Tekstweergave van EC_1901_01_02_0002

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
No. 1. Twee en Dertig*! e Jaargang. ENKHUIZ ALGEMEEN NIEUWS- Toor HOLLANDS Woensdag1 1901. mt Mui wordt JKNSDA0-, »©Sf»SSRDAG- on ZATKRDAG- AVOMD niigegerea. Abonasaensjpr^. roor 3 smmbÉw Trnnoo por poet door het jf*&tg$e flfyk voor 3 mnnnden . Knor N. Amerika, Tratura®!, tekSH ens., f 6.60 per jaar. Men abonneert iich b^j site Êwofebendeiaren en Poetadministratiee of reektetreeke bg den uitgar®» A. EGMOKB. / 1— 1.20 COURANT. EN ADVERTENTIEBLAB NOORDERKWARTIER. 2Januari. Afzonderlijke Ns. dezer Courant 5 Cents, de 3 jfc. 10 Cents. De pry< der Adeertentfin tob 1—6 refob ie W elkea regel méér 10 oost*. (Jroote lettert en renden worden Mtor pltttmnèi Bewgtnammert gratie. V6 Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagmorgen 10 eer men de Adrertentlën in te sendee. Ingesonden stukken mine ten* Mn dag rroeger. reet Ba bestelling d. ENKHUIZER CODRANT dm loop ?,n kw.rt.,1 betmlt mm slecht, de Ns. die nog eerschijoeo De Twintigste EEUW. Daar is zij heengegaan, de Negentiende Eeuw, die door ons, hare kinderen, steeds genoemd werd de verlichte. Hoe bespot¬ telijk zullen zij ons wellicht vinden, die het einde der twintigste beleven. Doch, wat behoeven wij ons daaromtrent te bekreunen, wij, die dan allen reeds tot onze vaderen vergaderd zullen zijn? Misschien leeft er dan nog een enkele, die zich harer vaag herinnert. De verlichte Negentiende Eeuw ! O, zeer zeker, als wij de geschiedboeken opslaan en haar vergelijken met hare voor¬ gangster, de Achttiende, dan heeft zij recht zich in vele opzichten verlicht te noemen. Hoe verbazend is de vooruitgang geweest in die honderd jaren, vooreerst op het ge bied der Natuurwetenschap, b.v. Met reuzenschreden is deze vooruitgegaan. Wie bij 't begin gesproken had van de kracht van Stoom en Electriciteit en de wonderen door deze natuurkrachten ver¬ richt, hij zou bepaald naar Meerenberg ver wezen zijn, hadde dit reeds bestaan. In de eerste plaats had men daarheen getranspor teerd Edison, den toovenaar van Menlopark en zoo velen zijner medestanders. En thans zijn zij voor ons doodgewone menschen ge worden, die de Natuur en hare krachten in hun dienst nemen. In verband met hunne onderzoekingen en vindingen staat de hooge vlucht, die de Nij¬ verheid genomen heeft, waar de spierkracht der menschen bijna geheel en al verdropgen werd, en de machine scheen opgetreden als een denkend en handelend wezen. Dientengevolge zag de Negentiende Eeuw de Sociaal-Democratische partij geboren worden, met alle hare billijke eischen, zoo wel als met hare gedrochtelijke plannen O, ja, wij erkennen het gaarne : de Ne¬ gentiende Eeuw heeft met reuzenschreden 'smenschen denken en begeeren en willen vooruitgebracht. Het denkend verstand heeft menige overwinning behaald. Maar het gevoel voor het schoone, het goede, het edele ? Mijne vrienden, laat ons in dat opzicht niet al te veel roemen. De Negentiende Eeuw begon met het ver¬ gieten van stroomen bloeds en tranen; welnu, zij eindigt daarmede ook. In dit opzicht volstrekt geene verbetering. Zij begon met de toepassing van den stel¬ regel : „Hij heeft het recht aan zijne zijde, die de sterkste is," en : „Het doel heiligt altijd de middelen !" En is het eind der verlichte Negentiende Eeuw beter? Wij hebben slechts te wijzen op Engeland en de Zuid-Afrikaansche Republieken, op de houding der Europeesche Mogendheden in die zaak, op de politiek van roof en ver¬ nieling in China. Neen, in gevoel