Tekstweergave van EC_1900_12_28_0005

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Enkhuizer Courant. Vrijdag 28 December. Tweede Blad. Vrau het Nieuwe Modeblad verschijnen nog de nummers 5 en 6 en «lan begint een nieuw kwartaal. De Uitgever. Een bange kerstavond. (door J. T.) II. De laatste klerk in den grooten galan- tariewinkel te Groen Vallei maakte juist toebereidselen, den winkel te sluiten. Het was reeds over elven en de laatste bezoe¬ kers waren vertrokken. Een oogenblik bleef hij in de deur staan en keek naar buiten in duisternis en regen, terwijl hij bij zich zeiven mompelde : „Ik haat zoo'n kerstmis als deze." Dat het nog eens goed koud is, kan mij min¬ der schelen, maar deze regen, regen en nog eens regen is vervelend. Bovendien zit alles onder modder en slijk en de handel heeft weinig om 't lijf, daar bijna niemand den neus buiten deur steekt. Ik zou wel durven wedden, dat daar ginder geen twintig paren zich met dansen vermaken." Het geluid der dans¬ muziek kwam van de overzijde der straat en de heldere lichten duidden de plaats der Sociteit van Groen Vallei aan, waar men zich op kerstavond den tijd met dan¬ sen en andere amusementen kortte. De klerk stond op het punt, naar bin¬ nen te gaan en de deur te sluiten, toen een ander geluid zijn oor trof. Het was de hoefslag van een paard „Aha!" riep hij uit," een laatkomer, die zeker nog een dansje wil halen." Maar de ruiter richtte zich rechtstreeks naar den winkel en steeg af op de plaats, waar het licht door de openstaande deur naar buiten viel. Hij bevestigde de teugels aan een in de na¬ bijheid staanden paal, terwijl hij den sta¬ renden klerk toeriep : „Geef mij de grootste en iraaiste pop, die gij hebt; spoedig ! De klerk haastte zich te gehoorzamen, terwijl hij nieuwsgierig de gestalte bekeek, die nu binnen trad. Hij zag, dat het een kind of een jonkman was, maar dat was al, wat hij er van kon zeggen. Het Kind (want deze was het) was van top tot teen be dekt met modder en zijn gang was eenigs- zins waggelend. „Ik ben van avond om 7 uur uit het mijnwerkerskamp gereden," zei hij, de nieuwsgierigheid van den klerk bemer¬ kende. „Ik heb dus niet zeer hard gere¬ den, maar de wegen zijn slecht en dien¬ tengevolge zal ik wel beslijkt zijn, denk ik.' „Van 't mijnwerkerskamp !' riep de klerk en hij zette de doos neer, terwijl hij den knaap verbaasd aankeek. „Ja," was het antwoord, „en ik moet voor 't aan¬ breken van den dag terug zijn met een pop. Maak dus wat haast. Geef mij de grootste en fraaiste, die gij hebt. Zij is voor een klein meisje, dat op sterven ligt en de dokter heeft gezegd, dat zij mis¬ schien gered zal zijn, als ik in tijds met de pop terug ben. Ge kunt ze goed in¬ pakken en dan onder mijn oliejas beves¬ tigen." De verbaasde klerk opende haastig eeni- ge papieren doozen, waarin zich wassen poppen bevonden. De grootste doos bevatte eene geheel gekleede pop met beweeglijke oogen. „Deze neem ik," zei het Kind. „Pak ze maar in een stuk stevig papier en doe er een sterk eind touw omheen." „Die pop kost vijftien dollars," zei de klerk aarzelend. „Al kostte ze vijftig dol¬ lars, ik moet ze hebben, en wat vlug ook," zei het kind kortaf. Hij stak zijn hand onder zijne jas en haalde een klein zakje te voorschijn, „Neem daaruit, wat je toe¬ komt," zei' hij, het op de toonbank wer¬ pende. De klerk pakte de pop stevig in. Het kind opende zijne jas en zei: Zie zoo, bind nu dat touw stevig om mijn lijf vast." De klerk deed dit, en daar hij nu vlak bij het Kind stond en hem dus goed kon opnemen, zei hij : „Maar gij zijt nog slechts een kind !" „Juist daarom kwam ik hier," was het antwoord. „Het paard zou niet in staat zijn, een volwassen man herwaarts te brengen." „Zijn de beken