Tekstweergave van EC_1901_01_02_0002
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
No.
1.
Twee
en
Dertig*!
e
Jaargang.
ENKHUIZ
ALGEMEEN
NIEUWS-
Toor
HOLLANDS
Woensdag1
1901.
mt
Mui
wordt
JKNSDA0-,
»©Sf»SSRDAG-
on
ZATKRDAG-
AVOMD
niigegerea.
Abonasaensjpr^.
roor
3
smmbÉw
Trnnoo
por
poet
door
het
jf*&tg$e
flfyk
voor
3
mnnnden
.
Knor
N.
Amerika,
Tratura®!,
tekSH
ens.,
f
6.60
per
jaar.
Men
abonneert
iich
b^j
site
Êwofebendeiaren
en
Poetadministratiee
of
reektetreeke
bg
den
uitgar®»
A.
EGMOKB.
/
1—
„
1.20
COURANT.
EN
ADVERTENTIEBLAB
NOORDERKWARTIER.
2Januari.
Afzonderlijke
Ns.
dezer
Courant
5
Cents,
de
3
jfc.
10
Cents.
De
pry<
der
Adeertentfin
tob
1—6
refob
ie
W
elkea
regel
méér
10
oost*.
(Jroote
lettert
en
renden
worden
Mtor
pltttmnèi
Bewgtnammert
gratie.
V6
Dinsdag-,
Donderdag-
en
Zaterdagmorgen
10
eer
men
de
Adrertentlën
in
te
sendee.
Ingesonden
stukken
mine
ten*
Mn
dag
rroeger.
reet
Ba
bestelling
d.
ENKHUIZER
CODRANT
i»
dm
loop
?,n
kw.rt.,1
betmlt
mm
slecht,
de
Ns.
die
nog
eerschijoeo
De
Twintigste
EEUW.
Daar
is
zij
heengegaan,
de
Negentiende
Eeuw,
die
door
ons,
hare
kinderen,
steeds
genoemd
werd
de
verlichte.
Hoe
bespot¬
telijk
zullen
zij
ons
wellicht
vinden,
die
het
einde
der
twintigste
beleven.
Doch,
wat
behoeven
wij
ons
daaromtrent
te
bekreunen,
wij,
die
dan
allen
reeds
tot
onze
vaderen
vergaderd
zullen
zijn?
Misschien
leeft
er
dan
nog
een
enkele,
die
zich
harer
vaag
herinnert.
De
verlichte
Negentiende
Eeuw
!
O,
zeer
zeker,
als
wij
de
geschiedboeken
opslaan
en
haar
vergelijken
met
hare
voor¬
gangster,
de
Achttiende,
dan
heeft
zij
recht
zich
in
vele
opzichten
verlicht
te
noemen.
Hoe
verbazend
is
de
vooruitgang
geweest
in
die
honderd
jaren,
vooreerst
op
het
ge
bied
der
Natuurwetenschap,
b.v.
Met
reuzenschreden
is
deze
vooruitgegaan.
Wie
bij
't
begin
gesproken
had
van
de
kracht
van
Stoom
en
Electriciteit
en
de
wonderen
door
deze
natuurkrachten
ver¬
richt,
hij
zou
bepaald
naar
Meerenberg
ver
wezen
zijn,
hadde
dit
reeds
bestaan.
In
de
eerste
plaats
had
men
daarheen
getranspor
teerd
Edison,
den
toovenaar
van
Menlopark
en
zoo
velen
zijner
medestanders.
En
thans
zijn
zij
voor
ons
doodgewone
menschen
ge
worden,
die
de
Natuur
en
hare
krachten
in
hun
dienst
nemen.
In
verband
met
hunne
onderzoekingen
en
vindingen
staat
de
hooge
vlucht,
die
de
Nij¬
verheid
genomen
heeft,
waar
de
spierkracht
der
menschen
bijna
geheel
en
al
verdropgen
werd,
en
de
machine
scheen
opgetreden
als
een
denkend
en
handelend
wezen.