voor recht en billijkheid, voor humaniteit en menschenliefde is zij niet vooruitgegaan. Waarom niet? Omdat de menschen, die zich Christenen noemen, het nog in geenendeele zijn, omdat de geest van onzen Grooten Meester vóór negentienhonderd jaren veel beter was dan de onze. Dat is voor Hem een eerekroon gedrukt op Zijn hoofd, voor ons zeer bescha¬ mend. Maar laten wij niet langer zien naar hetgeen achter ons is, doch ons oog vesti¬ gen op de toekomst. Wij treden eene nieuwe Eeuw en een nieuwen tijdkring in : het jaar 1901. Wij voor ons willen zulks niet doen zon¬ der tot onze lezers een welgemeend woord te richten. Vooreerst dan hopen wij, dit ieder op den Oudejaarsavond zijn boek, zoowel in maat¬ schappelijk als zedelijk en godsdienstig opzicht met een voordeelig saldo moge hebben afge¬ sloten. En dan, met goed vertrouwen, liefde en menschenmin de toekomst tegemoet gegaan. Wij wenschen allen een gelukkig Nieuw jaar en hopen, dat 1901 een jaar moge zijn van liefde en geluk, van voorspoed en zegen in huisgezin en maatschappij. Wij wenschen ieder onzer lezers bij de verdrietelijkheden des levens, die hem toch ook zullen treffen, kracht naar kruis; maar ook kruis naar kracht. Wij hopen verder, dat het eerste jaar der Twintigste Eeuw den vrede moge bren gen in het verre Afrika, waar onze broeders strijden voor hunne vrijheid en onafhanke¬ lijkheid en dat het den Heer van dood en leven moge behagen de krachten van den edelen vrijheidsheld Kruger te sparen, tot hij den dageraad van vrijheid weer ziet gloren voor zijn huis en zijn land. En dan ten slotte. God geve, dat dit jaar een jaau van geluk en liefde zij voor onze dappere, lieve en edeldenkende Koningin Wilhelmina. Straks gaat zij de gewichtige stap doen, die vaak beslist over het wel of wee van ieder men- schenkind. Dat zij gelukkig moge zijn in Haar Huis en in Hare regeering ! Dat Haar Gemaal moge toonen in hart en ziel een Nederlander te willen zijn, zoo als dat altijd gedaan heeft een „andere Duitsche", wier naam steeds genoemd wordt met dankbare liefde en erkentelijkheid n.l: de edele Koningin-Moeder Emma. Wij willen onzen Nieuwjaarswensch eindigen met de bede : „God zegene en behoede Ne¬ derland en Oranje ! Nieuwjaarswensch VAN PIET NIET. Zoo rust dan nu eerfs, schop en spade En poterbak en uienhaal, Opdat ik moeizaam mij berade, Hoe 'k spreken zal in dichtertaal ! 'k Zal thans niet naar de bouw toe kloeten, Niet daar roept heden mij de plicht! Maar 'k wil de trouwe lezers groeten, En 'k zal dat doen in kunstloos dicht! Welgezinden, Moogt ge vinden Samenwerking op dit stuk : Dat vertrouwen Op mag bouwen In gemeenschap: het Geluk. Dan blijft ons West-Friesland bloeien, Dan zal onze welvaart groeien ! \ oorwaarts, mannen, welgemoed : Arbeid loont met overvloed. Gij, die de moeite naamt, Mijn stukjes ooit te lezen, 't Zij burger, boer of wat gij ook moogt wezen ; Gij, die ze overslaat, Omdat zij u vervelen, ('t Geen nóg geleerder staat, En mij niet veel kan schelen) l allen sluit ik hier bij dezen Jaar wensch in : »Heil, Vrede en Heil, zij u en uw gezin!" Heil en zegen Op uw wegen, Bij uw arbeid, bij uw vlijt; Dat uw werken. U mag sterken In den harden levensstrijd. Regen dale Zonlicht strale Steeds op den gewenschten tijd. Dat het groeie, Dat het bloeie, En u een rijke oogst verblijd". Dat de prijzen Mogen rijzen Van de kaas en van het vee; Dat de dieren Mogen tieren, Vrij van ziekte, pijn of wee. Dat we hooren, Dat de sporen Gaan vervoeren telkens meer; En verklaren : Onze waren Staan