hoog gezwol¬ len, zoodat ge moet zwemmen ?" „Ja, drie moet lk oversteken en die zullen nu nog erger zijn dan zoo even." „Duister, he? Kunt ge nog iets zien?" „Alleen de toppen der boomen, maar het paard kent den weg." „Denkt gij, behouden terug te komen ?" „Zeker, ik ben immers ook hier geko¬ men ? Neem nu uw geld en bind dat zakje aan mijn gordel, klaar; goeden avond!" „Wacht even !" riep de klerk. „Hier, neem dit voor het meisje als een kerst geschenk van mij," en hij overhandigde het „Kind" een fraai doekspeldje met een paar "oorringen. Het „Kind" daukte den klerk en haastte zich nu naar het paard, dat buiten in den regen stond. „Wij moeten nog eens probeeren, bles," zei hij'. „De heenreis ging al niet gemak¬ kelijk en de terugreis zal nog modelij kei zijn', maar wij moeten die volbrengen Nel lie Carson moet. morgen deze pop hebben ; zij zal sterven, als zij die niet heeft en wij mogen Nellie toch niet laten sterven als wij haar kunnen helpen : V Het edele dier, van boven tot beneden beslijkt als hij zelf, hinnikte even, als ver¬ stond het hem. Een oogenblik later ijlde bij de straat en den donkeren weg af, die tusschen hem en 't klein meisje was, dat in Sam Car¬ son's hut met den nood worstelde. Ter¬ wijl hij voortsnelde, zag hij in zijne ver¬ beelding haar lief, rond gelaat, zooals het voor hare ziekte was en daarnaast zag hij een ander gezicht, n. 1 dat van eene an¬ dere Nellie, zijn kleine zuster daar ginds in 't verre Oosten, die hij in geen twee jaar gezien had Hij had haar verafgood, maar bitter was de herinnering, hoe zelfs zijne liefde voor haar niet sterk genoeg was, den omgang met slecht gezelschap te mijden, en hoe hij, toen zijn vader hem had berispt, nijdig 't ouderlijk buis was ontvlucht, waarin hij niet was terugge¬ keerd. Een jaar had hij in een ander kamp doorgebracht, voor hij hier kwam en hij was altijd gelukkig geweest, maar de her innering aan zijne kleine zuster Nellie was steeds levendig gebleven. Om deze reden was Nellie Carson zijne lieveling geworden en daarom ook had hij gedu¬ rende hare ziekte een beter leven geleid 'Tij kon de gedachte aan haren dood niet verdragen en hij huiverde bij het denk¬ beeld, dat hij misschien veilig in het kamp zou komen en toch te laat zou zijn. Hij zette het paard tot meerdere spoed aan. Eenigen afstand buiten Groen Vallei was de weg tamelijk goed en hier vor¬ derde hij snel Maar daarna kwamen zij in de dichte wouden en de weg werd glad en modderig. Hier was bij genood¬ zaakt, langzamer te gaan en het paard den weg te laten zoeken. Een mijl verder was een wilde stroom, die zij met moeite overgestoken waren. Hij wist, dat deze nog steeds wies en hij was verlangend, dat gevaar zoo spoedig mogelijk te boven te komen. De duister¬ nis in de wouden was ondoordringbaar en lij was gedwongen, geheel op 't paard te vertrouwen. Het trouwe dier ging behoed zaani verder, nu aan den eenen kant van den weg, dan aan den anderen, als kende iet bij instinct het veiligste pad Hij kon den stroom hooren bruisen, eer zy er nog aan toe waren „Het zal een harde dobber worden, Blesje," zei hij. Maar wij moeten er over." Ten gevolge van de duisternis kon hij niet weten, wanneer zij den oever hadden bereikt., tot hij plotsel ng het waterlangs zijn bee- nen voelde opstijgen. Hij gevoelde, hoe het paard niet den stroom worstelde, maar hij kon niet bepalen wanneer zij den an¬ deren oever zouden bereiken. Plotseling scheen 't hem toe, alsof zij van den open weg waren geraakt en er zich aan weer¬ zijden dichte bosschen bevonden Als zij tusschen de steile oevers waren, waren zij verloren Hij leunde voorover en trachtte de duisternis te doorboren. Opeens voelde hij een boomtak langs zijn gelaat strijken : zij war. n