Tekstweergave van EC_1900_12_28_0005
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Enkhuizer
Courant.
Vrijdag
28
December.
Tweede
Blad.
Vrau
het
Nieuwe
Modeblad
verschijnen
nog
de
nummers
5
en
6
en
«lan
begint
een
nieuw
kwartaal.
De
Uitgever.
Een
bange
kerstavond.
(door
J.
T.)
II.
De
laatste
klerk
in
den
grooten
galan-
tariewinkel
te
Groen
Vallei
maakte
juist
toebereidselen,
den
winkel
te
sluiten.
Het
was
reeds
over
elven
en
de
laatste
bezoe¬
kers
waren
vertrokken.
Een
oogenblik
bleef
hij
in
de
deur
staan
en
keek
naar
buiten
in
duisternis
en
regen,
terwijl
hij
bij
zich
zeiven
mompelde
:
„Ik
haat
zoo'n
kerstmis
als
deze."
Dat
het
nog
eens
goed
koud
is,
kan
mij
min¬
der
schelen,
maar
deze
regen,
regen
en
nog
eens
regen
is
vervelend.
Bovendien
zit
alles
onder
modder
en
slijk
en
de
handel
heeft
weinig
om
't
lijf,
daar
bijna
niemand
den
neus
buiten
deur
steekt.
Ik
zou
wel
durven
wedden,
dat
daar
ginder
geen
twintig
paren
zich
met
dansen
vermaken."
Het
geluid
der
dans¬
muziek
kwam
van
de
overzijde
der
straat
en
de
heldere
lichten
duidden
de
plaats
der
Sociteit
van
Groen
Vallei
aan,
waar
men
zich
op
kerstavond
den
tijd
met
dan¬
sen
en
andere
amusementen
kortte.
De
klerk
stond
op
het
punt,
naar
bin¬
nen
te
gaan
en
de
deur
te
sluiten,
toen
een
ander
geluid
zijn
oor
trof.
Het
was
de
hoefslag
van
een
paard
„Aha!"
riep
hij
uit,"
een
laatkomer,
die
zeker
nog
een
dansje
wil
halen."
—
Maar
de
ruiter
richtte
zich
rechtstreeks
naar
den
winkel
en
steeg
af
op
de
plaats,
waar
het
licht
door
de
openstaande
deur
naar
buiten
viel.
Hij
bevestigde
de
teugels
aan
een
in
de
na¬
bijheid
staanden
paal,
terwijl
hij
den
sta¬
renden
klerk
toeriep
:
„Geef
mij
de
grootste
en
iraaiste
pop,
die
gij
hebt;
spoedig
!
De
klerk
haastte
zich
te
gehoorzamen,
terwijl
hij
nieuwsgierig
de
gestalte
bekeek,
die
nu
binnen
trad.
Hij
zag,
dat
het
een
kind
of
een
jonkman
was,
maar
dat
was
al,
wat
hij
er
van
kon
zeggen.
Het
Kind
(want
deze
was
het)
was
van
top
tot
teen
be
dekt
met
modder
en
zijn
gang
was
eenigs-
zins
waggelend.
„Ik
ben
van
avond
om
7
uur
uit
het
mijnwerkerskamp
gereden,"
zei
hij,
de
nieuwsgierigheid
van
den
klerk
bemer¬
kende.
„Ik
heb
dus
niet
zeer
hard
gere¬
den,
maar
de
wegen
zijn
slecht
en
dien¬
tengevolge
zal
ik
wel
beslijkt
zijn,
denk
ik.'
„Van
't
mijnwerkerskamp
!'
riep
de
klerk
en
hij
zette
de
doos
neer,
terwijl
hij
den
knaap
verbaasd
aankeek.
„Ja,"
was
het
antwoord,
„en
ik
moet
voor
't
aan¬
breken
van
den
dag
terug
zijn
met
een
pop.
Maak
dus
wat
haast.
Geef
mij
de
grootste
en
fraaiste,
die
gij
hebt.
Zij
is
voor
een
klein
meisje,
dat
op
sterven
ligt
en
de
dokter
heeft
gezegd,
dat
zij
mis¬
schien
gered
zal
zijn,
als
ik
in
tijds
met
de
pop
terug
ben.
Ge
kunt
ze
goed
in¬
pakken
en
dan
onder
mijn
oliejas
beves¬
tigen."
De
verbaasde
klerk
opende
haastig
eeni-
ge
papieren
doozen,
waarin
zich
wassen
poppen
bevonden.
De
grootste
doos
bevatte
eene
geheel
gekleede
pop
met
beweeglijke
oogen.
—
„Deze
neem
ik,"
zei
het
Kind.
„Pak
ze
maar
in
een
stuk
stevig
papier
en
doe
er
een
sterk
eind
touw
omheen."
„Die
pop
kost
vijftien
dollars,"
zei
de
klerk
aarzelend.
„Al
kostte
ze
vijftig
dol¬
lars,
ik
moet
ze
hebben,
en
wat
vlug
ook,"
zei
het
kind
kortaf.
