Tekstweergave van EC_1901_01_16_0001

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
No. 7 Twee en Dertigste Jaargang. 1901. ENKHUIZER COURANT. ALGEMEEN NIEUWS- Yoor HOLLANDS Woensdag Dit bU wordt DINSDAG-, THWDERDAG- ta ZATERDAG AYOBD uitgegeven. AbonnennentaprQe roor 3 wumx4m f 1.— 7rueo per poit door het voor 3 mawsdcn . 1.20 Baar B. Amerika, Tran.raai, Indh, m%., f 6.60 por jaar. Mob abonneert rieh bg alia S»eekhandelaren en Postadministratie» of reehtetreek. b*j den aitgevov A. J8GMOND. EN ADVERTENTIEBLAD NOORDERKWARTIER. 1G Jannari. Dt pt|ji dor Advortenficn van 1—6 regale ie M eiken regel taiér 10 cent.. Groute letter, en randen worden naar ploeterarent« iiwlini. Bewijsnummer» gratie. Vóór Dinsdag-, Dondei dag- en Zaterdagmorgen les eer jpww men de Advertentiën in te lendon. Ingetonden .tukken min» ten. édn dag vroeger. __________ Afzonderlijke Ns. dezer Courant 5 Cents, de 3 Ns. 10 Cents. Bij bestelling van de ENKHUIZER COURANT in den loop van een kwartaal betaalt men 9lechts de Ns. die nog verschilt WÊÊÊ^^ Berichtgevers en Correspondenten verzoeken wij beleefd uitslui¬ tend door ons geplaatste berichten in rekening te bren¬ gen. . De Directie. Onderwijsbelangen. ii. Als straks de winter ons gaat verlaten, breekt weer het getijde aan van ontwikke¬ ling en groei. Thans nog zijn de bloemen door haar zwachtels omgeven, doch als wel¬ dra de planten ontwaken uit haar winter¬ slaap en de zoete lentezon haar beschijnt met haar koesterende stralen, dan worden langzamerhand de omwindselen weggenomen en na eeingen tijd pronkt de bloem in haar vollen bloei. Doch heel spoedig gaat dat niet. Van dag tot dag is bijna geen voor¬ uitgang te bespeuren, maar toch zien wij de kinderen der lente na korteren of langeren duur heur kleurenpracht ten toon spreiden. Zoo ook met den nienseh. Bij zijne ge¬ boorte is hij het meest hulpbehoevende schepsel ter wereld, niet instaat zich zelf ook maar in één opzicht te helpen. Doch ongemerkt nemen zijne lichamelijke krach¬ ten toe, heel langzaam, maar zeker. Nog meer is hij hulpbehoevend, waar het zijn geest betreft. Deze is nog in de bolsters verborgen. De vermogens der ziel, zij sluimeren nog en eerst door het zonnelicht der liefde gekoesterd, en gevoed met gees¬ telijke spijs, ontwikkelen zich de edele krachten van den beelddrager Gods op aarde. De menschelijke vermogens worden zoo langzamerhand van alle bedekselen ont¬ daan ; maar hebben daarbij, naar de mee¬ ning van velen, de hulp van buiten noodig. Ouders en onderwijzers, medeleerlingen en speelgenooten zijn daar, om de noodige warmte, om het vereischte licht en voedsel mede te deelen. De ouderlijke zorg en vooral die der moeder is daarvoor onmis¬ baar. En naar 't ons voorkomt zou 't zeer ge- wenscht zijn als 't daarbij bleef. Strikt ge¬ nomen toch is 't voor de ontwikkeling van den geest noodig, dat zij met bedachtzaam¬ heid en beleid bestuurd wordt. FEUILLETON. (Naar het Duitsch.) Aangevangen in No. 117. 