijn
smaak
vallen".
Op
een
zoo
snelle
bekeering
scheen
Charlotte
nu
toch
niet
gerekend
te
hebben.
En
verwondering
spiegelde
zich
zoo
duidelijk
op
haar
gelaat
af,
dat
het
den
heer
Von
Kapnist
niet
kon
ontgaan.
„Gij
moet
daarom
niet
denken,
dat
ik
onverschillig
ben",
voegde
Von
Kapnist
er
met
bijna
kinderlijke
open¬
hartigheid
aan
toe,
„voor
de
aanbid¬
delijke
gaven
van
freule
Von
Marschall,
en
als
mijn
vader
mij
niet
juist
geschre¬
ven
had,
dat
ik
naar
eene
geschikte
bruid
moest
omzien
..."
„Wat,
slechts
omdat
uw
vader
het
beveelt,
wilt
gij
u
hals
over
kop
in
hel
huwelijk
begeven,
luitenant?"
vroeg
Charlotte.
„Van
bevelen
is
hier
geen
sprake.
Maar
mij
dunkt
zelf,
dat
hij
gelijk
heelt.
Die
goed
trouwt,
trouwt
nooit
te
vroeg.
En
nu
ik
weldra
naar
de
kurassiers
zal
worden
overgeplaatst,
zou,
zoo
hij
schrijft,
de
gehuwde
staal
mij
allicht
van
uitspattingen
en
het
maken
van
schulden
terughouden.
..
„Hoe?
Wilt
gij
Küstrin
verlaten
en
kurrassier
worden?''
„Mijn
vader
wil
het
zoo.
Hij
heeft
.
Zijne
Majesteit
er
in
eigen
persoon
over
gesproken
en
ik
heb
geen
reden
er
mij
tegen
te
verzetten,
't
Zal
echter
nog
wel
een
paar
maanden
aan
houden
voor
ik
overgeplaatst
wordt
en
in
dien
tijd
.
.."
,,In
dien
tijd
denkt
gij
hier
alles
wel
in
't
reine
te
zullen
breugen.
ï
gij
kunt
het
probeeren,
luitenant,
en
ik
zal
de
eerste
zijn
u
le
feliciteeren,
als
gij
slaagt"
Plotseling
sprong
hij
op
en
keek
bijna
angstig
den
kant
uit,
vanwaar
Elizabeth
von
Marschall
moest
terug-
keeren.
„Spreek
zoo
niet,
mejuffrouw
Char
lotte!
Als
gij
wist,
hoe
ik
tegen
deze
verloving
heb
opgezien!
Neen,
ik
ben
er
hartelijk
blij
om,
dal
het
zoo
afloo-
pen
zal".
Nu
sprong
ook
het
jonge
meis|e
verschrikt
op.
„Hoe?
gij
wilt
enkel
op
mijn
zeggen
af...
Maar
het
is
niet
onmogelijk,
dat
Elizabeth
toch
van
meening
veranderd
is".
„Neen,
neen.
Gij
hebt
volkomen
gelijk.
Een
woord
uit
haren
mond
is
zoo
goed
als
een
ridderwoord.
En
dan,
als
ik
nu
een
blauwtje
liep,
durlde
ik
hier
niet
meer
terugkomen.
Dat
zou
voor
mij
een
straf
zijn
en
zou
het
u
ook
niet
een
beetje
spijten,
mejuffrouw
Charlotte
?"
„0,
om
mij
behoeft
gij
u
niet
te
bekommeren.
Maar
wanneer
gij
werke¬
lijk
denkt,
mijnheer
Von
Kapnist,
u
in
uw
lot
te
moeten
schikken
.
.
."
„Ja,
dan
is
het
beter
dat
ik
maar
maak,
dat
ik
wegkom
en
morgen
terugkeer,
maar
dan
niet
als
huwelijks¬
kandidaat,
he?
Van
wal
heden
door
ons
besproken
is,
wordt
natuurlijk
geen
mensch
iets
gewaar.
Wij
hebben
als
goede
kennissen,
in
vertrouwen
met
elkaar
gepraat
en
goede
kennissen
willen
wij
blijven,
mejuffrouw
Charlotte."
Hij
stak
haar
de
hand
toe
en
zij
greep
die
zondei
zich
lang
te
beraden
Dezelide
snaaksche
uitdrukking,
waar¬
mede
zij
hem
ontvangen
had,
lag
weer
op
haar
bekoorlijk
gezichtje.
,,'t
Is
een
onvoorzichtige
gelofte,
die
ik
daar
afleg,
luitenant,
want
zij
kon
mij
in
de
noodzakelijkheid
brengen
u
ook
eens
lot
vertrouwde
van
mijne
rtsgeheimen
le
maken,
en
dan
zou
het
u
niet
zoo
gemakkelijk
vallen,
mij
in
het
ongeluk
te
troosten
Bereid
u
alvast
maar
op
deze
moeielijke
laak
voor."
Hij
kuste
hare
hand
en
er
lag
geen
spoor
van
de
pas
ondervonden
smarte¬
lijke
teleurstelling
raeèr
in
zijn
woorden,
toen
hij
verzekerde:
„Voor
ziekenvertrooster
deug
ik
niet;
maar
als
ik
eens
in
de
noodzakelijk
heid
mocht
komen,
mijn
goed
zwaard
ten
uwen
dienste
le
stellen,
mejuffrouw
Charlotte,
op
mijn
woord
van
eer,
dan
zoudt
gij
op
uw
kameraad
kunnen
rekenen."
„De
hemel
beware
mij
en
u
voor
die
noodzakelijkheid!
Maar
ginds
zie
ik
de
dames
aankomen.
Beraad
u
nu
goed,
mijnheer;
nog
is
het
tijd!"
Doch
hij
was
al
weg.
Met
drie
sprongen
had
hij
het
tuindeurtje
be¬
reikt
en
terwijl
hij
zich
snel
in
tegen¬
gestelde
richting
verwijderde,
groette
hij
nog
een
paar
maal
met
oogen
en
hand
naar
het
prieeltje,
waarin
zijne
schoone
huwelijksplannen
zooeven
een
vroeglijdigen
dood
gestorven
waren.
VI.
Gedurende
de
zeven
jaren,
die
na
hare
laatste
les
in
de
geschiedenis
bij
den
ongelukkigen
Von
Plothow
verloopen
waaen,
had
zich
freule
Von
Marschall
van
een
aanvallig
kind
tot
een
schoone
jonkvrouw
ontwikkeld,
die
door
houding
en
voorkomen
ieders
opmerkzaamheid
trok.
Nog
waren
de
gelaatstrekken
dezelide,
maar
de
ernst,
die
over
die
trekken
verspreid
lag,
de
niet
onvrien¬
delijke
maar
toch
waardige
oogopslag
wekten
reeds
bij
de
eerste
ontmoeting
het
vermoeden,
dat
dit
meisje
al
jong
haar
aandeel
gedragen
had
in
de
lasten
en
zorgen
des
levens.
(Wordt
vervolgd.)