in het woud ! Op 't zelfde oogen b ik hield het paard met zwemmen op ! het had den strijd opgegeven. Maar neen Hij gevoelde, hoe het dier zijn best deed, vasten voet op den grond te krijgen. " ij hadden den anderen oever bereikt, en het paard spande zich in, den steilen, glibberigea kant te beklimmen Hij gaf iet den vrijen teugel en deed, wat hij vroeger nooit gedaan had : hij bad. God! Help mij het kamp te berei¬ ken !" fluisterde hij. „God ! geef dat ik kom !" Hij hield zich aan de manen vast, en na eeuige oogenblikken, die hem eene eeuwigheid toeschenen, voelde hij, dat zij op den vlakken grond waren. Uit de boom- t kken, die hem in 't gelaat sloegen, maakte hij op, dat zij in het bosch waren en weldra kwamen zij weer op den weg. Goede bles!" zei hij, het paard op den nek kloppende, „edel beest!" Zij kond n nu sneller voortgaan en de volgende vijf mijlen waren spoedig door- loopen Zij staken een tweede beek over, die minder wild was. Aan de overzijde was 't landschap heuvelachtig en de weg ruw en het was hier, dat een aanval on dernomen werd op den omnibus van Groen Yallei Hij dacht er geen oogenblik aan, aangevalleu te zullen worden, want het was bijna niet te denken, dat roovers in zulk weder nog op de loer zouden liggen. Tot zijne vreugde bemerkte hij, 't bijna droog geworden was en er zich hier en daar lichte plekken aan de lucht ver¬ toonden. Waarschijnlijk zouden de ker t dagen helder en zonnig zijn. Yoor een oogenblik vergat hij. dat hij omringd was door duisternis en gevaren, tot opeens het paard zoo'n wilden zijsprong nam, dat hij bijna uit den zadel geworpen werd Zijn hart stond stil, toen hij onder¬ drukte mannenstemmen hoorde en hem een gebiedend: „Halt!" werd toegedon derd. Het „Kind" meende een man bij den kop van het paard te zien staan die de teugels vasthield. „Laat los!" schreeuwde hij, en meteen gaf hij Bles de sporen Een onderdrukte vloek werd gehoord, ter wijl het paard zich losrukte en vooruit snelde. Het „Kind" zag de gestalte, die bij 't paard gestaan had, neerstorten en onmiddellijk daarna hoorde hij hoefslagen achter zich; hij werd vervolgd. De duisternis nam eenigszins af en 't was inmiddels geheel droog geworden Het „Kind" en zijn vervolgers bevonden zich op hoog, open terrein. Nergens was e •» schuilplaats voor den armen knaap te vinden, en bovendien teekende zijne ge¬ stalte zich scherp of tegen den horizon, zoodat de roovers hem gemakkelijk in 't oog kouden houden „Voort, Bles!' fluisterde hij en voort durend liet hij een zacht gefluit hooren, dat 't paard tot meerderen spoed aanzette. „Wij moeten deze moordenaars ontkomen; wij moeten het kamp bereiken met de pop van Nellie. Gij kunt het doen, Bles! en God zal ons helpen! „O, Go! ! als Gij mij veilig het kamp laat bereiken en aan deze tchurken ont¬ komen, zal ik mijn leven beteren. Ik zal naar huis schrijven en nooit meer een kasrt aanraken. O, God ! Help mij !" Gedurig herhaalde hij deze bede en hij geloofde, dat hij langzaam op zijne ver volgers won. Er 1-g nu niet meer dan eene mijl tusschen hem en de derde en laatste stroom. Als hij deze veilig over¬ kwam, dacht hij behouden te zijn, want hij geloofde niet, dat de roovers, dien zouden oversteken. „Wij zullen 't winnen, Bles!" mompel de hij. Doch plotseling weerklonken twee schoten in de stilte van den nacht. Het „Kind ' gevoelde een snijdende pijn in zijn rechterschouder en werd voor een oogen¬ blik bewusteloos. „Bles! O, Bles! De lafaards hebben mij geschoten," kreunde hij. Het paard had op 't geluid der schoten zijn 1 op nog versneld en schoot woest vooruit. „Houd vol, Bles!" mompelde het „Kind " „lk zal blijven zitten, als ik kan. God, sta mij bij !" Me- de teugels bond hij met de tanden zijne handen