Tekstweergave van MC_1906_01_06_0001
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Eerste
Jaargang.
i
No.
3ti
MEDEMBLIKKER
COURANT.
Nieuws-
en
Advertentieblad
ZATERDAG
voor
Medemblik
en
Omstreken.
6
JANUARI
1906.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per
3
maanden
....
25
ets.
Franco
per
post
....
30
ets.
Abonnementen
en
Advertentiën
worden
aangenomen
hij
allo
Boekhandelaren
en
Postadministraties.
Dit
blad
verschijnt
des
VRIJDAGSAVONDS.
UITGEVEli
:
K.
H.
IDEMA,
ADYERTENTIEN:
Van
1
—
5
regels
....
25
ets.
Elke
regel
meer
....
5
ets.
4
Plaatsingen
eoner
zelfde
advertentie
worden
3
maal
berekend.
Voor
abonnement
vrage
men
prijsopgave.
Openbare
Kennisgeving.
INRICHTINGEN,
welke
gevaar,
schade
of
hinder
kunnen
veroorzaken.
Burgemeester
en
Wethouders
der
Gemeente
MEDEMBLIK,
brengen
ter
openbare
kennis,
dat
ter
Gemeente-
Secretarie
ter
inzage
ligt
een
verzoek
met
bijlagen
van
JOH.
GEUZEBROEK,
om
vergunning
tot
het
oprichten
eener
bewaarplaats
voor
benzine,
in
een
gedeelte
van
het
perceel
kadastraal
bekend
in
sectie
A,
No.
2295.
Op
Zaterdag
den
13
Jan.
1906,
des
namiddags
te
3
uren,
zal
ten
Raadhuize
gelegenheid
bestaan
om
bezwaren
tegen
dit
verzoek
in
te
brengen
en
deze
mondeling
en
schriftelijk
toe
te
lichten.
Zoowel
de
verzoeker,
als
zij,
die
bezwaren
hebben,
kunnen
gedurende
drie
dagen
voor
het
bovengemelde
tijdstip,
op
de
Secretarie
der
Gemeente
kennis
nemen
van
de
ter
zake
ingekomen
schtifturen.
Medemblik,
30
Dec.
1905.
Burgera.
en
Weth.
voornoemd,
De
Burgemeester,
B.
VAN
HOUWENINGE.
De
Secretaris,
G.
J.
VAN
EMPEL.
Bekendmaking.
ZEEMILITIE.
Burgemeester
en
Wethouders
der
gemeente
MEDEMBLIK,
brengen,
ter
voldoening
aan
Art.
138
der
Militie-
wet
1901,
bij
deze
ter
kennis
van
wie
het
aangaat,
dat
de
lo
tel
in
gen
voor
de
lichting
der
Nat.
Militie
van
1906,
die
voor
volledige
oefening
bij
de
Militie
te
land
zouden
moeten
worden
ingelijfd,
een
der
na
te
melden
beroepen
uit¬
oefenen
en
verlangen
bij
de
Zeemilitie
te
dienen,
worden
uitgenoodigd
zich
voor
1
Februari
e.k.,
bij
hen,
Burgemeester
en
Wethouders,
aan
te
melden
of
te
doen
opgeven,
ter
Gemeente-
Secretarie
te
Medemblik,
tot
welke
aan¬
melding
of
opgave
eiken
werkdag,
van
10
uur
voorm.
tot
4
nur
nanjiddag,
en
ipeer
bjjzonder
op
DONDERDAG
18
JAN
1906,
des
voorm.
11-
uren,
te
dier
plaatse
gelegenheid
zal
zijn.
FEUILLETON.
De
strijd
om
het
bestaan,
(30
Veel
vermoeider
en
meer
overspan¬
nen
dan
hij
een
jaar
geleden
zells
na
den
meest
ingespannen
arbeid
geweest
was,
keerde
de
prolessor
heden
uit
het
aca
demisch
laboratorium
naar
zijne
woning
terug.
