Tekstweergave van MC_1907_01_05_0001

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Tweede Jaargang. No, 88. Nieuws- en Advertentieblad ZATERDAG oor Medembiik en Omslreken 5 JANUARI 1907. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden .... 25 ets. Franco per post .... 30 ets. Abonnementen en Advertentiën worden aangenomen bij allo Boekhandelaren en Postadministraties. Dit blad verschijnt des VRIJDAGSAVONDS. UITGEVER : K. H. IDEMA, 1IËDE1IBLIK. Intercommunale Telefoon No. 6. ADVERTENTIEN: Van 1 5 regels .... 25 ets. Elke regel meer .... 5 et». 4 Plaatsingen eener zelfde advertentie worden 3 maal berekend. Voor abonnement vrage men prijsopgave Een plaatselijk belang. I. Er is in dit blad ik meen in een van de eerste nummers of in een ander plaatselijk blad, al eens een lans gebroken voor goed ambachtsonderwijs. Hoe welsprekend het toen geleverde pleidooi ook was, het is mij niet gebleken, dat het iets anders dan een voorbijgaanden indruk heeft gemaakt. Ten onrechte, want goed ambachts onderwijs is in onze tegenwoordige maatschappij, in alle deelen van ons land, een dringende eisch des tijds en voor Medembiik een dringende behoefte. Zoo wordt het ook begrepen door de Regeering, die op milde wijze dit onderwijs subsidieert en het tot stand komen van ambachtsscholen ook voor het platteland op krachtige wijze bevordert. De Prov. Besturen doen hetzelfde en andere vereenigingen in ons land o. a. de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen verleenen niet zelden hare medewerking. Voor dezen steun staat echter steeds één voorwaarde op den voorgrond van de middellijk of onmiddellyk belanghebbenden en van de belang¬ stellenden uit de omgeving, moet de poging tot oprichting van een ambachts¬ school uitgaan en die poging moet vergezeld gaan van voldoende toe¬ zegging van daadwerkelijken steun. Is aan die voorwaarde eenmaal voldaan, dan kan de zaak in betrek¬ kelijk korten tijd haar beslag krijgen. Ik meen dat het goed kan zijn voor de gemeente, op dit punt nog eens de aandacht te vestigen, en ik ben daartoe gekomen, nadat ik elders in de gelegenheid ben geweest de wordingsgeschiedenis, de voltooiing en de opening van een ambachts¬ school bij te wonen en het mij bij oppervlakkige beschouwing voor - kwam, dat ook voor Medembiik de oprichting van een dergelijke inrich¬ ting voor vakonderwijs niet tot de onmogelijkheden behoorde. FEUILLETON. Klaas Kracht Schets nit het West-Priesche volksleven» door JAC. HOUWEBT. 43) Terwijl Klaas hartelijk de door Kees hem toegestoken hand drukte, sprak hij: „Nou, adjusies dan, en dat alles goed mag alloopen! 't Zou aan mij niet liggen, als ik 'l te zeggen had " ,,'t Zelfde hoor, en wel te rusten." Onderwijl was vrouw Elders druk bezig met Trijntje te ontkleeden. „Strek nou eres even je arm uit." Ze probeerde haar de mouwen uit te trekken, die aan de dikke armen vastgekleeld waren door den modder. Na veel trekken en rukken gelukte het haar toch. „Ziezoo, da's er een, en da's twee. Nou nog je nachtpon aan... En nou gauw te bed, dan zal ik je eres lekker toedekken." Zij school de veelkleurig gebloemde gordijnen open en sloeg 't dek op. „Leun maar gerust op mijn arm," zei ze, en zoo stoelelde zij Trijntje te bed. „Ziezoo, leg je nou goed ?" Zal het wel noodig zijn hier te bewijzen het eeiste gedeelte van mijn stelling, dat goed ambachts¬ onderwijs in onze tegenwoordige maat schappij is een dringende eisch des tijds ? Het kan niemand die eenigs- zins in zijn omgeving rondkijkt ontgaan, dat de strijd om het bestaan voor den ambachtsman zwaar is, dat de eischen die men aan de ver¬ schillende ambachts-vakken stelt, steeds strenger worden en dat hij die in zijn vak niet blijft op de hoogte van zijn