in 't buitenland in eer. Dat de Koopliên, Die vooruit zien, Afzet vinden wijd en zijd; Dat de winste Op zijn minste Stof geeft tot tevredenheid. FEUILLETON. n nis Mm 39. (Naar het Duitsch.) Aangevangen in No. 117. „Neen; want Ik ken het nummer van het biljet, dat ik hem gegeven heb; het staat in mijne boeken opgeteekend. Wij hebben het naar Parijs gezonden en zullen nu het antwoord der bank afwachten ; maar vooraf meende ik u hiervan in kennis te moeten stellen. Gij zult weten, van wien ge het biljet hebt; dan kunt ge het ook weer te¬ ruggeven." „Maar dat kan immers niet mogelijk zijn," viel Börn hem in de rede. „Men wil u be¬ driegen, oude heer, ziedaar alles." „Wie mij bedriegen wil, moet slim zijn," antwoordde Nathan lachende. „Het kan zijn, dat ik een bankbiljet voor echt houd, dat niettemin valsch is ; maar dan weet ik altijd, wien ik mij te houden heb. En ik hoop dat k. dit geval ook gij het zult weten." „iNeen, ;j- wee^ pet niet!" stoof Born op. „Een vrem. ^ ling, w;ens naam ik niet eens ftli "f ■»» g7in goud lerugbSiuüf1' hem „Een vreemdeling?" „Nu ja, wij hebben te zam, o-esneeld er waren nog andere vrienden J J' Tj nam mil dermate in beslag, dat ik er VvawwU-c niei aan dacht, de menschen naar hun na.m te Jrf.gel1 er! miJ m0t hen bekend te maken.' CNathan schudde bedenkelijk het hoofd „Dat is noodlottig vooru," zeide hij. „ik vrees dat die vreemdeling een behendige dief is " „Dat was hij in geen geval!" „Ja waarneer gij hem zoo nauwkeurig kent, dat gij dit beweren kunt, dan zult gij ook weten, hoe hij heet en waar hij woont." „Dat weet ik juist niet; maar ik meen mij op mijn scherpen blik te mogen verlaten." „Reeds menigeen, die daaraan geloof hecht¬ te, heeft zich bedrogen. Hebt gij alleen dit biljet van hem ontvangen ?" „Wel, wij konden ons overtuigen of de andere ook valsch zijn." Nathan had deze aanmerking van een loe¬ renden blik doen vergezeld gaan, en door dien blik werd Born, die toch reeds argwaan koesterde, gewaarschuwd. „Ik had geen aanleiding nog een tweede biljet van duizend francs in te wisselen," zeide hij ; „overigens gaat mij de geheele geschiedenis niets aan. Gij hebt het biljet als echt in betaling genomen ; het zal dus wel echt zijn ; is dit niet het geval, zie dan maar hoe gij er zonder verlies van af komt." „Ik geef het u terug!" „Dan zult gij vooraf het overtuigende be¬ wijs moeten leveren, dat dit hetzelfde bank¬ biljet is, dat gij van mij ontvangen hebt. Verscheidene dagen zijn sedert verloopen ; ik kan niet weten, wat intusschen met mijn bankbiljet geschied is .... " „Houdt gij mij voor een bedrieger?" „Dat zeg ik niet; ik dek mij slechts den rug, zooals gij het immers ook' wilt doen !" riep Born met een sarcastischen grijnslach, „ik onderzoek niet eens, of ook andere be¬ weegredenen u nopen, deze vragen tot mij te richten." Nathan moest na deze woorden tot de ^ oveiiuiiging komen, dat het doel van zijn be¬ zoek niet bereikt was. Had Born hem ook niet geheel doorgrond, toch vermoedde hij in elk geval dat het valsche bankbiljet slechts tot voorwendsel strekte, om hem in een val¬ strik te lokken. Niettemin wilde hij nogmaals eene poging doen. „Andere beweegredenen ?" antwoordde hij, „ik weet niet, hoe gij op die gedachte komt. Ieder wil zich voor nadeel wachten, en gij moet mij dankbaar zijn, dat ik u ben komen waarschuwen, en gij, die op het gebied van Fransche bankbiljetten een leek zijt, zult ook niet weten, dat er nu juist vele in om¬ loop zijn " „Datalles gaat mij niet aan!" viel Born hem in de rede. „Hadt gij mij het biljet te¬ ruggegeven, dan zou alles in orde geweest zijn ; nu kan ik mij daarmede niet meer in¬ laten. En wat de andere beweegredenen aan¬ gaat, ik weet dat er menschen genoeg in de stad zijn, die omtrent mijne positie gaarne inlichting wenschen te ontvangen, deels uit nieuwsgierigheid, deels uit andere oorzaken, die ik maar liever niet noemen wil. 