stevig aan den zadelknop vast, zoodat hij niet kon vallen. Toen leunde hij voorover, sloot zijne oogen en viel flauw Op 't zelfde oogenblik voelde hij water langs zijne beenen opstijgen. Zij hadden den laatsten stroom bereikt „Houd je goed, Bles!" fluisterde hij nog zwak en daarna werd alles om hem heen duister en stil III De hut van Sam Carson was ongeveer 100 Meter verwijderd van „Het roode Licht" aan den weg naar Groen Yallei Een groep mannen stond voor de een¬ voudige kluis te wachten. Met ingespannen adem luisterden zij naar de woorden, die het meisje daarbinnen in hare koorts van tijd tot tijd sprak ; ongeduldig wachtten zij op 't aanbreken van den dag en op 't geluid der hoefslagen, die de terugkomst van h t „Kind" zouden aankondigen Sedert d«ie uur waren zij daar geweest. De regen had opgehouden en de lucht was bijna helder. Zij spraken weinig en slechts fluisterend en als Dr Dik buiten kwam tot hen sprak, hingen zij aan zijne lippen. Het was nu reeds over vijven en 't begon reeds een weinig te schemeren. Nu en dan wandelden een paar mannen naar den rand van het woud en luisterden. Zwij¬ gend keerden zij terug en werden gevolgd door een paar anderen, maar altijd niets, niets 1 Hij moest nu toch komen," zei Brown, die nog bijna gee woord had geuit „Het is een zeer slechte weg, dat is waar, maar toch niet te slecht voor Bles, zou ik den¬ ken Of de kreken moeten zoo hoog ge¬ zwollen zijn, dat zij er niet over kunnen, hoewel zij 't zeker beproefd zullen hebben, want het „Kind" en Bles zullen zeker niets onbeproefd laten " Dit was de eerste maal, dat 't denk- oeeld geopperd werd, dat het „Kind" niet zou terugkeeren en 't stemde de zwijgende mannen nog somberder Juist kwam de dokter buiten Angstig luisterde hij eenige oogenblikken „Zij zweeft tusschen leven en dood," fluisterde hij en kan elk oogenblik ont¬ waken. Och, dat de knaap nu kwam Hij ging weer naar binnen en ren nieuwe tijd van zwflgen en angstig wachten brak aan Plotseling werd de deur heftiger dan te voren geopend en weer trad de dokter naar buiten. „Zij zal aanstonds ontwaken," fluisterde hij „Als de knaap nu niet kom\ zal het te laat zijn " Hij tuurde den donkeren weg uit en luisterde scherp toe Het was zeer stil en 't geringste g, luid kon gehoord worden. Plotseling kwam van den rand van 't woud een schreeuw van de twee mannen, die daar nogmaals heen gegaan waren om te luis¬ teren. „Hij komt!" riepen zij. „Wij hoo ren de hoefslagen." Alle manneu sprongen op en luisterden Ver weg, in de wouden, was eenig geluid hoorbaar. Brown liep een paar passen vooruit en riep verheugd uit: Dat is Bles ! Ik ken haar stap !" De twee mannen ijlden naar hunne makkers terug en plotseling kwam ook het paard uit het woud te voorschijn Regelrecht kwam het op Brown aan, die eenige schreden vooruit gesneld w s, om zijn trouw dier 't eerst te ontmoeten t Beest was geheel met slijk bedekt en op zijn rug hing een ander met modder be dokt voorwerp, dat zich niet verroerde, noch eenig geluid gaf. „Kind! Kind!" zei Muller hern schud¬ dende. „Slaapt gij? Hebt gij de pop?" Geen antwoord. Toen zagen ?ij, dat zijne handen aan 't zadel gebonden waren oogenblik werd hii van 't paard en van de-oliejas ontdaan Zi zagen het pak, dat de pop bevatte, maak¬ ten 't los en overhandigden het aan Dr Dick, die er haastig mee in de hut ging en eenige seconden later terugkeerde. „De knaap is gekwetst," zei hij driftig „Er zat bloed aan het pak." Hij knielde in de schemering bij den knaap neer en legde zijn oor op zijn hart. Breng hem naar „Het roode Licht 1" beval hij. „Maar snel!" Muller nam de tengere gestalte als een kind in zijne armen en droeg de ge wonde naar de herberg. Twee uren later scheen de zon vroolijk in de