Als
een
verstandig
man
had
hij
zich
over
de
bijzondere,
zij
het
ook
minder
beminlijke
eigenaardigheden
en
opvat¬
tingen
van
zijne
jonge
vrouw
heenge-
zet.
En
zoo
had
hij
zich,
behalve
aan
veel
anders,
er
aan
gewend,
niet
door
Edith
te
woiden
verwelkomd,
maar
haar
zelve
in
haar
salon
te
gaan
op¬
zoeken,
telkens
als
hij
van
zijn
werk
te
huis
kwam.
Deze
gewoonte
werd
ook
nu
door
hem
gevolgd;
maar
toen
hij
haar
in
haar
chaise-longue
met
een
courant
in
de
hand
vond
zitten
en
hij
zich
over
haar
heen
boog
om
haar
op
het
voorhoofd
te
kussen,
toen
had
zijn
vriendelijke
glimlach
toch
iels
gemaakts.
Edith
keek
steeds
in
haar
blad
en
lei
het
er
zichtbaar
op
toe,
aan
hem
het
beginnen
van
een
onderhoud
over
te
laten.
Toen
echter
de
professor
naar
De
bovenbedoelde,
bij
beschikking
van
den
Minister
van
Marino
van
4
Dec.
1903,
Bureau
S.
B
,
No.
33,
aangewezen
beroepen,
zijn
de
volgende:
Zeevarenden.
A.
Stuurlieden,
stuurmansleerlingen,
ma¬
trozen,
lichtmatrozen
en
jongens
op
koop¬
vaardijschepen
van
de
groote
en
kleine
vaart
en
op
zeosleepbooten.
Stuurlieden,
schippers
en
verdore
op¬
varenden
van
loodsvaartuigen
en
tonnen-
loggers.
Diepzeevisschers
en
Noordzeekust-
visschers.
Binnenschippers.
B.
Stuurlieden,
schippers
en
schippers-
knechis
van
Rijnschepon,
aken,
tjalken
en
kleinere
vaartuigen.
Stuurlieden,
matrozen,
schippers
en
schippersknechts
van
passagiers-
en
sleepbooten
op
binnenwateren.
Zuiderzeevisschers.
Visschers
op
Zeeuwsche
wateren
en
op
groote
rivieren.
Mossel-
en
oestervisschers.
Schuitenvoerders,
vletterlieden
en
veer¬
lieden.
Smeden,
stokers,
machinisten
en
bankwerkers.
C.
Machinisten
en
machinist-leerlingen
op
schepen
e'n
vaartuigen
bij
spoor-
of
tram¬
wegen
en
op
fabrieken
en
andere
in¬
richtingen.
Stokers
als
boven.
Machinedrij
vers.
Smeden
en
smid-bankwerkers.
Machine-bankwerkers
en
gewone
bank¬
werkers
(hieronder
ook
te
verstaan
rijwielherstellers).
Werktuigmakers.
Kolentremmers.
Metaalbewerkers
(hieronder
te
verstaan
koperslagers,
ketelmakers,
vijlenkappers
en
voorslagers).
Electricians.
Overige
ambachten.
D.
Scheepsbeschieters.
Scheepstimmerlieden
(scheepmakers).
E.
Koek-
en
banketbakkers
of
knechts.
Koks
en
koksmaats,
hetzij
aan
boord
van
schepen
of
vaartuigen,
hetzij
aan
den
vyal.
F.
Koffiehuis-
en
hotelbedionden.
Hofmeesters
of
kellners
op
schepen
of
booten.
G.
Ziekenverplegers.
Barbiers.
A
pothekersbedienden.
H.
Personeel
van
's
Rijkswerven.
het
raam
trad
en
zwijgend
naar
buiten
keek,
richtte
zij
zich
een
weinig
op
en
vroeg:
„Waarom
zjjl
gij
zoo
slil,
Ludwig?
Hebt
gij
onaangenaam¬
heden
gehad?"