't Is mo¬ gelijk, dat deze lieden zich van u als hun werktuig willen bedienen ; ik in uw plaats zou mij daartoe niet beschikbaar stellen." Ditmaal steeg ook den wisselaar het bloed naar het hoofd. Het verwijt was beleedi- gend en het speet hem het allermeest, dat hij het niet weerspreken kon; eerst nu zag hij, welke gevaarlijke enjvernederende rol hij op zich genomen had. „Wanneer gij de nieuwsgierigheid vreest, dan zult gij ook redenen daarvoor hebben," zeide hij op getergden toon ; „maar mij moet men daarbij buiten spel laten; ik ben niet de spion van anderen!" „Wacht nog een oogenblik," spotte Born, die in den opvliegenden toon zjjner tegen- ; partij behagen scheen te scheppen, „gij kent immers den schilder Ertman ?" Nathan was aan de deur blijven staan ; hij drukte den hoogen zijden hoed op het hoofd en zag den vrager met een verachte- lijken blik aan. „Alleen bij naain," antwoordde hij. „Wan¬ neer gij nauwkeurige inlichtingen ' omtrent hem verlangt...." „loch niet; ik ken hem nauwkeurig ge¬ noeg en wilde u slechts den goeden raad geven, uw vertrouwen in zijn eerlijkheid zooveel mogelijk te beperken," „Hij heeft mijn vertrouwen nog niet ver¬ langd." Dan deed het wellicht een ander ten zij¬ nen behoeve; ik raad u nogmaals voorzich¬ tig te wezen." De wisselaar ging woedend naar buiten ; Born trad zonder dralen weer aan het ven¬ ster, om zich te overtuigen of de man in de versleten liverei nog beneden stond. Hij zag hem niet meer, en reeds haalde hij, als van een drukkenden last ontheven, ruimer adem, toen de deur zacht geopend werd en dezelfde man binnentrad. Eenige oogenblikken lang stonden zij te¬ genover elkander, zij schenen beiden 'niet geheel zeker van hunne zaak te zijn. Ein¬ delijk trad de vreemdeling op Borii toe. „Wat valt hier nog te twijfelen," zeide hij op vastberaden toon; „al hebben wij elkander in vele jaren niet gezien, wij zijn toch niet zoodanig vervreemd, dat wij el¬ kander niet meer zouden herkennen. Hoe gaat het, August?" Born trad haastig terug; hij scheen niet te bemerken, dat de vreemdeling hem de hand toestak. „Wat moet dit beduiden?" zeide hij wre- ! Ik wensch u daarom, oud Eukhuizen, Alles goeds! Blijf vooruitgaan in ontwikk'ling, . Blijf vol moeds ! Dat uw raad als Raad van Wijzen Wijs bestiert, En uw naam met nieuwen luister Word' gesierd! 't Nieuwe Eeuwtij breng' Nieuw Leven Als te voor ! En Enkhuizen blijv' in eere De eeuwen door 1 Enkhuizen, grijze stad, Ik woon niet in uw veste, Maar toch acht ik u hoog, Wat van uw Glorie restte Is weinig ; en ge zijt Het CW-Enkhuizen niet: Ge zijt de stad niet meer, Die land en zee gebiedt. Gij waart vervallen, Maar zijt het nu niet meer: Opbloeiend streeft ge thans Naar nieuwen glans en eer! Welvaart blinkt er uit uw huizen, Welvaart spoedt langs straat en gracht; 't Nieuwe heerscht er over 't oude, 't Nienwe, dat Herleving bracht. 