Dientengevolge
zag
de
Negentiende
Eeuw
de
Sociaal-Democratische
partij
geboren
worden,
met
alle
hare
billijke
eischen,
zoo
wel
als
met
hare
gedrochtelijke
plannen
O,
ja,
wij
erkennen
het
gaarne
:
de
Ne¬
gentiende
Eeuw
heeft
met
reuzenschreden
'smenschen
denken
en
begeeren
en
willen
vooruitgebracht.
Het
denkend
verstand
heeft
menige
overwinning
behaald.
Maar
het
gevoel
voor
het
schoone,
het
goede,
het
edele
?
Mijne
vrienden,
laat
ons
in
dat
opzicht
niet
al
te
veel
roemen.
De
Negentiende
Eeuw
begon
met
het
ver¬
gieten
van
stroomen
bloeds
en
—
tranen;
welnu,
zij
eindigt
daarmede
ook.
In
dit
opzicht
volstrekt
geene
verbetering.
Zij
begon
met
de
toepassing
van
den
stel¬
regel
:
„Hij
heeft
het
recht
aan
zijne
zijde,
die
de
sterkste
is,"
en
:
„Het
doel
heiligt
altijd
de
middelen
!"
En
is
het
eind
der
verlichte
Negentiende
Eeuw
beter?
Wij
hebben
slechts
te
wijzen
op
Engeland
en
de
Zuid-Afrikaansche
Republieken,
op
de
houding
der
Europeesche
Mogendheden
in
die
zaak,
op
de
politiek
van
roof
en
ver¬
nieling
in
China.
Neen,
in
gevoel
voor
recht
en
billijkheid,
voor
humaniteit
en
menschenliefde
is
zij
niet
vooruitgegaan.
Waarom
niet?
Omdat
de
menschen,
die
zich
Christenen
noemen,
het
nog
in
geenendeele
zijn,
omdat
de
geest
van
onzen
Grooten
Meester
vóór
negentienhonderd
jaren
veel
beter
was
dan
de
onze.
Dat
is
voor
Hem
een
eerekroon
gedrukt
op
Zijn
hoofd,
voor
ons
zeer
bescha¬
mend.
Maar
laten
wij
niet
langer
zien
naar
hetgeen
achter
ons
is,
doch
ons
oog
vesti¬
gen
op
de
toekomst.
Wij
treden
eene
nieuwe
Eeuw
en
een
nieuwen
tijdkring
in
:
het
jaar
1901.
Wij
voor
ons
willen
zulks
niet
doen
zon¬
der
tot
onze
lezers
een
welgemeend
woord
te
richten.
Vooreerst
dan
hopen
wij,
dit
ieder
op
den
Oudejaarsavond
zijn
boek,
zoowel
in
maat¬
schappelijk
als
zedelijk
en
godsdienstig
opzicht
met
een
voordeelig
saldo
moge
hebben
afge¬
sloten.
En
dan,
met
goed
vertrouwen,
liefde
en
menschenmin
de
toekomst
tegemoet
gegaan.
Wij
wenschen
allen
een
gelukkig
Nieuw
jaar
en
hopen,
dat
1901
een
jaar
moge
zijn
van
liefde
en
geluk,
van
voorspoed
en
zegen
in
huisgezin
en
maatschappij.
Wij
wenschen
ieder
onzer
lezers
bij
de
verdrietelijkheden
des
levens,
die
hem
toch
ook
zullen
treffen,
kracht
naar
kruis;
maar
ook
kruis
naar
kracht.
Wij
hopen
verder,
dat
het
eerste
jaar
der
Twintigste
Eeuw
den
vrede
moge
bren
gen
in
het
verre
Afrika,
waar
onze
broeders
strijden
voor
hunne
vrijheid
en
onafhanke¬
lijkheid
en
dat
het
den
Heer
van
dood
en
leven
moge
behagen
de
krachten
van
den
edelen
vrijheidsheld
Kruger
te
sparen,
tot
hij
den
dageraad
van
vrijheid
weer
ziet
gloren
voor
zijn
huis
en
zijn
land.
En
dan
ten
slotte.
God
geve,
dat
dit
jaar
een
jaau
van
geluk
en
liefde
zij
voor
onze
dappere,
lieve
en
edeldenkende
Koningin
Wilhelmina.