Hij
keerde
zich
langzaam
om,
streek
de
hand
eert
paar
maal
over
8en
baard
en
antwoordde
toen
:
„Ik
ontving
heden
morgen
van
ver¬
trouwde
zijde
kennisgeving
omtrent
de
levenswijze
van
mijn
schoonzoon.
Hij
schijnt
op
weg
out
zich
en
zijn
huis
te
gronde
te
richten."
„Maar
laat
u
nu
niets
wijs
maken,
Ludwig,"
zeide
Edith.
„Gij
weel,
dat
zijne
benijders
en
vijanden
vele
zijn,
sedert
zijne
toekomstige
benoeming
tot
buitengewoon
hoogleeraar
bekend
ge¬
worden
is.
Wie
vooruil
komt
in
de
wereld,
staal
bloot
aan
den
laster."
„Deze
maal,
lieve
Edith,
is
het
geen
praatje
en
geen
laster,
maai
een
een¬
voudig
verhaal
van
leiten,
aan
welker
bestaan
ik
helaas
geen
reden
heb
te
twijfelen.
Arlois
is
lid
geworden
van
eeu
club,
die
uitsluitend
uil
rijk
ge¬
worden
effectenhandelaars
en
verkwis¬
tende
jongelieden
bestaat
en
waarbij
hel
spel
hoofdzaak
is.
Dit
zou,
met
hel
oog
op
zijne
middelen,
op
zich
zelf
al
te
veroordeelen
zijn,
maar
erger
is
nog,
dal
tiij
lot
de
meest
roekelooze
spelers
behoort.
Men
heelt
mij
sommen
ge¬
noemd,
die
door
Item
verloren
zouden
zijn,
die
in
geen
de
minste
verhouding
N.B..
De
personen,
genoemd
onder
A,
B
en
1)
komen
allereerst
in
aanmerking
voor
inlijving
als
zeemilicien-matroos;
die
onder
C,
als
zeemilicien-s^oker;
die
onder
E.
komen
in
aanmerking
voor
inlijving
als
zeetnilicien-kok;
die
onder
F,
voor
zeemilicien-hof-
moester;
die
onder
G,
voor
zeemilicien
zieken¬
verpleger;
die
onder
II,
voor
zeemilicien
matroos
of
stoker,
al
naarmate
van
het
beroep,
dat
zij
uitoefenen.
Uit
de
lotolingen,
die
een
dezer
beroepen
uitoefenen,
wordt
de
voorkeur
gegeven
aan
hen,
dio
zich
overeenkom¬
stig
deze
uitnoodiging
voor
den
dienst
ter
zee
hebben
aangemeld
of
hebben
doen
opgeven;
de
overige
voor
dien
dienst
noodige
manschappen
worden
te
zijner
tijd
door
loting
aangewezen.
Do
aandacht
van
de
lotelingen
wordt
gevestigd
op
Art.
116
der
Militiewet
1901,
luidende
als
volgt:
„De
bij
de
militie
te
land
ingelijfden
worden
niet
tot
het
aangaan
van
eene
verbindtenis
voor
de
buitenlandsche
zee¬
vaart
toegelaten,
zonder
schriftelijke
toe
stemming
vanwege
Onzen
Minister
van
Oorlog."
Die
toestemming
wordt
in
gewone
tijden
niet
geweigerd
aan
do
lotelingen,
die
reeds
voor
hunne
inlijving
bij
de
militie
hun
beroep
van
de
buitenland¬
sche
zeevaart
maakten
en
die
zich
overeenkomstig
Art.
138
voor
de
Zee¬
militie
hebben
aangeboden,
doch
daarbij
niet
hebben
kunnen
worden
aangenomen."
Medemblik,
4
Jan.
1906.
Burgemeester
en
Wethouders,
B.
VAN
HOUWENINGE.
De
Secretaris,
G.
J.
VAN
EMPEL.
DE
FIETS.
Iq
de
middelen
van
vervoer
is
in
de
laatste
jaren
al
heel
wat
verbete¬
ring
gekomen.