Hij
stak
zijn
hand
onder
zijne
jas
en
haalde
een
klein
zakje
te
voorschijn,
„Neem
daaruit,
wat
je
toe¬
komt,"
zei'
hij,
het
op
de
toonbank
wer¬
pende.
De
klerk
pakte
de
pop
stevig
in.
Het
kind
opende
zijne
jas
en
zei:
Zie
zoo,
bind
nu
dat
touw
stevig
om
mijn
lijf
vast."
De
klerk
deed
dit,
en
daar
hij
nu
vlak
bij
het
„
Kind
stond
en
hem
dus
goed
kon
opnemen,
zei
hij
:
„Maar
gij
zijt
nog
slechts
een
kind
!"
„Juist
daarom
kwam
ik
hier,"
was
het
antwoord.
„Het
paard
zou
niet
in
staat
zijn,
een
volwassen
man
herwaarts
te
brengen."
„Zijn
de
beken
hoog
gezwol¬
len,
zoodat
ge
moet
zwemmen
?"
„Ja,
drie
moet
lk
oversteken
en
die
zullen
nu
nog
erger
zijn
dan
zoo
even."
„Duister,
he?
Kunt
ge
nog
iets
zien?"
„Alleen
de
toppen
der
boomen,
maar
het
paard
kent
den
weg."
„Denkt
gij,
behouden
terug
te
komen
?"
„Zeker,
ik
ben
immers
ook
hier
geko¬
men
?
Neem
nu
uw
geld
en
bind
dat
zakje
aan
mijn
gordel,
klaar;
goeden
avond!"
„Wacht
even
!"
riep
de
klerk.
„Hier,
neem
dit
voor
het
meisje
als
een
kerst
geschenk
van
mij,"
en
hij
overhandigde
het
„Kind"
een
fraai
doekspeldje
met
een
paar
"oorringen.
Het
„Kind"
daukte
den
klerk
en
haastte
zich
nu
naar
het
paard,
dat
buiten
in
den
regen
stond.
„Wij
moeten
nog
eens
probeeren,
bles,"
zei
hij'.
„De
heenreis
ging
al
niet
gemak¬
kelijk
en
de
terugreis
zal
nog
modelij
kei
zijn',
maar
wij
moeten
die
volbrengen
Nel
lie
Carson
moet.
morgen
deze
pop
hebben
;
zij
zal
sterven,
als
zij
die
niet
heeft
en
wij
mogen
Nellie
toch
niet
laten
sterven
als
wij
haar
kunnen
helpen
:
V
Het
edele
dier,
van
boven
tot
beneden
beslijkt
als
hij
zelf,
hinnikte
even,
als
ver¬
stond
het
hem.
Een
oogenblik
later
ijlde
bij
de
straat
en
den
donkeren
weg
af,
die
tusschen
hem
en
't
klein
meisje
was,
dat
in
Sam
Car¬
son's
hut
met
den
nood
worstelde.
Ter¬
wijl
hij
voortsnelde,
zag
hij
in
zijne
ver¬
beelding
haar
lief,
rond
gelaat,
zooals
het
voor
hare
ziekte
was
en
daarnaast
zag
hij
een
ander
gezicht,
n.
1
dat
van
eene
an¬
dere
Nellie,
zijn
kleine
zuster
daar
ginds
in
't
verre
Oosten,
die
hij
in
geen
twee
jaar
gezien
had
Hij
had
haar
verafgood,
maar
bitter
was
de
herinnering,
hoe
zelfs
zijne
liefde
voor
haar
niet
sterk
genoeg
was,
den
omgang
met
slecht
gezelschap
te
mijden,
en
hoe
hij,
toen
zijn
vader
hem
had
berispt,
nijdig
't
ouderlijk
buis
was
ontvlucht,
waarin
hij
niet
was
terugge¬
keerd.
Een
jaar
had
hij
in
een
ander
kamp
doorgebracht,
voor
hij
hier
kwam
en
hij
was
altijd
gelukkig
geweest,
maar
de
her
innering
aan
zijne
kleine
zuster
Nellie
was
steeds
levendig
gebleven.
Om
deze
reden
was
Nellie
Carson
zijne
lieveling
geworden
en
daarom
ook
had
hij
gedu¬
rende
hare
ziekte
een
beter
leven
geleid
'Tij
kon
de
gedachte
aan
haren
dood
niet
verdragen
en
hij
huiverde
bij
het
denk¬
beeld,
dat
hij
misschien
veilig
in
het
kamp
zou
komen
en
toch
te
laat
zou
zijn.
Hij
zette
het
paard
tot
meerdere
spoed
aan.
Eenigen
afstand
buiten
Groen
Vallei
was
de
weg
tamelijk
goed
en
hier
vor¬
derde
hij
snel
Maar
daarna
kwamen
zij
in
de
dichte
wouden
en
de
weg
werd
glad
en
modderig.
Hier
was
bij
genood¬
zaakt,
langzamer
te
gaan
en
het
paard
den
weg
te
laten
zoeken.
Een
mijl
verder
was
een
wilde
stroom,
die
zij
met
moeite
overgestoken
waren.
Hij
wist,
dat
deze
nog
steeds
wies
en
hij
was
verlangend,
dat
gevaar
zoo
spoedig
mogelijk
te
boven
te
komen.