Straks
gaat
zij
de
gewichtige
stap
doen,
die
vaak
beslist
over
het
wel
of
wee
van
ieder
men-
schenkind.
Dat
zij
gelukkig
moge
zijn
in
Haar
Huis
en
in
Hare
regeering
!
Dat
Haar
Gemaal
moge
toonen
in
hart
en
ziel
een
Nederlander
te
willen
zijn,
zoo
als
dat
altijd
gedaan
heeft
een
„andere
Duitsche",
wier
naam
steeds
genoemd
wordt
met
dankbare
liefde
en
erkentelijkheid
n.l:
de
edele
Koningin-Moeder
Emma.
Wij
willen
onzen
Nieuwjaarswensch
eindigen
met
de
bede
:
„God
zegene
en
behoede
Ne¬
derland
en
Oranje
!
Nieuwjaarswensch
VAN
PIET
NIET.
Zoo
rust
dan
nu
eerfs,
schop
en
spade
En
poterbak
en
uienhaal,
Opdat
ik
moeizaam
mij
berade,
Hoe
'k
spreken
zal
in
dichtertaal
!
'k
Zal
thans
niet
naar
de
bouw
toe
kloeten,
Niet
daar
roept
heden
mij
de
plicht!
Maar
'k
wil
de
trouwe
lezers
groeten,
En
'k
zal
dat
doen
in
kunstloos
dicht!
Welgezinden,
Moogt
ge
vinden
Samenwerking
op
dit
stuk
:
Dat
vertrouwen
Op
mag
bouwen
In
gemeenschap:
het
Geluk.
Dan
blijft
ons
West-Friesland
bloeien,
Dan
zal
onze
welvaart
groeien
!
\
oorwaarts,
mannen,
welgemoed
:
Arbeid
loont
met
overvloed.
Gij,
die
de
moeite
naamt,
Mijn
stukjes
ooit
te
lezen,
't
Zij
burger,
boer
of
wat
gij
ook
moogt
wezen
;
Gij,
die
ze
overslaat,
Omdat
zij
u
vervelen,
('t
Geen
nóg
geleerder
staat,
En
mij
niet
veel
kan
schelen)
l
allen
sluit
ik
hier
bij
dezen
Jaar
wensch
in
:
»Heil,
Vrede
en
Heil,
zij
u
en
uw
gezin!"
Heil
en
zegen
Op
uw
wegen,
Bij
uw
arbeid,
bij
uw
vlijt;
Dat
uw
werken.
U
mag
sterken
In
den
harden
levensstrijd.
Regen
dale
Zonlicht
strale
Steeds
op
den
gewenschten
tijd.
Dat
het
groeie,
Dat
het
bloeie,
En
u
een
rijke
oogst
verblijd".
Dat
de
prijzen
Mogen
rijzen
Van
de
kaas
en
van
het
vee;
Dat
de
dieren
Mogen
tieren,
Vrij
van
ziekte,
pijn
of
wee.
Dat
we
hooren,
Dat
de
sporen
Gaan
vervoeren
telkens
meer;
En
verklaren
:
Onze
waren
Staan
in
't
buitenland
in
eer.
Dat
de
Koopliên,
Die
vooruit
zien,
Afzet
vinden
wijd
en
zijd;
Dat
de
winste
Op
zijn
minste
Stof
geeft
tot
tevredenheid.
FEUILLETON.
n
nis
Mm
39.
(Naar
het
Duitsch.)
Aangevangen
in
No.
117.
„Neen;
want
Ik
ken
het
nummer
van
het
biljet,
dat
ik
hem
gegeven
heb;
het
staat
in
mijne
boeken
opgeteekend.
Wij
hebben
het
naar
Parijs
gezonden
en
zullen
nu
het
antwoord
der
bank
afwachten
;
maar
vooraf
meende
ik
u
hiervan
in
kennis
te
moeten
stellen.
Gij
zult
weten,
van
wien
ge
het
biljet
hebt;
dan
kunt
ge
het
ook
weer
te¬
ruggeven."