De
ouderwetsche
trek-
schuit,
die
langzaam
maar
zeker
ging,
is
vervangen
door
de
stoomboot;
de
diligences
en
postwagens
door
trams
en
spoortreinen.
In
één
toestel
echter,
waarmee
sinds
eeuwen
de
menschheid
zich
heoft
voortbewogen,
scheen
maar
geen
merkbare
verbetering
te
kunnen
slaan
lot
zijne
inkomsten
en
zijne
hulpbronnen."
„En
hebt
gij
hem
persoonlijk
over
die
geruchten
onderhouden
?"
„Neen!
Toen
ik
hem,
pas
drie
maan¬
den
na
zijn
huwelijk,
uil
pijnlijke
geld¬
verlegenheid
geholpen
heb
—
hel
was
reeds
de
tweede
maai
—
en
mij
zeil
groote
opofferingen
heb
moeien
ge¬
troosten,
toen
heb
ik
hem
nadrukkelijk
verklaard,
dat
ik
voorlaan
met
zijne
persoonlijke
aangelegenheden,
voor
zoo¬
ver
het
geldzaken
belrol,
niets
meer
te
doen
wilde
hebben
Nu
nu
dus
niet
meer
op
mijne
hulp
te
rekenen
heeft,
heb
ik
ook
geen
aanleiding,
mij
meer
in
die
aangelegenheden
te
mengen,
tenzij
mijne
plichten
als
vader
mij
daartoe
onvermijdelijk
roepen."
„En
wanneer
zoudt
gij
den
tijd
daartoe
gekomen
achten?'
„Op
hel
oogenblik,
dat
ik
geheel
met
hem
moet
breken,"
antwoordde
de
professor
met
eene
beslistheid,
die
slechts
zelden
bij
hem
voorkwam.
„Dan
zal
Ingeborg
lot
mij
terugkeeren
en
mijnheer
de
dokter
kan
zien
hoe
hij
zich
er
doorslaat."
„Zoudt
gij
het
werkelijk
zoo
ver
kunnen
laten
komen?"
zeide
Edith,
eindelijk
opstaande
en
zich
bij
haren
echtgenoot
voegende.
„Dal
zou
uitloo-
pen
op
een
openbaar
schandaal,
waar¬
bij
ook
uw
eigen
goede
naam
op
het
spel
zou
slaan."
worden
aangebracht.
We
bedoelen
het
stel
beenen,
die
nog
altijd
op
dezelfde
primitieve
wijze
verplaatst
worden,
als
eeuwen
geleden.
Het
is
waar,
bij
winterdag
heeft
men
de
schaats,
eene
oude
uitvinding
reeds,
die
een
gemak
kei
ij
ken
en
snellen
voortgang
mogelijk
maakt.
Maar
het
is
nu
eenmaal
niet
altijd
winter,
integendeel
ouderwetsche
winters
schijnen,
als
al
het
ouderwetsche,
meer
en
meer
tot
de
zeldzaamheden
te
gaan
behooren
En
toch
wilde
de
mensch
zich
wat
sneller
voortbewegen,
dan
met
eene
eenvoudige
verplaatsing
van
zijne
„onderzaten"
mogelijk
was.
Wat
deed
hij
daarom?
11
ij
vond
de
fiets
uit.
Maar
o,
wat
was
dat
eerste
„rijwiel"
een
vervaarlijk
iviell
Wat
zat
men
hoog,
en
wat
zat
men
gevaarlijk!
Gelijk
voor
zoovelen
onzer
in
figuurlijken
zin,
was
het
voor
den
wielrijder
in
eigenlijken
zin,
een
toer
om
er
bovenop
te
komen.