'k Zal uw schoonen tooi niet noemen Van geboomte, bloem en groen, Noch uw statige gebouwen, Die u sieren nu als toen. Maar ik wil uw streven roemen 'k Prijs den geest, die in u woont, Van Vernienwing, van Verbetring, Geest, die mannenharten toont. Er is wrijving, er is woelen, Er is strijd soms onderling; Strijd is nuttig, strijd is leven, Maar .... ik wensch een enkel ding : Blijf steeds Eensgezindheid eeren, Als het beste, hoogste goed. In 't vereenen, niet in 't scheiden Ligt de Kracht, die drijven moet. Onlangs sprak de trouwe »Eukhuizer" Van gebouwen, pas gesticht, Waar het leed een armen lijders Wordt gelenigd en verlicht. Déarin zag ik toen een Teeken Van de richting, die wij gaan, Van den geest van hulp eir liefde, Die geen zwakke alleen laat staan. I)at zij u, aloud Enkhuizen, Van vereenen het symbool! Daarin ligt het uitgesproken, Waarin stééds het Goede school. Samen streven naar het beste, Samenwerking, flink en vlug, Dan zal uwe stad gaan bloeien: Steeds vooruit en nooit terug, Waar we wonen, wét we drijven, Wat het werk zij onzer hand, Kindren zijn we van één Vader, Zonen van één Vaderland. Eéne taal is 't, die wij spreken, Eén de grond, die allen voedt, Eén de beê op aller lippen, Eén de wensch van ons gemoed: Dat de Vrijheid en de Vrede, Nimmer hier moog zijn verstoord, Dat Bescherming en Verbroed'ring Zich verbreid' van oord tot oord. Dat ons Volk zich één* leer voelen, Eén voor allen, al voor één, En geen ander richtsnoer kenne, Dan het Nut van 't Algemeen. Dat de Vrijheid en de Vrede Wederkeer in 't verre land, Waar onz' stamverwanten zuchten Onder 's Luipaards klauw en tand. Dat vreemd geweld mag blijven Steeds ver van Neerlands grond, Dat Vrijheid hier moog tronen Tot 's werelds laatste stond. Met God en met Oranje Zoo blijv' ons Neerland vrij, Gekeerd, als eens van Spanje, Steeds iedre dwinglandij. PIET NIET. buitenland. Lord Armstrong, chef van de bekende Engelsche kanonnenfabriek, is te New-Cas- | tie gestorven. In de Oostenrijksche gemeente Wiz- mtz bij Czernowitz zijn 280 huizen afge¬ brand, waardoor 2500 personen zonder dak I zijn. Engeland en de Zuid-Afr. Republieken. De Boeren by Ladygrey. Kaapstad 29 Dec. (R. O.) In de buurt van Ladygrey verscheen een klein commando, velig. „Wat geeft u het recht, mij op dien toon aan te spreken?" „Ik had mij gedeeltelijk kunnen voorstel¬ len, dat zulk 'n ontvangst mijj wachtte," spotte de vreemde, luid lachende. „Indien men een voornaam heer is, of tenminste meent te zijn geworden, dan kent men zjjn oude vrienden niet meer. Maar herinneren zult ge ze u toch nog; hier staat Franz Schmallfus." Born had zijn kalmte, hoe moeilijk hem dit ook viel, blijven handhaven ; hij haalde minachtend de schouders op. „En wat nog meer?" vroeg hjj. „Dus geeft gij toe, mij te kennen." „Ik heb zoovelen gedurende mijn maat¬ schappelijke loopbaan leeren kennen, ant¬ woordde Born, terwijl een gloeiend rood zijn wangen overtoog, „maar geen van allen geef ik het recht, op dien toon de yoormalige kennismaking te hernieuwen. Let hier wel op, Schmallfus, onze wegen hebben zich reeds laug gescheiden ; zjj moeten het ook voortaan blijven." „Zij moeten het. Dat zullen wjj zien," bromde Schmallfus, die inmiddels op de sofa plaats genomen en zijn vuile pet op de tafel gelegd had. „Welken weg gij betreden hebt, weet ik nog niet; maar ik zal het verne¬ men. Het kwam bij u reeds vroeger op de middelen niet aan, wanneer ... ." „Wilt ge mij noodzaken, je de deur uit te smijten riep Born in toorn. „Ik ben even¬ min je kameraad als je vriend ; met lieden van jou slag maak ik korte wetten." „Zoo zoo, de gemeenzame toon bevalt je dus ook niet meer ?" zeide Schmallfus met een grijnslach. „Wees niet al te hoog¬ moedig; er kan een tijd komen, waarin ge gaarne de hand zoudt aannemen, die ge