45. „Goed, maar het moet nog heden gebeu¬ ren. Schrijf haar, tot welken uitslag uwe nasporingen tot dusver geleid hebben, en wat gij verder nog hoopt te bereiken. Gij moet het dan aan haar overlaten, of zij dien brief aan haar vader ter hand stellen en, daardoor gesteund, den baron aanvallen wil. Raad haar, geduld te hebben zoolang haar dit mogeljjk is. Ida heeft een standvastig karak¬ ter ; hare tegenwoordige wankelmoedigheid spruit alleen daaruit voort, dat zij zich door hare vrienden verlaten waant." n,V°n Bremen was bljjven staan; zijn blik gal te kennen, dat hij nog lang niet met zichzelven eens was, wat hier geschie¬ den moest. „Gij zijt er dus niet voor, dat een van ons beiden zich naar Rome begeeft," vroeg „Neen, reeds daarom niet, omdat wij bei¬ den niet in al te goede verstandhouding met den heer von Steinfels zijn. Onze be¬ moeiingen zouden hem verbitteren, en daar¬ door zou ook Ida lijden." „Indien wij er een vertrouwbare bode heenzonden ? „Met welk doel'?" Om zekerheid te hebben, dat onze brief in haar bezit komt". „Zij heeft immers reeds de noodige voor¬ zorgen genomen en den weg aangeduid, langs Wij zouden zoo meenen, dat in de kin¬ derlijke ziel reeds een levende kiem zich bevindt, die voedsel genoeg krijgt uit haar zaadlobben, als zij slechts ontvangt het licht der liefde. Zij schiet dan van zelf op en zal langzamerhand opgroeien tot een forsclien, vruclitdragenden boom of een schitterende, beminde bloem, indien de ouders, maar vooral de moeder, evenals de bekwame tuinman voortdurend met snoei¬ mes of bindtouw gereedstaat, om de wilde takken te verwijderen en de goede te leiden op den rechten weg. Doch nu zijn er een groot aantal ouders, die de lust of de kennis of de noodige tact missen, om dit werk naar behooren en met hoop op goeden uitslag ter hand te nemen. Het is daarom dat men gekomen is tot het oprichten van scholen, wier onderwijzers expresselijk op¬ geleid worden tot opvoeders der jeugd. Het ware dus beter deze mannen met laatstge noemden naam te betitelen dan met den eersten, omdat opvoeding het hoofddoel moet zijn, van de lagere school ten minste. In dit opzicht gaan wij onzes inziens den verkeerden weg op. Bij alle examens, die den opvoeder zijn opgelegd wordt minder gelet hierop, of hij wel studie gemaakt heeft van 's menschen ziel en hare vermogens, haar kennen, gevoelen en willen; wordt minder gevraagd naar zijn tact om het kind te begrijpen en te leiden; doch wordt bijna uitsluitend gevraagd of hij de noodige dosis kennis bezit van dit vak of die wetenschap; hoe geleerd of handig hij is op dit of dat gebied, hoe vlug hij omspringen kan met cijfers en getallen, met jaartallen en plaats¬ namen en in welk een korten tijd hij het grootst mogelijke aantal sommen kan op¬ lossen. Op die wijze wordt hij een kwart of halve geleerde en geen wonder is het waarlijk, dat hij niet beter weet te doen, dan zijn leerlingen te maken tot een afdruk van hetgeen hij zelf is. In de lagere school wordt dan ook aan de opvoeding niet zoo heel veel gedaan. Er wordt meer onder¬ wezen en gedrild dan opgevoed. Het hoofd wordt volgepropt met een likje van deze wetenschap en een greintje van die kunst, alles tot ontwikkeling nota bene van de edele vermogens der menschelijke ziel. En zie hier juist de kanker van ons volksonder¬ wijs. Maar dan moeten zulke opvoeders der jeugd verwijderd worden, zal iemand ons toeroepen. Ge hebt volkomen gelijk, doch dan mogen ze ons hjjna allen wel op stal zetten, want wij worden in die richting gedwongen. Door wien ? Door niemand minder dan onze theoretische wettenmakers, welken zij met zekerheid