De
verschijning
van
den
eersten
wielrijder
in
den
lande
wordt
door
C.
van
Nievelt
op
de
volgende
humoristische
wijze
beschreven:
„Daar
vertoonde
zich
op
een
fraaien
dag
op
's
heeren
weg
een
jonge
man,
hoog
gezeten
op
een
wonder¬
lijke
machine
—
een
heel
groot
wiel
vóór,
een
heel
klein
wiel
achter,
daar
tusschen
een
zadeltje,
en
aan
weers¬
kanten
twee
beugels,
welke
de
jonge
man
met
zijne
voeten
in
eene
draaiende
beweging
bracht,
op
deze
wijze
met
verbazende,
angstverwek¬
kende,
steeds
tusschen
voortrollen
en
omvallen
zwevende
snelheid
zich
voorttrappelend
....
Wie
was
deze
jonge
man?
Wie
was
deze
eerste
wielrijder
in
Nederland?
—
Deze
zonderlinge
waaghals,
baanbreker,
held,
die
niet
schroomde
zich
te
laten
nagapen
als
een
giraf,
en
zich
te
laten
uitlachend
als
een
kunsten¬
maker?
Wandelt
hij
nog
onder
de
levenden?
Kan
men
zijnen
naam
niet
te
weten
komen
en
zijn
beeltenis
niet
bemachtigen,
opdat
men
hem
een
monument
doe
verrijzen
en
hem
vefeeuwige
in
de
vaderlandsche
ge¬
schiedenisboekjes,
met
minstens
evenveel
aanspraak
op
onsterfelijk¬
heid,
als
Willem
Beukelszoon
van
De
professor
trok
de
schouders
op
,,'l
ls
erg'
genoeg",
zeide
hij,
„maai¬
er
blijft
mij
geen
ander
middel
over.
ik
kori
toch
niet
lijdelijk
aanzien,
dal
bij
ons
allen
ruïneert."
„Dat
is
waar,
maar
voor
het
zoover
komt,
zal
hij
zeil
wel
inzien,
waar
het
op
uil
loopt.
Ik
zou
hem
nog
eens
zijne
verkeerdheden
onder
het
oog
brengen,
Ludwig."
,.'t
Zal
niets
gtven
lk
heb
dat
bij
eene
vroegere
gelegenheid
reeds
gedaan,
maar
hij
gaal
aanhoudend
voort
op
den
weg
des
veiderfs
Er
zou
een
wonder
moeten
gebeuren
oin
hem
daar
al
te
brengen,"
,,'t
Vreeselijk,"
hernam
zij
zacht
„En
gij
werpt
in
stilte
de
schuld
van
dit
alles
op
tnij,
niet
waar?
Zonder
mijne
voorspraak
zoudt
gij
uw
dochter
nooit
aan
hem
uitgehuwlijkt
hebben."
Zij
had
zich
bij
deze
laatste
woorden
tegen
hem
aan
gevlijd
;
haar
schoon
gelaat
had
weer
die
betooverende
uit¬
drukking
aangenomen,
die
haar
in
hare
bruidsdagen
zoo
onweerstaanbaar
ge¬
maakt
had.
Ook
nu
bereikte
de
kokette
haar
doel
„Neen,
mijn
schal,"
sprak
hij
op
liefdevollen
toon,
terwijl
hij
haar
op
de
wang
kuste,
„ik
wijt
het
u
niet,
want
ik
weet
immers,
hoe
goed
gij
het
destijds
met
Ingeborg
voorhadl
ln
weerwil
van
uwe
vriendschap,
hebt
ook
gij
dien
Artois
niet
gekend.
Hij
heelt
Biervliet,
die
het
haringkaken
uitvond,
of
als
Jan
van
der
Heyden,
den
genialen
vader
van
de
straatlantarens?
Wie
hij
geweest
moge
zijn,
hoe
zon
naam
en
welke
zijne
geboorteplaats
—
het
rijwiel
was
in
het
land.'
Maar
populair
werd
het
rijwiel
eerst,
toen
het
niet
meer
een
hals¬
brekend
instrument
was
voor
oefe¬
naars
in
de
balanceerkunst,
maar
eene
handelbare
machine,
geschikt
voor
de
korste
beenen,
veilig
ook
voor
hen,
die
gewoon
waren,
laag
bij
den
grond
te
blijven.