De
duister¬
nis
in
de
wouden
was
ondoordringbaar
en
lij
was
gedwongen,
geheel
op
't
paard
te
vertrouwen.
Het
trouwe
dier
ging
behoed
zaani
verder,
nu
aan
den
eenen
kant
van
den
weg,
dan
aan
den
anderen,
als
kende
iet
bij
instinct
het
veiligste
pad
Hij
kon
den
stroom
hooren
bruisen,
eer
zy
er
nog
aan
toe
waren
„Het
zal
een
harde
dobber
worden,
Blesje,"
zei
hij.
Maar
wij
moeten
er
over."
Ten
gevolge
van
de
duisternis
kon
hij
niet
weten,
wanneer
zij
den
oever
hadden
bereikt.,
tot
hij
plotsel
ng
het
waterlangs
zijn
bee-
nen
voelde
opstijgen.
Hij
gevoelde,
hoe
het
paard
niet
den
stroom
worstelde,
maar
hij
kon
niet
bepalen
wanneer
zij
den
an¬
deren
oever
zouden
bereiken.
Plotseling
scheen
't
hem
toe,
alsof
zij
van
den
open
weg
waren
geraakt
en
er
zich
aan
weer¬
zijden
dichte
bosschen
bevonden
Als
zij
tusschen
de
steile
oevers
waren,
waren
zij
verloren
Hij
leunde
voorover
en
trachtte
de
duisternis
te
doorboren.
Opeens
voelde
hij
een
boomtak
langs
zijn
gelaat
strijken
:
zij
war.
n
in
het
woud
!
Op
't
zelfde
oogen
b
ik
hield
het
paard
met
zwemmen
op
!
het
had
den
strijd
opgegeven.
Maar
neen
Hij
gevoelde,
hoe
het
dier
zijn
best
deed,
vasten
voet
op
den
grond
te
krijgen.
"
ij
hadden
den
anderen
oever
bereikt,
en
het
paard
spande
zich
in,
den
steilen,
glibberigea
kant
te
beklimmen
Hij
gaf
iet
den
vrijen
teugel
en
deed,
wat
hij
vroeger
nooit
gedaan
had
:
hij
bad.
God!
Help
mij
het
kamp
te
berei¬
ken
!"
fluisterde
hij.
„God
!
geef
dat
ik
kom
!"
Hij
hield
zich
aan
de
manen
vast,
en
na
eeuige
oogenblikken,
die
hem
eene
eeuwigheid
toeschenen,
voelde
hij,
dat
zij
op
den
vlakken
grond
waren.
Uit
de
boom-
t
kken,
die
hem
in
't
gelaat
sloegen,
maakte
hij
op,
dat
zij
in
het
bosch
waren
en
weldra
kwamen
zij
weer
op
den
weg.
Goede
bles!"
zei
hij,
het
paard
op
den
nek
kloppende,
„edel
beest!"
Zij
kond
n
nu
sneller
voortgaan
en
de
volgende
vijf
mijlen
waren
spoedig
door-
loopen
Zij
staken
een
tweede
beek
over,
die
minder
wild
was.
Aan
de
overzijde
was
't
landschap
heuvelachtig
en
de
weg
ruw
en
het
was
hier,
dat
een
aanval
on
dernomen
werd
op
den
omnibus
van
Groen
Yallei
Hij
dacht
er
geen
oogenblik
aan,
aangevalleu
te
zullen
worden,
want
het
was
bijna
niet
te
denken,
dat
roovers
in
zulk
weder
nog
op
de
loer
zouden
liggen.
Tot
zijne
vreugde
bemerkte
hij,
't
bijna
droog
geworden
was
en
er
zich
hier
en
daar
lichte
plekken
aan
de
lucht
ver¬
toonden.
Waarschijnlijk
zouden
de
ker
t
dagen
helder
en
zonnig
zijn.
Yoor
een
oogenblik
vergat
hij.
dat
hij
omringd
was
door
duisternis
en
gevaren,
tot
opeens
het
paard
zoo'n
wilden
zijsprong
nam,
dat
hij
bijna
uit
den
zadel
geworpen
werd
Zijn
hart
stond
stil,
toen
hij
onder¬
drukte
mannenstemmen
hoorde
en
hem
een
gebiedend:
„Halt!"
werd
toegedon
derd.
Het
„Kind"
meende
een
man
bij
den
kop
van
het
paard
te
zien
staan
die
de
teugels
vasthield.
„Laat
los!"
schreeuwde
hij,
en
meteen
gaf
hij
Bles
de
sporen
Een
onderdrukte
vloek
werd
gehoord,
ter
wijl
het
paard
zich
losrukte
en
vooruit
snelde.
Het
„Kind"
zag
de
gestalte,
die
bij
't
paard
gestaan
had,
neerstorten
en
onmiddellijk
daarna
hoorde
hij
hoefslagen
achter
zich;
hij
werd
vervolgd.
De
duisternis
nam
eenigszins
af
en
't
was
inmiddels
geheel
droog
geworden
Het
„Kind"
en
zijn
vervolgers
bevonden
zich
op
hoog,
open
terrein.