kamer, waar het „Kind" was neer¬ gelegd. De dokter stond over hem heen¬ gebogen en een zwijgende groep had zich in de gang verzamfeld Nu en dan gluurde er een door de openstaande deur. De knaap opende eindelijk zijne oogen, doch herinnerde zich in 't eerst niet, wat er gebeurd was. Plotseling echter vroeg hij zwakjes: „Ben ik bijtijds gekomen, dokter? Is de pop goed en wel overgekomen ? En zij, Nellie, zal zij herstellen ?" „Ja. mijn jongen, gij hebt haar gered. Zij zal herstellen, en gij zult ook beter worden, Kind ! God zegene u !" En daar was niemand onder de zwij gende, luisterende groep van ruwe man¬ nen in de gang, of hij herhaalde ernstig: God zegene hem! God zegene het Kind!" EINDE. in een Binnen iand. Zondag 23 dezer hield 't Hoofdbestuur van den Smedenbond zijn laatste jaarverga¬ dering te Hoorn. Velen punten werden ter tafel gebracht en er werd door den Secre¬ taris een breedvoerig verslag uitgebracht den toestand van den Bond, die in alle opzichten de verwachting der leden te boven ging. De Secr. wees er op, welk nut de Bond al gesticht had door 't in 't leven oepen van den Hoefbeslag Cursus, waar¬ aan door 82 leerlingen wordt deel genomen en dat veruit de meesten Smidsbazen zijn, die zich op hun hoogen leeftijd niet schamen op de schoolbanken te zitten. Dank zij den eldelijken steun van Rijkswege en van Holl. Noorderkwartier is 't bestuur tot dus¬ verre er kunnen in geslaagd dezen cursus te laten doorgaan. Ook kwam ter tafel het plan om den Bond rechtspersoonlijkheid te verschaffen om des te meer steun aan den Bond te geven en desnoodig krachtig te kun¬ nen optreden. Ook werd besloten te Enk¬ huizen te houden een Afdeelingsvergadering met 't Hoofdbestuur er bij vertegenwoordigd, en een lezing te laten houden door een der Heeren leden over 't smidsvak en hetgeen op 't vak betrekking beeft. Ten slotte wer¬ den nog onderscheiden punten van onder¬ geschikt belang besproken, waarna de verga¬ dering door den Voorzitter met een woord van dank werd gesloten. Wie in 't geheim een ander kwaad doet, begaat een dubbele zonde; wie een ander in stilte weldoet, doet een dubbele weldaad. De uitvinder van den omnibus. De eigenlijke uitvinder van de omnibus¬ sen was de beroemde Fransche wiskundige en wijsgeer Bluise Pascal. Hij verkreeg in 1662 van Koning Bode¬ wijk XIV vergunning om groote publieke rijtuigen door verschillende deelen van Parijs te laten rijden voor hen, die dikwijls groote einden moesten loopen, zieken of zwakken, die geen rijtuig konden betalen, enz. Die rijtuigen verdienen echter nog niet den naam van omnibus, dat is : „voor allen"; want er waren in den vergunningsbrief allerlei per¬ sonen genoemd, die geen gebruik er van mochten maken : soldaten, bedienden, hand¬ werkslieden enz. Pascal bleef veel belangstelling wijden aan de ontwikkeling van het omnibus-verkeer en hij vermaakte bij zijn dood eene niet onaan¬ zienlijke som aan die onderneming. Maar na zijn overlijden kwam de onder¬ neming toch door allerlei redenen in moei elijkheden en in 1678 ging zij te niet, na een zestienjarig bestaan. Eerst in 1812 werd eene nieuwe proef met omnibussen genomen te Bordeaux, in 1821 te Nantes en in 1827 te Parijs. Van dien tijd af handhaafden zich de omnibussen, die nu werkelijk rijtuigen „voor allen" wer¬ den. En al verdrongen de trams die voer¬ tuigen in vele steden, te Parijs en te Londen zijn ze nog steeeds in eere. Wie doet mee? Een korte spanne tijds nog en dit jaar is bij zoovele andere in den afgrond der eeuwen verdwenen. Nog weinig dagen en we staan den ingang van een nieuwen tijdkring. Verwijlen onze gedachten op den Oude- j aaravond bij wat was ; gaan dan aan ons stesoog voorbij de liefelijke en treurige beelden van het verleden, op