„Maar
dat
kan
immers
niet
mogelijk
zijn,"
viel
Börn
hem
in
de
rede.
„Men
wil
u
be¬
driegen,
oude
heer,
ziedaar
alles."
„Wie
mij
bedriegen
wil,
moet
slim
zijn,"
antwoordde
Nathan
lachende.
„Het
kan
zijn,
dat
ik
een
bankbiljet
voor
echt
houd,
dat
niettemin
valsch
is
;
maar
dan
weet
ik
altijd,
wien
ik
mij
te
houden
heb.
En
ik
hoop
dat
k.
dit
geval
ook
gij
het
zult
weten."
„iNeen,
;j-
wee^
pet
niet!"
stoof
Born
op.
„Een
vrem.
^
ling,
w;ens
naam
ik
niet
eens
e»
ftli
"f
™
■»»
g7in
goud
lerugbSiuüf1'
hem
„Een
vreemdeling?"
„Nu
ja,
wij
hebben
te
zam,
o-esneeld
•
er
waren
nog
andere
vrienden
J
J'
Tj
nam
mil
dermate
in
beslag,
dat
ik
er
VvawwU-c
niei
aan
dacht,
de
menschen
naar
hun
na.m
te
Jrf.gel1
er!
miJ
m0t
hen
bekend
te
maken.'
CNathan
schudde
bedenkelijk
het
hoofd
„Dat
is
noodlottig
vooru,"
zeide
hij.
„ik
vrees
dat
die
vreemdeling
een
behendige
dief
is
"
„Dat
was
hij
in
geen
geval!"
„Ja
waarneer
gij
hem
zoo
nauwkeurig
kent,
dat
gij
dit
beweren
kunt,
dan
zult
gij
ook
weten,
hoe
hij
heet
en
waar
hij
woont."
„Dat
weet
ik
juist
niet;
maar
ik
meen
mij
op
mijn
scherpen
blik
te
mogen
verlaten."
„Reeds
menigeen,
die
daaraan
geloof
hecht¬
te,
heeft
zich
bedrogen.
Hebt
gij
alleen
dit
biljet
van
hem
ontvangen
?"
„Wel,
wij
konden
ons
overtuigen
of
de
andere
ook
valsch
zijn."
Nathan
had
deze
aanmerking
van
een
loe¬
renden
blik
doen
vergezeld
gaan,
en
door
dien
blik
werd
Born,
die
toch
reeds
argwaan
koesterde,
gewaarschuwd.
„Ik
had
geen
aanleiding
nog
een
tweede
biljet
van
duizend
francs
in
te
wisselen,"
zeide
hij
;
„overigens
gaat
mij
de
geheele
geschiedenis
niets
aan.
Gij
hebt
het
biljet
als
echt
in
betaling
genomen
;
het
zal
dus
wel
echt
zijn
;
is
dit
niet
het
geval,
zie
dan
maar
hoe
gij
er
zonder
verlies
van
af
komt."
„Ik
geef
het
u
terug!"
„Dan
zult
gij
vooraf
het
overtuigende
be¬
wijs
moeten
leveren,
dat
dit
hetzelfde
bank¬
biljet
is,
dat
gij
van
mij
ontvangen
hebt.
Verscheidene
dagen
zijn
sedert
verloopen
;
ik
kan
niet
weten,
wat
intusschen
met
mijn
bankbiljet
geschied
is
....
"
„Houdt
gij
mij
voor
een
bedrieger?"
„Dat
zeg
ik
niet;
ik
dek
mij
slechts
den
rug,
zooals
gij
het
immers
ook'
wilt
doen
!"
riep
Born
met
een
sarcastischen
grijnslach,
„ik
onderzoek
niet
eens,
of
ook
andere
be¬
weegredenen
u
nopen,
deze
vragen
tot
mij
te
richten."
Nathan
moest
na
deze
woorden
tot
de
^
oveiiuiiging
komen,
dat
het
doel
van
zijn
be¬
zoek
niet
bereikt
was.
Had
Born
hem
ook
niet
geheel
doorgrond,
toch
vermoedde
hij
in
elk
geval
dat
het
valsche
bankbiljet
slechts
tot
voorwendsel
strekte,
om
hem
in
een
val¬
strik
te
lokken.