tijd, ten onder gaat. De praktijk alleen voor den ambachtsman ten platten lande vaak de eenige leerschool kan hier niet helpen. De ambachtsman zoo hoorde ik dezer dagen zeer juist zeggen moet niet zijn een machine, maar een machinist En wat kan er nu verwacht worden van een jongen man, die bij een ambachtsman als leerjongen in dienst komt en het vak hoofd¬ zakelijk moet leeren van toezien? Den baas is het niet zoo kwalijk te nemen, dat hij zich weinig met den jongen bezig houdt; hem ontbreekt vaak de tijd, gezwegen van de kennis om den leerling stelsel¬ matig in het vak op te leiden. En bij de overige knechts - zoo die er zijn zal de lust en de kennis om als leermeester op te treden, meestal ook wel niet groot zijn. De „leerling" wordt aanvankelijk gebruikt als loopjongen en moet langzamerhand maar trachten, door eigen oefening zijn vak meester te worden. Wat er dan terecht komt van de minder vluggen, laat zich denken. Ik weet wel, dat er ook gunstige uitzonderingen zijn. dat er patroons en werklieden zijn, die zich het lot van een leerling wel aantrekken, maar die gevallen zullen toch wel tot de uitzonderingen beliooren. En dan nog is de goede wil niet voldoende. Ik herinner me wat een hotel¬ houder aan den Moezel die 's zomers meestal onbevaarbaar is me antwoordde op mijn vraag, om hoe laat de boot zou aankomen: Onderwijl streek ze de laatste rimpels uit 't helder witte beddelaken. „Daar heb je nog een zoen, probeer nou eres tc slapen." Zijzelf zelte zich ongerust aan den kant van 't bed. Wacht, nou had ze nog heelemaal vergeten, haar dochter wal brandewijn te geven .... Geen oogenblik kwam 't bij haar op, dat het de hooldpijn erger zou maken. „Kijk eres hier, drink dit maar op, dan warm je lekkertjes door en dan i je maar wat slapen." Trijntje vond al dat gedoe heerlijk. Men kon 't zien aan de oogen, die een uitdrukking aannamen als begreep ze, dal er iets heel liefs, iets heel zachts, vol vergeving en hartelijkheid lag in de behandeling van haar moeder. Langzamerhand echter begonnen de koorts en de alcohol te werken. Ze kreeg 't benauwd in 't bed. Alles in haar hoold scheen te zullen barsten; telkens toch greep ze met de handen naar 't hoofd. „0, help! die hamer," liep ze dan, „ze slaan me dood! Help, Klaas, toe, help... O, ik wil altijd bij je blijven 1 0, waarom lachen jullie zoo akelig? Ik kan niet meer.,. O, die hamer! Die hamer! 0, help toch, Klaas! ze hameren me dood ...!" Eindelijk, daar kwam de dokter. „Kijk, dokter, hierzoo; ze praat van alles door elkaar," sprak Vrouw Elders „Och meneer, het is met de booten zóó: als er water is ('s winters), dan zijn er geen passagiers en als er passagiers zijn ('s zomers), dan is er geen water; wacht er dus maar niet op." Zoo gaat het ook met den leerling in de praktijk: als er veel werk, dus veel te leeren is, dan is er geen tijd en als er tijd is, dan is er geen werk. Hoe dit ook zij, de opleiding van een jongen man alleen in de praktijk, is in ieder geval onvolledig en meestal gebrekkig. Dat is te betreuren om drieërlei reden: 1°. voor den jongen man zelf, om¬ dat hij het zonder voldoende vakkennis in de wereld niet ver brengen kan; 2°. voor de maatschappij in het algemeen, omdat ieder die geen vak kent, het groote leger der minderbedeelden en onte¬ vredenen vermeerdert; 3°. voor ieder ingezetene, omdat een slecht ambachtsman slecht werk leveren moet. Dit alles is m. i. zoo duidelijk, zoo voor de hand liggend, dat veel minder woorden nog, dan de voren¬ staande, de noodzakelijkheid van ambachtsonderwijs 4unnen bewijzen. Blijft dus de vraag: is er voör Medembiik en omgeving zooveel behoefte aan ambachtsonderwijs, dat een school recht van bestaan heeft? Ik zou hiervoor kunnen volstaan met een