den Nieuw¬ jaarsmorgen zien we slechts de toekomst voor ons, de toekomst, die voor allen zoo¬ veel in haar schoot verborgen houdt. We zijn helaas, geen meester van die toekomst, we moeten afwachten, wat de omstandighe den ons brengen, maar toch behoeven we ook geen staaf daarvan te zijn. Van ons zelf zal het voor een deel misschien wel voor een grootdeel afhangen, of liet komende jaar beter zal zijn dan het vorige. Dat zal nu en dan wat opoffering van onze zijde kosten, dat zal somtijds, mogelijk dikwijls, zelfbeheersching eisehen maar worden die beide te duur betaald, als het geluk van ons zelf en van anderen daarvan afhangt? Laat ons althans trachten, het nieuwe jaar goed te bet/vutten. En dat kunnen we doen, door op dien dag, die een feestdag moest kunnen heeten voor allen, doch zoo menig keer een sombere dag wordt geen alcoholische dranken te gebruiken en aan te bieden. Want wie zegt u, dat hij of zij, die ge 't schenkt, zoo sterk is als gij en zijn maat kent en zich nooit te buiten gaat? Wie geeft u 't recht, den zwakke, den beker der bedwelming aan de lippen te zetten. Heet het niet in dut overoude, doch schoone boek : „de sterken zijn gehouden de zwakheden der zwakken te dragen" ? Welnu toont dan het goede te willen, toont dan zedelijk sterk te staan door op den nieuw jaarsdag het „drinkt niet en schenkt niet" te betrachten. Indien wij allen de handen eens ineensloegen was 't slechts voor deez' éénen keer indien wij met dat goede begin, dat mooie voorbeeld het jaar eens inwijdden, wat zouden er voor velen een vriendelijke uren meèr zijn dien dag. wat zou er voor menigeen een gelukkiger herinnering aan dien eersten dag van 1901 overblijven. Komt, 'wie doet mee ? Een Kerstmaal. Het Heilsleger is weer werkdadig opge¬ treden. Het heeft propaganda voor zijn ar¬ beid gemaakt, nu niet alleen door gezang muziek van trompet en tamboerijnen, maar ook door een groot aantal liongerigen te spijzigen. Wie Dinsdagnamiddag te twee uur in de gelegenheid was, in de gr- .te zaal van 't Paleis voor Volksvlijt een kijkje te nemen, had daar aan een tiental lange tafels, die zich. over bijna de gansche lengte van de groote concertzaal uitstrekten om¬ streeks 1400 menschen kunnen zien zitten, mannen en vrouwen, ouden en jongen, jon¬ ge knapen en meisjes, jeugdige kinderen, bijna allen behoorende tot de allerarmsten uit de hoofdstad, arme tobbers, sociaal en moreel gedeclasseerden. Zij waren allen gekomen in 't vooruitzicht van een warm maal, voor hen een feestmaal op dezen eersten Kerstdag. Daar waren oude, afgetobde vrouwen, wier geheele uiter¬ lijk sprak van armoede en ontbering, vrou¬ wen in de kracht der jaren met bleeke hongerlijdersgezichten, ook armen uit de achterbuurten, wier voorkomen de visie wakker riep van jeneverkrotjes en wat daarmede verbonden is. De meeste mannen waren ouden van da¬ gen of arme schipbreukelingen in 't leven, die den strijd voor eigen onderhoud opge¬ geven hebben en nog maar één verlangen koesteren, zich te kunnen warmen en de ledige maag te vullen. Daar zaten vrouwen, met zuigelingen in een kleurigen doek ge¬ wikkeld tegen de borst gedrukt, en lieele kleine jongetjes en. meisjes, die met groote verbaasde wijd-open poppenoogen de zaal rondkeken, niets begrijpende van de hun vreemde omgeving. Zij waren allen hier gekomen met een zelfe doel, zich te goed te doen aan een warm maal, dat hun door het Heilsleger verschafd werd. Ruim 1400 menschen, die anders misschien op dezen Kerstdag honger geleden zouden hebben, werden nu onthaald op snijboonen en worst. En dan kregen allen nog een kerstbrood en een sinaasappel en een si¬ naasappel om mede naar huis te nemen. Kunstmest. In het vorige artikel hebben we den le¬ zer in het kort