een brief moet ontvangen." „Dat stelt mij niet gerust; de baron kan daaromtrent zijn ingelicht; reeds een ver¬ moeden is voor hem voldoende om zijne maatregelen te treffen." Wilhelm had het hoofd op de hand ge¬ steund ; in gedachten verdiept, staarde hij voor zich heen. „En wien wildet gij als bode er heen zenden ?" vroeg hij na een pauze. „Onzen jongen schilder." „Dien ? Dit moet ik u afraden, en ik ge¬ loof ook niet, dat hij er zich mede belasten zou. Hij is te weinig bedreven; hem te be¬ driegen en voor zijn eigen plannen te ge¬ bruiken, zou den baron niet moeilijk val¬ len ; en bovendien weten wij niet, of het Ida wel aangenaam zou zjjn, een vreemde in hare aangelegenheden gewikkeld te zien. Zend den schilder naar Rome, en hij zal, nadat hij den brief heeft afgegeven, nog slechts aan de kunstschatten van het Vati- kaan denken." Von Bremen schudde misnoegd het hoofd : het speet hem, dat al zijne voorstellen ver¬ worpen werden, en toch moest hij de rede¬ nen, die zijn vriend daartegen in het mid¬ den bracht, billijken. „Schrijf den brief en wacht de uitkomst af," vervolgde Wilhelm; „vraag haar, of zij een van ons te Rome wensch te zien; in dit geval kan zij telegrafeeren." „Wanneer ik maar met zekerheid wist dat de brief terecht kwam!" antwoordde von Bremen. „Verzoek haar, terstond na ontvangst eenige regels te schrijven ; wij kunnen im¬ mers ongeveer berekenen, wanneer dat ant¬ woord hier kan aankomen." voorgelicht door zoogenaamde deskundigen die misschien op een ander gebied erkende deskundigen zijn, doch wat 't onderwijs be treft op dien titel geen aan,spraak mogen maken, om de eenvoudige reden, dat ze misschien wel theoretische kennis, doch geen practische ervaring hebben opgedaan, Wij behoeven om onze meening te bewijzen slechts te spreken van de gebrekkige prac¬ tische toepassing van de Leerplichtwet. Voor wij een jaar verder zijn zal ieder kunnen begrijpen, dat zij geheel en al is opgebouwd door mannen die van het prac¬ tische onderwijs geen het minste ver¬ stand hebben. Doch daarvan willen wij heden niet spreken. De wet op het lager onderwijs zelf is daar, om ons in het gelijk te stellen. Luister maar eens wat Art. zegt: Onder lager onderwijs begrijpt deze wet het onderwijs in: a. het lezen; b. het schrijven; c. het rekenen ; d. de be¬ ginselen der Nederlandsche taal; e. die der vaderlandsche geschiedenis ; f. die der aardrijkskunde; g. die van kennis der natuur; h. het zingen ; i. de eerste oefe¬ ningen van het handteekenen ; j. de vrije en ordeoefeningen der gymnastiek ; k. de nuttige handwerken voor meisjes. Aan lagere scholen kan bovendien onderwijs gegeven worden in : 1. de beginselen der Fransche taal ; m. die der Hoogduitsche taal; n. die der Engelsche taal; o. die der alge- meene geschiedenis ; p. die der wiskunde ; q. het handteekenen ; r. de beginselen der landbouwkunde ; r. bis. die der tuinbouw¬ kunde ; s. gymnastiek ; t. de fraaie hand¬ werken voor meisjes. Hè, we zijn gelukkig aan 't einde der opsomming. Het verschilt niet zoo heel veel of we zijn 't a-b-e rond. Nu, dat zal wel komen ; want zoo heel lang zal 't niet meer duren of wij krijgen onderwijs in handenarbeid, en wie weet, wat dan nog al meer; want iedere minister van binnen- landsche zaken schijnt er een eer in te stellen