In
één
woord,
toen
het
een
ding
werd
van
practischen
ernst,
een
ontspannings¬
middel
voor
duizenden.
De
fiets
veroverde
stormenderhand
de
harten
van
ons
hokvast
volk.
Ze
voerde
den
rijke
langs
de
wegen
op
zijn
pleziertochtjes,
en
welhaast
den
werkman
naar
zijn
werk.
Mannen
met
grijze
haren
dwongen
hunne
stramme
beenen
tot
lenigheid,
en
aan
de
jeugd
werd
de
fiets,
om
het
nu
eens
dichterlijk
te
zeggen,
met
„met
de
paplepel
ingegeven."
Zoo
werd
het
fietsen
natuurlijk
„een
levensbehoefte."
En
niet
alleen
voor
mannen.
Ja
zeker,
aanvankelijk
was
er
twijfel
bij
het
publiek,
of
fietsen
wel
iets
was
voor
de
schoonere
helft
des
mensch
-
doms.
of
de
fiets
wel
„fatsoenlijk"
genoeg
was
voor
de
dames.
Maar
thans
is
de
overwinning
behaald;
en
de
jonge
maagden
bestijgen
thans
zonder
schroom
het
stalen
ros,
en
laten
het
rennen
langs
de
effen
wegen
van
het
vlakke
vaderland.
Gemeenschappelijke
fietstochtjes
zijn
thans
evenzeer
eene
uitgezochte
gelegenheid
tot
kennismaking
tus¬
schen
de
jongelui,
als
in
kouder
dagen
het
ijsvermaak
of
de
balzaal.
Het
„allemaal
op
de
fiets"
is
thans
niet
meer
vrome
wensch,
maar
eene
voltrokken
werkelijkheid.
De
huis¬
moeder
fietst
thans
evengoed
als
de
dochter,
en
de
slagersleerling
bedient
per
fiets
zijne
klanten,
terwijl
de
bejaarde
bakker
onderwijl
tot
ont¬
spanning
een
toertje
maakt.
Van
uit
Friesland
lazen
we
reeds,
dat
bedelaars
op
de
fiets
hunne
„clientèle"
bezoeken,
een
veel
be¬
lovende
nieuwigheid,
die
ons
een
druk
u
weten
te
bedriegen,
evenals
hij
liet
mij
gedaan
heelt,
en
ik
zou
de
straf
voor
mijne
kortzichtigheid
geduldig
op
mij
nemen,
als
maar
mijn
arm,
onschul¬
dig
kind
er
niet
het
offer
van
was."
„Maar
juist
ter
wille
van
uw
kind,"
vleide
zij,
„zult
gij
de
hand
immers
niet
van
hem
willen
aftrekken.
Eene
ernstige
berisping
heeft
hij
meer
dan
verdiend
en
ik
zou
u
raden,
het
daar¬
aan
niet
te
laten
ontbreken;
doch
dit
moet
dan
ook
genoeg
zijn.
Uwe
hulp,
wanneer
hij
er
in
den
hoogsten
nood
om
smeekt,
knnt
gij
hem
niet
weige-
ren.
Doch
hoe
zij
vleide
en
hoe
zij
koket¬
teerde,
de
toezegging
tot
dit
laatste
kon
zij
niet
van
den
professor
ver¬
krijgen.
„Neen,"
verklaarde
hij
op
een
zoo
kalmen,
maar
vasten
toon,
dal
hij
wel
indruk
op
Edith
moest
maken,
„Wat
dit
betreft,
is
mijn
besluit
onherroepe¬
lijk.
Ik
heb
reeds
veel
meer
voor
hem
opgeofferd,
dan
met
mijne
middelen
overeenkomt
en
ben
niet
genegen
ten
koste
van
u
en
Ingeborg
meer
offers
te
brengen,
die
bij
dezen
persoon
slechts
olie
in
het
vuur
zullen
storten."
Wordt
vervolgd.