Nergens
was
e
•»
schuilplaats
voor
den
armen
knaap
te
vinden,
en
bovendien
teekende
zijne
ge¬
stalte
zich
scherp
of
tegen
den
horizon,
zoodat
de
roovers
hem
gemakkelijk
in
't
oog
kouden
houden
„Voort,
Bles!'
fluisterde
hij
en
voort
durend
liet
hij
een
zacht
gefluit
hooren,
dat
't
paard
tot
meerderen
spoed
aanzette.
„Wij
moeten
deze
moordenaars
ontkomen;
wij
moeten
het
kamp
bereiken
met
de
pop
van
Nellie.
Gij
kunt
het
doen,
Bles!
en
God
zal
ons
helpen!
„O,
Go!
!
als
Gij
mij
veilig
het
kamp
laat
bereiken
en
aan
deze
tchurken
ont¬
komen,
zal
ik
mijn
leven
beteren.
Ik
zal
naar
huis
schrijven
en
nooit
meer
een
kasrt
aanraken.
O,
God
!
Help
mij
!"
Gedurig
herhaalde
hij
deze
bede
en
hij
geloofde,
dat
hij
langzaam
op
zijne
ver
volgers
won.
Er
1-g
nu
niet
meer
dan
eene
mijl
tusschen
hem
en
de
derde
en
laatste
stroom.
Als
hij
deze
veilig
over¬
kwam,
dacht
hij
behouden
te
zijn,
want
hij
geloofde
niet,
dat
de
roovers,
dien
zouden
oversteken.
„Wij
zullen
't
winnen,
Bles!"
mompel
de
hij.
Doch
plotseling
weerklonken
twee
schoten
in
de
stilte
van
den
nacht.
Het
„Kind
'
gevoelde
een
snijdende
pijn
in
zijn
rechterschouder
en
werd
voor
een
oogen¬
blik
bewusteloos.
„Bles!
O,
Bles!
De
lafaards
hebben
mij
geschoten,"
kreunde
hij.
Het
paard
had
op
't
geluid
der
schoten
zijn
1
op
nog
versneld
en
schoot
woest
vooruit.
„Houd
vol,
Bles!"
mompelde
het
„Kind
"
„lk
zal
blijven
zitten,
als
ik
kan.
God,
sta
mij
bij
!"
Me-
de
teugels
bond
hij
met
de
tanden
zijne
handen
stevig
aan
den
zadelknop
vast,
zoodat
hij
niet
kon
vallen.
Toen
leunde
hij
voorover,
sloot
zijne
oogen
en
viel
flauw
Op
't
zelfde
oogenblik
voelde
hij
water
langs
zijne
beenen
opstijgen.
Zij
hadden
den
laatsten
stroom
bereikt
„Houd
je
goed,
Bles!"
fluisterde
hij
nog
zwak
en
daarna
werd
alles
om
hem
heen
duister
en
stil
III
De
hut
van
Sam
Carson
was
ongeveer
100
Meter
verwijderd
van
„Het
roode
Licht"
aan
den
weg
naar
Groen
Yallei
Een
groep
mannen
stond
voor
de
een¬
voudige
kluis
te
wachten.
Met
ingespannen
adem
luisterden
zij
naar
de
woorden,
die
het
meisje
daarbinnen
in
hare
koorts
van
tijd
tot
tijd
sprak
;
ongeduldig
wachtten
zij
op
't
aanbreken
van
den
dag
en
op
't
geluid
der
hoefslagen,
die
de
terugkomst
van
h
t
„Kind"
zouden
aankondigen
Sedert
d«ie
uur
waren
zij
daar
geweest.
De
regen
had
opgehouden
en
de
lucht
was
bijna
helder.
Zij
spraken
weinig
en
slechts
fluisterend
en
als
Dr
Dik
buiten
kwam
tot
hen
sprak,
hingen
zij
aan
zijne
lippen.
Het
was
nu
reeds
over
vijven
en
't
begon
reeds
een
weinig
te
schemeren.
Nu
en
dan
wandelden
een
paar
mannen
naar
den
rand
van
het
woud
en
luisterden.
Zwij¬
gend
keerden
zij
terug
en
werden
gevolgd
door
een
paar
anderen,
maar
altijd
niets,
niets
1
Hij
moest
nu
toch
komen,"
zei
Brown,
die
nog
bijna
gee
woord
had
geuit
„Het
is
een
zeer
slechte
weg,
dat
is
waar,
maar
toch
niet
te
slecht
voor
Bles,
zou
ik
den¬
ken
Of
de
kreken
moeten
zoo
hoog
ge¬
zwollen
zijn,
dat
zij
er
niet
over
kunnen,
hoewel
zij
't
zeker
beproefd
zullen
hebben,
want
het
„Kind"
en
Bles
zullen
zeker
niets
onbeproefd
laten
"
Dit
was
de
eerste
maal,
dat
't
denk-
oeeld
geopperd
werd,
dat
het
„Kind"
niet
zou
terugkeeren
en
't
stemde
de
zwijgende
mannen
nog
somberder
Juist
kwam
de
dokter
buiten
Angstig
luisterde
hij
eenige
oogenblikken
„Zij
zweeft
tusschen
leven
en
dood,"
fluisterde
hij
en
kan
elk
oogenblik
ont¬
waken.