verwijzing naar het in den aanhef bedoelde artikel waarin die behoefte op afdoende wijze is aan¬ getoond. Van eênigerlei inrichting tot het verkrijgen van vakkennis die slechts aan matige eischen voldoet is geen sprake, noch in de stad, noch in de naaste voor een burger¬ jongen bereikbare omgeving. Wie een ambacht leeren wil, moet bij een baas in de leer en dan is de keuze natuurlijk maar zeer beperkt. Het bezoeken van een ambachts¬ school elders b. v. te Alkmaar, waar een uitmuntende inrichting bestaat is te kostbaar. Het gevolg is, dat de meesten geen vak leeren en later het voor 't Was een dorpsdokter, dat kon men zien aan zijn manier van optreden ; da man die bijna nooit anders werd gehaald, als voor ernstige gevallen Bedaard boog hij zich over de zieke. „Is 't erg, dokter?" vroeg Trijntje's moeder zenuwachtig. „Ja, maar ze zal T er wel weer bovenop halen. Hebt u er al weer alcohol ingegooid? Als u toch eens wist, hoe gevaarlijk dat vaak is. Maar maak u nog maar niet ongerust." Zijn koele hand op Trijntje's hoold leggend, vervolgde hij : „Maar koude compressen op 't hoofd en erg stil. Vannacht moet erbij gewaakt worden." De zieke voelde de zachte hand op haar voorhootd, wat een verbazende uitwerking scheen te hebben, want men hoorde haar zacht fluisteren: „0, Klaas, Klaas, ik hou zooveel van je." Wat kleurde vrouw Elders. „Ze is erg drok," sprak ze. „Ja, ja," zei de dokter eenvoudig en haastig nam hij afscheid. „Wat is dat toch een wondere man," dacht vrouw Elders, terwijl Kees den dokter lot de deur bracht. Als Kees weer in de kamer is, vervolgt ze: „Hij zeit nooit vrel, en hij maakt nooit zooveel praatjes als die andere dokter, maar ik geloof toch, dat hij 't een plaats als Medembiik toch al veel te groote corps losse werk¬ lieden nog gaan vergroot en. En ieder Medemblikker weet beter dan ik die het niet meer ben, hoe groot het aantal jongelieden is, dat gedurende dagen en weken, doelloos langs de straten slentert en een schat aan kostbaren tijd verloren laat gaan, die zoo goed zou kunnen worden besteed, om de noodige kennis te verwerven, tot het voeren van den zwaren strijd om het bestaan. Voor dezen biedt het leven een droevig verschiet, want wie geen enkel vak verstaat, wie niets heeft aan te bieden, dan zijn brute kracht, zal bijna steeds tot de laatsten be- hooren, die voor een of ander werk worden aangenomen. En daarnaast staat nog een groot aantal jongens uit de burgerklasse, die gaarne leeren willen, die ook leeren kunnen, maar iedere gelegen¬ heid missen. Het onderwijs ter plaatse is slechts van voorbereidenden aard en het bezoeken van inrichtingen van middelbaar of hooger onderwijs elders, is voor hen meestal onbe¬ reikbaar. Hetzelfde geldt zeker in nog meerdere mate voor de jongens uit de dorpen in de omgeving van Medembiik. Daar is nog minder gelegenheid, om in eigen omgeving een vak te leeren. Er komt zoodoende een overschot van werkkrachten, die geen eigenlijk vak verstaan, en deze nemen óf hun lotgencoten het brood uit den mond óf trekken stadwaarts, waar zij evenmin een blijde toekomst tegemoet gaan. Ik ben niet zoo idealistisch om te denken, dat met de stichting van een ambachtsschool, al deze mis¬ standen met één slag zullen ver¬ dwijnen, maar meen toch, dat men er een zeer groote schrede mede op den goeden weg zou doen. Natuurlijk zouden er velen zijn, die van de geboden gelegenheid geen gebruik wenschen te maken, maar voor hen, die ernstig vooruit willen, voor hen die voor hun kinderen veel beter weel. En bij heeft wat met een ander men&b op. Maar, Kees, moet jij nou ook niet te bed?" , Nee, vrouw, ik zal wel voor je oppassen, anders ben jij morgen ook nog ziek." 0, hij had graag iets gedaan Het scheen wel, als was bij vanavond een heel ander mensch „Neen, Kees, daar komt niks van in. Jij moeten morgen weer vroeg op," en ze duwde hem zachtjes de kamer uit. Kees wilde echter nog een laatste poging doen. „Toe, vrouw, laat mij nou ... 