het programma nog te verbeteren en te vermeerderen. Ja, ja, lieve lezer, wat zijn wij toch knappe koppen niet waar ? Ja, en al die geleerdheid, geborgen in onzen uitdragerswinkel, kramen wij uit voor de respectabele som van 500, 600, ja, soms voor den schat van f 1000 per jaar. Is 't nu zoo te verwonderen, dat gij ons uit¬ scheldt voor pedante lui en ons toevoegt: Honderd schoolmeesters negen en negentig gekken ? En al die geleerdheid trachten we in de teere hersentjes uwer kinderen te pompen, want dit is het juiste woord. Ge zult ons dit toegeven, als ik u vertel. „En wat voor dien tijd zal zjjn geschied, wie weet dat ? Het liefst zou ik terstond willen opbreken en met den volgenden trein de reis aanvaarden ; maar afgezien van uwe waarschuwing, moet ik ook reeds daarom hier achterblijven, om het zoo gelukkig aan¬ gevangen plan tot een gewenscht einde te brengen. Ik geloof mij juist hiervan den hesten uitslag, en gelukt het mij, Born tot eene bekentenis over te halen, dan zal deze ook toereikend wezen om Steinfels aangaan¬ de zijn aanstaanden schoonzoon de oogen te openen." „Meent gij dit te kunnen bereiken, dan moogt gjj nu in geen geval op reis haan," zeide de graaf. „Zulk een haast zal de vrij¬ heer immers ook niet met de verloving zijner dochter hebben, dat Ida door een schijnbaar toegeven er niet in slagen zal een uitstel van eenige dagen of weken te erlangen." ,Ook op dien troost wil ik mjj niet ver¬ laten ; maar ik wil uw raad opvolgen. Wat nu geschieden moet moet schielijk geschieden, wees zoo goed en bel uw kamerdienaar." „Wat wil gij van hem?" „Slechts eenige vragen tot hem richten en hem opdragen, mijn paard te laten za¬ delen. Gij zult wel zoo vriendelijk willen zijn, mijne zuster hedenavoud te vergezel¬ len." Natuurlijk ik zou dit toch gedaan hebben," schertste de graaf, terwijl hij aan de bel trok ; „dien ridderdienst zal zich niet laten ontnemen. Gij wilt dus onverwijld vertrek¬ ken ? Den brief kunt gij hier schrijven." „Voordat ik hem schrijf, wenschte ik .. . maar daar komt de bediende reeds." De kamerdienaar trad in dit oogenblik binnen, een oude met grijze haren, die reeds voor den vader van den tegenwoordigen Bekend zijnde met den inhoud van art. 2 dwingt de wet den onderwijzer tot het opmaken van een Leerplan. Daarin moet hij vertellen, hoeveel uren of liever halve uren want anders schiet hij tijd te kort -r- hij denkt te besteden aan dit vak en aan dat; want het eene is voor de opvoeding al nuttiger dan het andere. Is dit gewich tige document goedgekeurd, dan peinst de goede man zich zijn hoofd kapot over de oplossing der vraag, hoe hij lichaam en ziel behoorlijk in tweëen zal ver- deelen, teneinde in denzelfden tijd met twee klassen verschillend werk te doen, om zoodoende tijd te winnen en vooral de kinderhoofdjes een zoo groot mogelijke portie van de verschillende gerechten mede te deelen. Heeft hij eindelijk met kunst- en vliegwerk deze machine in elkander gezet en is zijn Tafel van werkzaamheden gereed, dan tijgt hij met ijver aan den arbeid. De eene klasse moet natuurlijk schriftelijke werkzaamheden verrichten, anders is zij hinderlijk bij mondeling onderricht aan de andere. Stilte als in het graf moet daar heerschen, gedurende al dien tijd. Onbe¬ weeglijk als standbeelden moeten de jeug¬ dige „spring in 't velden" zitten. Wee hem, die 't durft wagen een kik te geven of zich te verroeren. Onmiddellijk wordt hij door het loerende oog des meesters bespied en ont¬ vangt zijn gerechte straf. Middelerwijl staat de onderwijzer te oreéren voor de andere klasse, die hij in een uur of een half uur tijds zooveel of zooveel kennis moet mede deelen, zal hij in een jaar den cursus door¬ komen. Van vragen of uitleggen, van een grondige behandeling en verklaren kan niet inkomen, daartoe is de tijd veel te kort, Tijd uitwinnen moet zijne leuze zijn. Deze leuze is ook de oorzaak van het naar onze meening verderfelijke klassikaal onderwijs. Geen twee menschen ter wereld hebben denzelfden aanleg, dezelfde vermo¬ gens, dezelfde talenten, dezelfde neigingen En toch worden zij in de school opgevoed naar dezelfde methode, volgens hetzelfde leerplan, met dezelfde middelen. Is het te verwonderen, dat ook daardoor de opvoeding bij velen mislukt ? Zullen onderwijs en opvoeding aan hun doel beantwoorden, dan moeten ze hoofdelijk gegeven worden. Dat zulks vooralsnog niet doenlijk is, begrijpen wij volkomen. Doch laten wij den onder¬ wijzer verder laten werken. Eindelijk is het eerste uur om en haastig wordt het tweede begonnen. Zoo gaat het tot de klok den tijd van eindigen aanwijst. Goddank! denkt de jeugd en wij geven haar volkomen gelijk. Hebt gij wel eens beproefd, waarde lezer om drie uur lang op dezelfde plaats te moeten zitten zonder een enkel woord met uw buurman en uwe vrienden te mogen spreken ? Probeer het eens en als het u een half uur lang gelukt dan zijt ge een meester in zelfbeheersching. Wij zouden 't niet kunnen en onze Hol- landsche jongens en meisjes, onze kleine woelwaters kunnen het in 't geheel niet, of zij moeten daartoe gedwongen worden door vrees. Een doodelijke en ijskoude stilte in de school is de pest voor de op¬ voeding zoowel lichamelijk als geestelijk. Wij 'zijn er groote vijanden van. Wat hindert het, als de leerlingen eens ver¬ schuiven, als zij elkander eens een aan- of opmerking maken over dit af dat. Dat laatste is naar onze meening, vormend en ontwikkelend. Laat ze zoo op zijn pas elkaar hun gevoelens, hun denken en willen me- dedeelen, daardoor voeden zij elkander op, als maar de onderwijzer de rechte man is op de rechten plaats die hun samenspre- kingën leidt in de goede richting. Wij zouden willen, dat er uit art. 2 een groot aantal vakken geschrapt werden, om daar¬ voor in de plaats te stellen een nieuw vak : „Vrije gedachten wisseling tusschen leerlin¬ gen en onderwijzer." In dit opzicht stellen wij de wet van 1806 ver boven de huidige. Zij toch bevatte het verplichte onderwijs van slechts enkele vakken, en sprak voor het overige van algemeene kundigheden. Onze tijd is op hetj gebied van onderwijs een tijd van haastige spoed en die is zelden goed. De arme kinderhersens worden over¬ laden met een vracht van kennis en kun¬ digheden, die ze na 't verlaten der school dadelijk over boord werpen. En daar geven wij ze groot gelijk aan. EEN ONDERWIJZER, majooraatsheer een trouw dienaar was s. weest. Ge zult u nog wel den koetsier berin¬ neren, die voor een halfjaar hier in dienst was en door graaf Gustaaf wegens zjjn on¬ beschaamdheid en oneerlijkheid ontslagen werd ?" zoo richtte von Bremen