Och,
dat
de
knaap
nu
kwam
Hij
ging
weer
naar
binnen
en
ren
nieuwe
tijd
van
zwflgen
en
angstig
wachten
brak
aan
Plotseling
werd
de
deur
heftiger
dan
te
voren
geopend
en
weer
trad
de
dokter
naar
buiten.
„Zij
zal
aanstonds
ontwaken,"
fluisterde
hij
„Als
de
knaap
nu
niet
kom\
zal
het
te
laat
zijn
"
Hij
tuurde
den
donkeren
weg
uit
en
luisterde
scherp
toe
Het
was
zeer
stil
en
't
geringste
g,
luid
kon
gehoord
worden.
Plotseling
kwam
van
den
rand
van
't
woud
een
schreeuw
van
de
twee
mannen,
die
daar
nogmaals
heen
gegaan
waren
om
te
luis¬
teren.
„Hij
komt!"
riepen
zij.
„Wij
hoo
ren
de
hoefslagen."
Alle
manneu
sprongen
op
en
luisterden
Ver
weg,
in
de
wouden,
was
eenig
geluid
hoorbaar.
Brown
liep
een
paar
passen
vooruit
en
riep
verheugd
uit:
„
Dat
is
Bles
!
Ik
ken
haar
stap
!"
De
twee
mannen
ijlden
naar
hunne
makkers
terug
en
plotseling
kwam
ook
het
paard
uit
het
woud
te
voorschijn
Regelrecht
kwam
het
op
Brown
aan,
die
eenige
schreden
vooruit
gesneld
w
s,
om
zijn
trouw
dier
't
eerst
te
ontmoeten
t
Beest
was
geheel
met
slijk
bedekt
en
op
zijn
rug
hing
een
ander
met
modder
be
dokt
voorwerp,
dat
zich
niet
verroerde,
noch
eenig
geluid
gaf.
„Kind!
Kind!"
zei
Muller
hern
schud¬
dende.
„Slaapt
gij?
Hebt
gij
de
pop?"
Geen
antwoord.
Toen
zagen
?ij,
dat
zijne
handen
aan
't
zadel
gebonden
waren
oogenblik
werd
hii
van
't
paard
en
van
de-oliejas
ontdaan
Zi
zagen
het
pak,
dat
de
pop
bevatte,
maak¬
ten
't
los
en
overhandigden
het
aan
Dr
Dick,
die
er
haastig
mee
in
de
hut
ging
en
eenige
seconden
later
terugkeerde.
„De
knaap
is
gekwetst,"
zei
hij
driftig
„Er
zat
bloed
aan
het
pak."
Hij
knielde
in
de
schemering
bij
den
knaap
neer
en
legde
zijn
oor
op
zijn
hart.
Breng
hem
naar
„Het
roode
Licht
1"
beval
hij.
„Maar
snel!"
Muller
nam
de
tengere
gestalte
als
een
kind
in
zijne
armen
en
droeg
de
ge
wonde
naar
de
herberg.
Twee
uren
later
scheen
de
zon
vroolijk
in
de
kamer,
waar
het
„Kind"
was
neer¬
gelegd.
De
dokter
stond
over
hem
heen¬
gebogen
en
een
zwijgende
groep
had
zich
in
de
gang
verzamfeld
Nu
en
dan
gluurde
er
een
door
de
openstaande
deur.
De
knaap
opende
eindelijk
zijne
oogen,
doch
herinnerde
zich
in
't
eerst
niet,
wat
er
gebeurd
was.
Plotseling
echter
vroeg
hij
zwakjes:
„Ben
ik
bijtijds
gekomen,
dokter?
Is
de
pop
goed
en
wel
overgekomen
?
En
zij,
Nellie,
zal
zij
herstellen
?"
„Ja.
mijn
jongen,
gij
hebt
haar
gered.
Zij
zal
herstellen,
en
gij
zult
ook
beter
worden,
Kind
!
God
zegene
u
!"
En
daar
was
niemand
onder
de
zwij
gende,
luisterende
groep
van
ruwe
man¬
nen
in
de
gang,
of
hij
herhaalde
ernstig:
God
zegene
hem!
God
zegene
het
Kind!"
EINDE.
in
een
Binnen
iand.
—
Zondag
23
dezer
hield
't
Hoofdbestuur
van
den
Smedenbond
zijn
laatste
jaarverga¬
dering
te
Hoorn.
Velen
punten
werden
ter
tafel
gebracht
en
er
werd
door
den
Secre¬
taris
een
breedvoerig
verslag
uitgebracht
den
toestand
van
den
Bond,
die
in
alle
opzichten
de
verwachting
der
leden
te
boven
ging.
De
Secr.
wees
er
op,
welk
nut
de
Bond
al
gesticht
had
door
't
in
't
leven
oepen
van
den
Hoefbeslag
Cursus,
waar¬
aan
door
82
leerlingen
wordt
deel
genomen
en
dat
veruit
de
meesten
Smidsbazen
zijn,
die
zich
op
hun
hoogen
leeftijd
niet
schamen
op
de
schoolbanken
te
zitten.