Niettemin
wilde
hij
nogmaals
eene
poging
doen.
„Andere
beweegredenen
?"
antwoordde
hij,
„ik
weet
niet,
hoe
gij
op
die
gedachte
komt.
Ieder
wil
zich
voor
nadeel
wachten,
en
gij
moet
mij
dankbaar
zijn,
dat
ik
u
ben
komen
waarschuwen,
en
gij,
die
op
het
gebied
van
Fransche
bankbiljetten
een
leek
zijt,
zult
ook
niet
weten,
dat
er
nu
juist
vele
in
om¬
loop
zijn
"
„Datalles
gaat
mij
niet
aan!"
viel
Born
hem
in
de
rede.
„Hadt
gij
mij
het
biljet
te¬
ruggegeven,
dan
zou
alles
in
orde
geweest
zijn
;
nu
kan
ik
mij
daarmede
niet
meer
in¬
laten.
En
wat
de
andere
beweegredenen
aan¬
gaat,
ik
weet
dat
er
menschen
genoeg
in
de
stad
zijn,
die
omtrent
mijne
positie
gaarne
inlichting
wenschen
te
ontvangen,
deels
uit
nieuwsgierigheid,
deels
uit
andere
oorzaken,
die
ik
maar
liever
niet
noemen
wil.
't
Is
mo¬
gelijk,
dat
deze
lieden
zich
van
u
als
hun
werktuig
willen
bedienen
;
ik
in
uw
plaats
zou
mij
daartoe
niet
beschikbaar
stellen."
Ditmaal
steeg
ook
den
wisselaar
het
bloed
naar
het
hoofd.
Het
verwijt
was
beleedi-
gend
en
het
speet
hem
het
allermeest,
dat
hij
het
niet
weerspreken
kon;
eerst
nu
zag
hij,
welke
gevaarlijke
enjvernederende
rol
hij
op
zich
genomen
had.
„Wanneer
gij
de
nieuwsgierigheid
vreest,
dan
zult
gij
ook
redenen
daarvoor
hebben,"
zeide
hij
op
getergden
toon
;
„maar
mij
moet
men
daarbij
buiten
spel
laten;
ik
ben
niet
de
spion
van
anderen!"
„Wacht
nog
een
oogenblik,"
spotte
Born,
die
in
den
opvliegenden
toon
zjjner
tegen-
;
partij
behagen
scheen
te
scheppen,
„gij
kent
immers
den
schilder
Ertman
?"
Nathan
was
aan
de
deur
blijven
staan
;
hij
drukte
den
hoogen
zijden
hoed
op
het
hoofd
en
zag
den
vrager
met
een
verachte-
lijken
blik
aan.
„Alleen
bij
naain,"
antwoordde
hij.
„Wan¬
neer
gij
nauwkeurige
inlichtingen
'
omtrent
hem
verlangt...."
„loch
niet;
ik
ken
hem
nauwkeurig
ge¬
noeg
en
wilde
u
slechts
den
goeden
raad
geven,
uw
vertrouwen
in
zijn
eerlijkheid
zooveel
mogelijk
te
beperken,"
„Hij
heeft
mijn
vertrouwen
nog
niet
ver¬
langd."
Dan
deed
het
wellicht
een
ander
ten
zij¬
nen
behoeve;
ik
raad
u
nogmaals
voorzich¬
tig
te
wezen."
De
wisselaar
ging
woedend
naar
buiten
;
Born
trad
zonder
dralen
weer
aan
het
ven¬
ster,
om
zich
te
overtuigen
of
de
man
in
de
versleten
liverei
nog
beneden
stond.
Hij
zag
hem
niet
meer,
en
reeds
haalde
hij,
als
van
een
drukkenden
last
ontheven,
ruimer
adem,
toen
de
deur
zacht
geopend
werd
en
dezelfde
man
binnentrad.
Eenige
oogenblikken
lang
stonden
zij
te¬
genover
elkander,
zij
schenen
beiden
'niet
geheel
zeker
van
hunne
zaak
te
zijn.