het woord tot hem. „Ik ken alleen zjjn voornaam ... „Franz, niet waar?" viel de oude man in de rede. „Ja. Is u ook de falienaam bekend?' „Schmallfuss". Het heette destjjds, dat hjj deze plaats erlaten had, om elders zjjn geluk te beproe¬ ven ; intusschen schijnt hij het niet gevon¬ den te hebben, want indien ik mij niet be¬ drieg, is hij weer in de stad." „Mijnheer bedriegt zich niet; hjj is weer hier." „Hoe weet gjj dat?" vroeg von Bremen haastig. „Wel, hij was onbeschaamd genoeg, om hierheen te komen om te informeeren, of hij de vroegere betrekking weer krijgen kon." „Ge hebt hem natuurlijk afgewezen ?" „Zeker, mjjnheer, hij zag er uit als een vagebond, en de ervaring, kon niet tot zij¬ ne aanbeveling strekken." „Hebt gij niet verder met hem gespro¬ ken ?" „Neen, mjjnheer „Heeft hjj u ook niet gezegd, waar hjj zijn intrek nam ?" „Mij niet, maar ik geloof, dat de rijknecht het weet; zjj hebben geruimen tijd samen gepraat." „Was de rijknecht vroeger zeer vertrouwd met hem?" „Dat geloof ik niet, mjjnheer. De rijknecht was de eerste, die de aandacht van den graaf op de ontrouw van den koetsier vestigde. Schmallfuss zal dat wel niet vernomen heb¬ ben ; hjj was anders niet zoo vriendelijk te¬ gen hem geweest." „Roep hem eens hier." „Gij blijft dus vast bij uw besluit ?" vroeg de graaf, toen de kamerdienaar zich verwij¬ derd had. „Welnu ik heb u voor de gevol¬ gen gewaarschuwd; mogen zij u niet te on¬ aangenaam worden." Eenige oogenblikken later trad de rij¬ knecht binnen; nieuwsgierig staarde hij von Bremen aan. „Gij hebt met den koetsier Franz Schmall¬ fuss gesproken," zeide von Bremen; „weet gjj waar hij te vinden is?" „Ja, hij heeft mij het logement, waar hij zijn intrek heeft genomen, genoemd ik zou eene betrekking voor hem zoeken." „Dat zult gij niet doen!" zeide graaf Wil¬ helm op bevelenden toon, „ik verbied het u. De man is hier wegens oneerlijkheid ont¬ slagen ; met zulke lieden mogen zjjn onder¬ geschikten geen omgang hebben." „Ik zou ook geen vinger voor hem uitge¬ stoken hebben," antwoordde de rijknecht. „Kunt gij dien man voor eenige uren mis¬ sen ?" vroeg von Bremen zijn vriend. Fallersleben knikte bevestigend. „Zadel mijn paard en ook een voor u," wendde zich von Bremen tot den rijknecht; „gij zult mjj vergezellen." >Het is mjj zeer aangenaam, dat ik zoo spoedig den koetsier gevonden heb," vervolg¬ de hij, toen hjj met zjjn vriend weder alleen was ; „daardoor bespaar ik veel tjjd, dien ik anders nutteloos te loor had moeten laten gaan." ,Ik vrees maar, dat de koetsier u dezen dienst niet zal bewjjzen," antwoordde Wil¬ helm hoofdschuddende; „zelfs wanneer hij u betreffende Born inlichtingen kon ver¬ schaffen, wat immers ook nog aan twijfel onderhevig is. Neem u dus wel in acht; die stap kan alles bederven." Maak u daarover niet bezorgd; ik zal voorzichtig zijn. De schilder was sedert waarschijnlijk niet weder hier?" „Neen, ik verwacht hem eerst morgen; hij zal mij dan de gewijzigde plannen voor¬ leggen." „Deel hem niet mede, wat ik u omtrent Born bericht heb ; daarmede hebben wij nog tijd, en het zou hem ook maar weinig baten, tenminste zoolang het nog vermoedens zijn." Von Bremen had zijne handschoenen reeds aangetrokken en verliet nu de zaal, om in den tuin van zijne zuster afscheid te gaan nemen. I