Dank
zij
den
eldelijken
steun
van
Rijkswege
en
van
Holl.
Noorderkwartier
is
't
bestuur
tot
dus¬
verre
er
kunnen
in
geslaagd
dezen
cursus
te
laten
doorgaan.
Ook
kwam
ter
tafel
het
plan
om
den
Bond
rechtspersoonlijkheid
te
verschaffen
om
des
te
meer
steun
aan
den
Bond
te
geven
en
desnoodig
krachtig
te
kun¬
nen
optreden.
Ook
werd
besloten
te
Enk¬
huizen
te
houden
een
Afdeelingsvergadering
met
't
Hoofdbestuur
er
bij
vertegenwoordigd,
en
een
lezing
te
laten
houden
door
een
der
Heeren
leden
over
't
smidsvak
en
hetgeen
op
't
vak
betrekking
beeft.
Ten
slotte
wer¬
den
nog
onderscheiden
punten
van
onder¬
geschikt
belang
besproken,
waarna
de
verga¬
dering
door
den
Voorzitter
met
een
woord
van
dank
werd
gesloten.
Wie
in
't
geheim
een
ander
kwaad
doet,
begaat
een
dubbele
zonde;
wie
een
ander
in
stilte
weldoet,
doet
een
dubbele
weldaad.
De
uitvinder
van
den
omnibus.
De
eigenlijke
uitvinder
van
de
omnibus¬
sen
was
de
beroemde
Fransche
wiskundige
en
wijsgeer
Bluise
Pascal.
Hij
verkreeg
in
1662
van
Koning
Bode¬
wijk
XIV
vergunning
om
groote
publieke
rijtuigen
door
verschillende
deelen
van
Parijs
te
laten
rijden
voor
hen,
die
dikwijls
groote
einden
moesten
loopen,
zieken
of
zwakken,
die
geen
rijtuig
konden
betalen,
enz.
Die
rijtuigen
verdienen
echter
nog
niet
den
naam
van
omnibus,
dat
is
:
„voor
allen";
want
er
waren
in
den
vergunningsbrief
allerlei
per¬
sonen
genoemd,
die
geen
gebruik
er
van
mochten
maken
:
soldaten,
bedienden,
hand¬
werkslieden
enz.
Pascal
bleef
veel
belangstelling
wijden
aan
de
ontwikkeling
van
het
omnibus-verkeer
en
hij
vermaakte
bij
zijn
dood
eene
niet
onaan¬
zienlijke
som
aan
die
onderneming.
Maar
na
zijn
overlijden
kwam
de
onder¬
neming
toch
door
allerlei
redenen
in
moei
elijkheden
en
in
1678
ging
zij
te
niet,
na
een
zestienjarig
bestaan.
Eerst
in
1812
werd
eene
nieuwe
proef
met
omnibussen
genomen
te
Bordeaux,
in
1821
te
Nantes
en
in
1827
te
Parijs.
Van
dien
tijd
af
handhaafden
zich
de
omnibussen,
die
nu
werkelijk
rijtuigen
„voor
allen"
wer¬
den.
En
al
verdrongen
de
trams
die
voer¬
tuigen
in
vele
steden,
te
Parijs
en
te
Londen
zijn
ze
nog
steeeds
in
eere.
Wie
doet
mee?
Een
korte
spanne
tijds
nog
en
dit
jaar
is
bij
zoovele
andere
in
den
afgrond
der
eeuwen
verdwenen.
Nog
weinig
dagen
en
we
staan
den
ingang
van
een
nieuwen
tijdkring.
Verwijlen
onze
gedachten
op
den
Oude-
j
aaravond
bij
wat
was
;
gaan
dan
aan
ons
stesoog
voorbij
de
liefelijke
en
treurige
beelden
van
het
verleden,
op
den
Nieuw¬
jaarsmorgen
zien
we
slechts
de
toekomst
voor
ons,
de
toekomst,
die
voor
allen
zoo¬
veel
in
haar
schoot
verborgen
houdt.
We
zijn
helaas,
geen
meester
van
die
toekomst,
we
moeten
afwachten,
wat
de
omstandighe
den
ons
brengen,
maar
toch
behoeven
we
ook
geen
staaf
daarvan
te
zijn.
Van
ons
zelf
zal
het
voor
een
deel
misschien
wel
voor
een
grootdeel
afhangen,
of
liet
komende
jaar
beter
zal
zijn
dan
het
vorige.
Dat
zal
nu
en
dan
wat
opoffering
van
onze
zijde
kosten,
dat
zal
somtijds,
mogelijk
dikwijls,
zelfbeheersching
eisehen
—
maar
worden
die
beide
te
duur
betaald,
als
het
geluk
van
ons
zelf
en
van
anderen
daarvan
afhangt?
Laat
ons
althans
trachten,
het
nieuwe
jaar
goed
te
bet/vutten.
En
dat
kunnen
we
doen,
door
op
dien
dag,
—
die
een
feestdag
moest
kunnen
heeten
voor
allen,
doch
zoo
menig
keer
een
sombere
dag
wordt
geen
alcoholische
dranken
te
gebruiken
en
aan
te
bieden.