Ein¬
delijk
trad
de
vreemdeling
op
Borii
toe.
„Wat
valt
hier
nog
te
twijfelen,"
zeide
hij
op
vastberaden
toon;
„al
hebben
wij
elkander
in
vele
jaren
niet
gezien,
wij
zijn
toch
niet
zoodanig
vervreemd,
dat
wij
el¬
kander
niet
meer
zouden
herkennen.
Hoe
gaat
het,
August?"
Born
trad
haastig
terug;
hij
scheen
niet
te
bemerken,
dat
de
vreemdeling
hem
de
hand
toestak.
„Wat
moet
dit
beduiden?"
zeide
hij
wre-
!
Ik
wensch
u
daarom,
oud
Eukhuizen,
Alles
goeds!
Blijf
vooruitgaan
in
ontwikk'ling,
.
Blijf
vol
moeds
!
Dat
uw
raad
als
Raad
van
Wijzen
Wijs
bestiert,
En
uw
naam
met
nieuwen
luister
Word'
gesierd!
't
Nieuwe
Eeuwtij
breng'
Nieuw
Leven
Als
te
voor
!
En
Enkhuizen
blijv'
in
eere
De
eeuwen
door
1
Enkhuizen,
grijze
stad,
Ik
woon
niet
in
uw
veste,
Maar
toch
acht
ik
u
hoog,
Wat
van
uw
Glorie
restte
Is
weinig
;
en
ge
zijt
Het
CW-Enkhuizen
niet:
Ge
zijt
de
stad
niet
meer,
Die
land
en
zee
gebiedt.
Gij
waart
vervallen,
Maar
zijt
het
nu
niet
meer:
Opbloeiend
streeft
ge
thans
Naar
nieuwen
glans
en
eer!
Welvaart
blinkt
er
uit
uw
huizen,
Welvaart
spoedt
langs
straat
en
gracht;
't
Nieuwe
heerscht
er
over
't
oude,
't
Nienwe,
dat
Herleving
bracht.
'k
Zal
uw
schoonen
tooi
niet
noemen
Van
geboomte,
bloem
en
groen,
Noch
uw
statige
gebouwen,
Die
u
sieren
nu
als
toen.
Maar
ik
wil
uw
streven
roemen
'k
Prijs
den
geest,
die
in
u
woont,
Van
Vernienwing,
van
Verbetring,
Geest,
die
mannenharten
toont.
Er
is
wrijving,
er
is
woelen,
Er
is
strijd
soms
onderling;
Strijd
is
nuttig,
strijd
is
leven,
Maar
....
ik
wensch
een
enkel
ding
:
Blijf
steeds
Eensgezindheid
eeren,
Als
het
beste,
hoogste
goed.
In
't
vereenen,
niet
in
't
scheiden
Ligt
de
Kracht,
die
drijven
moet.
Onlangs
sprak
de
trouwe
»Eukhuizer"
Van
gebouwen,
pas
gesticht,
Waar
het
leed
een
armen
lijders
Wordt
gelenigd
en
verlicht.
Déarin
zag
ik
toen
een
Teeken
Van
de
richting,
die
wij
gaan,
Van
den
geest
van
hulp
eir
liefde,
Die
geen
zwakke
alleen
laat
staan.
I)at
zij
u,
aloud
Enkhuizen,
Van
vereenen
het
symbool!
Daarin
ligt
het
uitgesproken,
Waarin
stééds
het
Goede
school.
Samen
streven
naar
het
beste,
Samenwerking,
flink
en
vlug,
Dan
zal
uwe
stad
gaan
bloeien:
Steeds
vooruit
en
nooit
terug,
Waar
we
wonen,
wét
we
drijven,
Wat
het
werk
zij
onzer
hand,
Kindren
zijn
we
van
één
Vader,
Zonen
van
één
Vaderland.
Eéne
taal
is
't,
die
wij
spreken,
Eén
de
grond,
die
allen
voedt,
Eén
de
beê
op
aller
lippen,
Eén
de
wensch
van
ons
gemoed:
Dat
de
Vrijheid
en
de
Vrede,
Nimmer
hier
moog
zijn
verstoord,
Dat
Bescherming
en
Verbroed'ring
Zich
verbreid'
van
oord
tot
oord.