't Is immers mijn schuld?" „Neen, Kees, daar heb jij nou zoo geen versland van," zei ze aangedaan, want ze wist, wal haar man die woorden kosten moesten. „Weet je wal, neem jij liever een glaasje. . . toe, neem er maar een en ga dan gauw te bed. Als 't erger wordt, dan zal ik je wel roepen. Je moest morgen maar aan Albert schrijven, dat we hel voorloopig uitstellen tot aankomende voorjaar. Wil je?" Vanavond wilde hij alles wel. „Ja vrouw, 'k zal t' doen, hoor!" ACHTSTE HOOFDSTUK. Weg was weer de storm en alles was zon op 'l jeugdig pad het groote belang beseffen, dat gelegen is in goed onderwijs in den ruimsten zin des woords, voor hen zou de school een ware uitkomst zijn. En voor Medembiik? Het belang der ingezetenen is ook het belang der stad, en in dit opzicht gelden dus voor de gemeente al de argumenten, die hiervoor zijn aangevoerd voor een groot aantal harer burgers. Maar daarnaast staan nog andere belangen, die van niet minder gewich- tigen aard zijn. Er zijn zij 't dan ook nog zwakke teekenen van vooruitgang, beter misschien van herleving. De vereeniging Plaatselijk Belang heeft daartoe in bescheiden mate medegewerkt; haar doel is zoo werd bij de oprichting herhaaldelijk gezegd sluimerende krachten op te wekken, tot het nemen van initiatief aan te sporen. Dat heeft zij altijd gedaan, dat zal zij, vertrouw ik, ook in de toekomst blijven doen. En het zaad, dat zij heeft uitgestrooid, is niet altijd in onvruchtbare aarde gevallen. Wie de geboorte van de Conservenfabriek wil navorschen, zal de kiem moeten zoeken in den boezem van het Bestuur van Plaatselijk Belang. Intusschen, hoe dit zij, herleving is er. . Medembiik moet weer worden, wat het vroeger door zijn bloeiende kaas¬ markt geweest is: de stad voor de onmiddellijke omgeving. Om daartoe te geraken, mag geen middel on¬ gebruikt blijven. Honderdmaal zal een poging mislukken, maar ein¬ delijk zal men slagen, of de aloude spreuk: „de aanhouder wint" zou een leugen zijn. Als een dier middelen mag zeker genoemd worden, de vestiging van uitmuntende inrichtingen van onder¬ wijs, met name de stichting van een ambachtsschool. Hiermede zou weer een groote stap in de goede richting zijn gedaan en iedere volgende schrede zal door voorafgaande geslaagde pogingen, gemakkelijker worden gemaakt. In een volgend artikel zal ik Het leek Trijntje weer zoo mooi toe, het leven. Allen waren ze zoo goed voor haar. Zelfs haar vader kwam af en toe eens binnensluipen, en als ze dan droomerig hel hoold achterover liet glijden, bukte hij zich over haar. Soms ook raakte hij haar even de wangen aan en fluisterde hij, dat ze nu weer beter ging worden, dat ze alles maar vergeten moest en dat hij voor haar nu zorgen ging. Dan glimlachte Trijntje zacht legen hem en zagen haar oogen zoo dankbaar, dat hij soms een glimp van zijn vreugde niet onderdrukken kon en die toonde aan zijn Aaf, zijn vrouw, die zoo onrustbarend minder werd, maar dan toch een oogenblik weer opleefde en hem dankbaar toelachte. „Kees," fluisterde ze dan, „je bent zoo 'n kwaje niet." Kees ging dan naar buiten met zijn jubelend hart. 't Was soms zoo vreemd voor hem, dat hij ook eens geprezen werd, dat men niet langer angstig voor hem opzij schoof, dat hij zich wonder te moede voelde worden en oogenblikken had, waarin hij den werkman op zijn schouder klopte en hem prees, omdat hij zoo flink was en zoo goed, zonder dat de stakkerd wist, waarin de baas zijn goedheid zag. Maar 't hart van den baas was goed en daarom was hij goed en was „de