Want
wie
zegt
u,
dat
hij
of
zij,
die
ge
't
schenkt,
zoo
sterk
is
als
gij
en
zijn
maat
kent
en
zich
nooit
te
buiten
gaat?
Wie
geeft
u
't
recht,
den
zwakke,
den
beker
der
bedwelming
aan
de
lippen
te
zetten.
Heet
het
niet
in
dut
overoude,
doch
schoone
boek
:
„de
sterken
zijn
gehouden
de
zwakheden
der
zwakken
te
dragen"
?
Welnu
toont
dan
het
goede
te
willen,
toont
dan
zedelijk
sterk
te
staan
door
op
den
nieuw
jaarsdag
het
„drinkt
niet
en
schenkt
niet"
te
betrachten.
Indien
wij
allen
de
handen
eens
ineensloegen
—
was
't
slechts
voor
deez'
éénen
keer
—
indien
wij
met
dat
goede
begin,
dat
mooie
voorbeeld
het
jaar
eens
inwijdden,
wat
zouden
er
voor
velen
een
vriendelijke
uren
meèr
zijn
dien
dag.
wat
zou
er
voor
menigeen
een
gelukkiger
herinnering
aan
dien
eersten
dag
van
1901
overblijven.
Komt,
'wie
doet
mee
?
Een
Kerstmaal.
Het
Heilsleger
is
weer
werkdadig
opge¬
treden.
Het
heeft
propaganda
voor
zijn
ar¬
beid
gemaakt,
nu
niet
alleen
door
gezang
muziek
van
trompet
en
tamboerijnen,
maar
ook
door
een
groot
aantal
liongerigen
te
spijzigen.
Wie
Dinsdagnamiddag
te
twee
uur
in
de
gelegenheid
was,
in
de
gr-
.te
zaal
van
't
Paleis
voor
Volksvlijt
een
kijkje
te
nemen,
had
daar
aan
een
tiental
lange
tafels,
die
zich.
over
bijna
de
gansche
lengte
van
de
groote
concertzaal
uitstrekten
om¬
streeks
1400
menschen
kunnen
zien
zitten,
mannen
en
vrouwen,
ouden
en
jongen,
jon¬
ge
knapen
en
meisjes,
jeugdige
kinderen,
bijna
allen
behoorende
tot
de
allerarmsten
uit
de
hoofdstad,
arme
tobbers,
sociaal
en
moreel
gedeclasseerden.
Zij
waren
allen
gekomen
in
't
vooruitzicht
van
een
warm
maal,
voor
hen
een
feestmaal
op
dezen
eersten
Kerstdag.
Daar
waren
oude,
afgetobde
vrouwen,
wier
geheele
uiter¬
lijk
sprak
van
armoede
en
ontbering,
vrou¬
wen
in
de
kracht
der
jaren
met
bleeke
hongerlijdersgezichten,
ook
armen
uit
de
achterbuurten,
wier
voorkomen
de
visie
wakker
riep
van
jeneverkrotjes
en
wat
daarmede
verbonden
is.
De
meeste
mannen
waren
ouden
van
da¬
gen
of
arme
schipbreukelingen
in
't
leven,
die
den
strijd
voor
eigen
onderhoud
opge¬
geven
hebben
en
nog
maar
één
verlangen
koesteren,
zich
te
kunnen
warmen
en
de
ledige
maag
te
vullen.
Daar
zaten
vrouwen,
met
zuigelingen
in
een
kleurigen
doek
ge¬
wikkeld
tegen
de
borst
gedrukt,
en
lieele
kleine
jongetjes
en.
meisjes,
die
met
groote
verbaasde
wijd-open
poppenoogen
de
zaal
rondkeken,
niets
begrijpende
van
de
hun
vreemde
omgeving.
Zij
waren
allen
hier
gekomen
met
een
zelfe
doel,
zich
te
goed
te
doen
aan
een
warm
maal,
dat
hun
door
het
Heilsleger
verschafd
werd.
Ruim
1400
menschen,
die
anders
misschien
op
dezen
Kerstdag
honger
geleden
zouden
hebben,
werden
nu
onthaald
op
snijboonen
en
worst.
En
dan
kregen
allen
nog
een
kerstbrood
en
een
sinaasappel
en
een
si¬
naasappel
om
mede
naar
huis
te
nemen.
Kunstmest.
In
het
vorige
artikel
hebben
we
den
le¬
zer
in
het
kort
medegedeeld,
welke
stoffen
de
planten
hoofdzakelijk
noodig
hebben
voor
groei
en
waarin
men
deze
stoffen
vindt.
Het
woord
kali
(in
kalizouten)
pkosphorzuur
in
slakkenmeel)
en
stikstof
(in
Chilisalpeter.)
Hoe
weet
men
dit?
Niemand
heeft
ooit
een
plant
zien
„eten".
Dit
is
volkomen
juist.
Maar
toch
kan
men
met
zekerheid
zeggen,
welke
stoffen
een
plant
behoeft,
om
goed
te
groeien.
Wat
toch
heeft
men
gedaan
?
Men
heeft
genomen
poeder
van
houtskool,
dat
eerst
uitgegloeid
was.