Dat
ons
Volk
zich
één*
leer
voelen,
Eén
voor
allen,
al
voor
één,
En
geen
ander
richtsnoer
kenne,
Dan
het
Nut
van
't
Algemeen.
Dat
de
Vrijheid
en
de
Vrede
Wederkeer
in
't
verre
land,
Waar
onz'
stamverwanten
zuchten
Onder
's
Luipaards
klauw
en
tand.
Dat
vreemd
geweld
mag
blijven
Steeds
ver
van
Neerlands
grond,
Dat
Vrijheid
hier
moog
tronen
Tot
's
werelds
laatste
stond.
Met
God
en
met
Oranje
Zoo
blijv'
ons
Neerland
vrij,
Gekeerd,
als
eens
van
Spanje,
Steeds
iedre
dwinglandij.
PIET
NIET.
buitenland.
—
Lord
Armstrong,
chef
van
de
bekende
Engelsche
kanonnenfabriek,
is
te
New-Cas-
|
tie
gestorven.
—
In
de
Oostenrijksche
gemeente
Wiz-
mtz
bij
Czernowitz
zijn
280
huizen
afge¬
brand,
waardoor
2500
personen
zonder
dak
I
zijn.
Engeland
en
de
Zuid-Afr.
Republieken.
De
Boeren
by
Ladygrey.
Kaapstad
29
Dec.
(R.
O.)
In
de
buurt
van
Ladygrey
verscheen
een
klein
commando,
velig.
„Wat
geeft
u
het
recht,
mij
op
dien
toon
aan
te
spreken?"
„Ik
had
mij
gedeeltelijk
kunnen
voorstel¬
len,
dat
zulk
'n
ontvangst
mijj
wachtte,"
spotte
de
vreemde,
luid
lachende.
„Indien
men
een
voornaam
heer
is,
of
tenminste
meent
te
zijn
geworden,
dan
kent
men
zjjn
oude
vrienden
niet
meer.
Maar
herinneren
zult
ge
ze
u
toch
nog;
hier
staat
Franz
Schmallfus."
Born
had
zijn
kalmte,
hoe
moeilijk
hem
dit
ook
viel,
blijven
handhaven
;
hij
haalde
minachtend
de
schouders
op.
„En
wat
nog
meer?"
vroeg
hjj.
„Dus
geeft
gij
toe,
mij
te
kennen."
„Ik
heb
zoovelen
gedurende
mijn
maat¬
schappelijke
loopbaan
leeren
kennen,
ant¬
woordde
Born,
terwijl
een
gloeiend
rood
zijn
wangen
overtoog,
„maar
geen
van
allen
geef
ik
het
recht,
op
dien
toon
de
yoormalige
kennismaking
te
hernieuwen.
Let
hier
wel
op,
Schmallfus,
onze
wegen
hebben
zich
reeds
laug
gescheiden
;
zjj
moeten
het
ook
voortaan
blijven."
„Zij
moeten
het.
Dat
zullen
wjj
zien,"
bromde
Schmallfus,
die
inmiddels
op
de
sofa
plaats
genomen
en
zijn
vuile
pet
op
de
tafel
gelegd
had.
„Welken
weg
gij
betreden
hebt,
weet
ik
nog
niet;
maar
ik
zal
het
verne¬
men.
Het
kwam
bij
u
reeds
vroeger
op
de
middelen
niet
aan,
wanneer
...
."
„Wilt
ge
mij
noodzaken,
je
de
deur
uit
te
smijten
riep
Born
in
toorn.
„Ik
ben
even¬
min
je
kameraad
als
je
vriend
;
met
lieden
van
jou
slag
maak
ik
korte
wetten."
„Zoo
zoo,
de
gemeenzame
toon
bevalt
je
dus
ook
niet
meer
?"
zeide
Schmallfus
met
een
grijnslach.
„Wees
niet
al
te
hoog¬
moedig;
er
kan
een
tijd
komen,
waarin
ge
gaarne
de
hand
zoudt
aannemen,
die
ge
n«