medegedeeld, welke stoffen de planten hoofdzakelijk noodig hebben voor groei en waarin men deze stoffen vindt. Het woord kali (in kalizouten) pkosphorzuur in slakkenmeel) en stikstof (in Chilisalpeter.) Hoe weet men dit? Niemand heeft ooit een plant zien „eten". Dit is volkomen juist. Maar toch kan men met zekerheid zeggen, welke stoffen een plant behoeft, om goed te groeien. Wat toch heeft men gedaan ? Men heeft genomen poeder van houtskool, dat eerst uitgegloeid was. Dit bestaat dan bijna uit zuivere koolstof en voedende stof¬ fen komen er niet in voor. Ook heeft men rivierzand genomen, dat met zoutzuur „ge- wasschen" en daarna met water zoolang uit¬ gespoeld, tot al het zoutzuur er uit was. Dan zijn ook hierin geen planten-voedings- stoffen aanwezig. Nog anderen hebben zuiver water (gedistilleerd) genomen. Evenmin als bij de vorige stoffen komt hier planten- voedsel in voor. In dit uitgegloeid houtskool, of in dat water heeft men verschillende stoffen (zouten) gebracht, waarvan men wist, welke voedings¬ stoffen daarin voorkwamen. En wat bleek i ? Wanneer men zorg droeg, dat behalve eenige andere noodzakelijke stoffen, die, zooals we vroeger reeds zeiden, in bijna eiken grond voorkomen, er ook aanwezig was een stof, die stikstof bevatte, één, waarin phosphorzuur en één, waarin kali was, groeiden de planten als op de beste, de meest vruchtbare gronden. Uit deze proefnemingen, die men lang en herhaaldelijk gedaan heeft, bleek in de eerste plaats, welke voedingsstoffen noodza¬ kelijk waren voor de planten, doch ook, dat de bewering onjuist is, dat de 'planten alleen met stalmest bemest moeten worden om goed te kunnen groeien en dat kunstmest („tuig" hoorden we het onlangs noemen) geen waarde zou hebben. Ons dunkt, dat door dergelijke proefne¬ mingen zonneklaar is aangetoond, dat kunst¬ mest (een vreemde naam voor zoo'n nutti- stof; „chemische mest" komt ons beter voor, wel degelijk den stalmest kan vervan¬ gen. Later hopen we uit bemestingsproe- ven en op andere wijze aan te tooneu, hoe in vele gevallen, zoowel bij het bemesten van bouwland als van grasland Kalizouten, Thomasslakkenmeel en Chilisalpeter veel voordeeliger zijn dan de bemesting met stal¬ mest. Nu wordt er wel eens beweerd, dat de kunstmest slechte resultaten oplevert. Wan- neer men daarnaar een onderzoek in stelt, wat blijkt dan ? Dat de gebruikers onbekend waren met die stoffen en ze verkeerd heb¬ ben aangewend. Het is daarmede als met onze eigen voeding. Vele voedingsstoffen be¬ staan er en toch zal men iemaud, die b. v. aanleg heeft tot vervetting niet alle voedings¬ stoffen laten gebruiken. Men geeft naar behoeft en men geeft, wat in bepaalde om¬ standigheden het beste is. Wij achten het daarom noodig den lezers bekend te maken met de wijze, waarop men kunstmest moet gebruiken. Daarover ech¬ ter een volgenden keer. Een Javaansche voorspelling betreffen¬ de het huwelijk der Koningin. - Men kent de gewoonte der Javanen, zoo wordt ons geschreven door iemand vertrouwd met den inlander, om bij onbekendheid met den aan¬ staanden bruidegom, het zoogenaamde boe¬ koe pasatoan te raadpleged omtrent de vraag of en hoe een jong echtpaar gelukkig zal zijn. Welnu, volgens dat boek zal het huwe¬ lijk onzer Koningin den vijfden trap van geluk bereiken, terwijl er in het geheel maar acht trappen zijn. De neptoe van de begin¬ letter van Prins Hendriks naam is evenals die onzer Koningin 6, de som dus 12 ; ge¬ deeld door 7 is het overschot 5 en dit ge¬ tal wijst uit dat zulk een huwelijk moet zijn : bedaringen kebaq ; ngalamat sandang pangane tani, d. w. z., dat de schuren dezer echtelieden steeds vol zullen wezen, zoodat zij in de behartiging van den landbouw hun geluk zullen vinden. (Bat, Nbl.)