Dit
bestaat
dan
bijna
uit
zuivere
koolstof
en
voedende
stof¬
fen
komen
er
niet
in
voor.
Ook
heeft
men
rivierzand
genomen,
dat
met
zoutzuur
„ge-
wasschen"
en
daarna
met
water
zoolang
uit¬
gespoeld,
tot
al
het
zoutzuur
er
uit
was.
Dan
zijn
ook
hierin
geen
planten-voedings-
stoffen
aanwezig.
Nog
anderen
hebben
zuiver
water
(gedistilleerd)
genomen.
Evenmin
als
bij
de
vorige
stoffen
komt
hier
planten-
voedsel
in
voor.
In
dit
uitgegloeid
houtskool,
of
in
dat
water
heeft
men
verschillende
stoffen
(zouten)
gebracht,
waarvan
men
wist,
welke
voedings¬
stoffen
daarin
voorkwamen.
En
wat
bleek
i
?
Wanneer
men
zorg
droeg,
dat
behalve
eenige
andere
noodzakelijke
stoffen,
die,
zooals
we
vroeger
reeds
zeiden,
in
bijna
eiken
grond
voorkomen,
er
ook
aanwezig
was
een
stof,
die
stikstof
bevatte,
één,
waarin
phosphorzuur
en
één,
waarin
kali
was,
groeiden
de
planten
als
op
de
beste,
de
meest
vruchtbare
gronden.
Uit
deze
proefnemingen,
die
men
lang
en
herhaaldelijk
gedaan
heeft,
bleek
in
de
eerste
plaats,
welke
voedingsstoffen
noodza¬
kelijk
waren
voor
de
planten,
doch
ook,
dat
de
bewering
onjuist
is,
dat
de
'planten
alleen
met
stalmest
bemest
moeten
worden
om
goed
te
kunnen
groeien
en
dat
kunstmest
(„tuig"
hoorden
we
het
onlangs
noemen)
geen
waarde
zou
hebben.
Ons
dunkt,
dat
door
dergelijke
proefne¬
mingen
zonneklaar
is
aangetoond,
dat
kunst¬
mest
(een
vreemde
naam
voor
zoo'n
nutti-
stof;
„chemische
mest"
komt
ons
beter
voor,
wel
degelijk
den
stalmest
kan
vervan¬
gen.
Later
hopen
we
uit
bemestingsproe-
ven
en
op
andere
wijze
aan
te
tooneu,
hoe
in
vele
gevallen,
zoowel
bij
het
bemesten
van
bouwland
als
van
grasland
Kalizouten,
Thomasslakkenmeel
en
Chilisalpeter
veel
voordeeliger
zijn
dan
de
bemesting
met
stal¬
mest.
Nu
wordt
er
wel
eens
beweerd,
dat
de
kunstmest
slechte
resultaten
oplevert.
Wan-
neer
men
daarnaar
een
onderzoek
in
stelt,
wat
blijkt
dan
?
Dat
de
gebruikers
onbekend
waren
met
die
stoffen
en
ze
verkeerd
heb¬
ben
aangewend.
Het
is
daarmede
als
met
onze
eigen
voeding.
Vele
voedingsstoffen
be¬
staan
er
en
toch
zal
men
iemaud,
die
b.
v.
aanleg
heeft
tot
vervetting
niet
alle
voedings¬
stoffen
laten
gebruiken.
Men
geeft
naar
behoeft
en
men
geeft,
wat
in
bepaalde
om¬
standigheden
het
beste
is.
Wij
achten
het
daarom
noodig
den
lezers
bekend
te
maken
met
de
wijze,
waarop
men
kunstmest
moet
gebruiken.
Daarover
ech¬
ter
een
volgenden
keer.
—
Een
Javaansche
voorspelling
betreffen¬
de
het
huwelijk
der
Koningin.
-
Men
kent
de
gewoonte
der
Javanen,
zoo
wordt
ons
geschreven
door
iemand
vertrouwd
met
den
inlander,
om
bij
onbekendheid
met
den
aan¬
staanden
bruidegom,
het
zoogenaamde
boe¬
koe
pasatoan
te
raadpleged
omtrent
de
vraag
of
en
hoe
een
jong
echtpaar
gelukkig
zal
zijn.
Welnu,
volgens
dat
boek
zal
het
huwe¬
lijk
onzer
Koningin
den
vijfden
trap
van
geluk
bereiken,
terwijl
er
in
het
geheel
maar
acht
trappen
zijn.
De
neptoe
van
de
begin¬
letter
van
Prins
Hendriks
naam
is
evenals
die
onzer
Koningin
6,
de
som
dus
12
;
ge¬
deeld
door
7
is
het
overschot
5
en
dit
ge¬
tal
wijst
uit
dat
zulk
een
huwelijk
moet
zijn
:
bedaringen
kebaq
;
ngalamat
sandang
pangane
tani,
d.
w.
z.,
dat
de
schuren
dezer
echtelieden
steeds
vol
zullen
wezen,
zoodat
zij
in
de
behartiging
van
den
landbouw
hun
geluk
zullen
vinden.
(Bat,
Nbl.)