Tekstweergave van EC_1894_01_03_0002
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
No.
1.
Vijf
en
Twintigste
Jaargang
1894,
ht,
ENKHUIZER
COURANT.
)1.
or
tpel.
UGEHEEÏ
IIEETS-
ïoor
HOLLANDS
IVoensilng
Uit
hlaa
verschijnt.
WOENSDAGS,
VRIJDAGS
en
ZONDAGS.
Abonnementsprijs
voor
3
rnaaudeu
ƒ
i.
Franco
per
post
„
„
„
„
1.20
Men
abonneert
zich
bij
alle
Boekhandelaren
en
Postdirecteuren
of
rechtstreeks
bij
den
uitgever
A.
EGMOND.
EE
IDfER'EÏTiSBlö
NOORDERKWARTIER
3
Januari,
Afzonderlijke
Ns.
dezer
Courant
aan
het
Bureau
afgehaald
5
Cents.
De
prijs
der
Advertentiën
van
1—6
regels
is
65
cents
met
inbegrip
van
1
bewijsnummer,
voor
eiken
regel
méér
10
cents.
Vóór
Dinsdag-,
Donderdag-
en
Zaterdagmorgen
10
uur
gelieve
men
de
Advertentiën
in
te
zenden.
Ingezonden
stukken
minstens
één
dag
vroeger.
Bij
bestelling
v„„
d,
ENKHUIZER
COURANT
in
den
loop
«en
kwrtal
betalt
men
elechte
de
Na.
die
nog
verschijnen.
1894.
Nieuwjaarswensch
van
Arie
Klaproos.
Uit
cl©
Streek.
Aan
de
Redactie.
Mijnheer!
Ik
wensch
de
Enkkuizer
Courant
en
allen,
die
er
met
hun
hoofd
voor-
of
hun
handen
aan
arbei¬
den
veel
zegen
en
voorspoed,
en
gunst
van
God
en
menschen.
De
een
make
geen
schrijf-
en
een
ander
geen
zetfouten
en
de
corrector
hebbe
voor
de
ontdekking
van
het
een
en
ander
een
echten
valkenblik.
Ik
heb
een
zegenwensch,
niet
alléén
voor
hare
lezers,
maar
voor
allen
—
voor
land
en
volk,
te
beginnen
met
de
bedelares
en
—
trap
op,
trap
op,
tot
ik
aan
de
Koningin
ben
gekomen.
Daar
toef
ik
wat
langer,
omdat
Zij
vooral
een
extra
zegen
noodig
heeft,
bestaande
in
liefde
voor
land
en
volk,
in
kennis
van
land
en
volk
en
in
wijsheid
om
te
regeeren.
Ik
heb
een
zegenwensch
voor
aristocraten
en
de-
[mocraten,
Mits
zij
elkander
niet
schelden
of
haten
;
Dat
is
geen
kunst,
haar
verstaat
iedereen,
Maar
haar
aan
te
wenden,
acht
ik
grof
en
ge-
[meen.
Aan
hen,
die
het
tot
heden
niet
wisten
\erklap
ik
het
maar:,
wij
allen
zijn
egoïsten,
Wien
't
lieve
ik
het
naaste
bij
js
En
waarvoor
te
zorgen
ieder
graag
vrij
is.
Ik
wensch,
dat
wij
allen
de
matigheid
zullen
be¬
trachten,
Zoodat
niemand
redeu
heeft
voor
toorn
of
voor
[klachten.
Vroeger
werd
wel
eens
een
strik
of
fuik
geplant
Of
een
elastieken
koord
met
vaardige
hand
Een
ander
om
den
hals
geslagen,
Alles
om
van
zijn
rijksdaalders
wat
weg
te
dragen.
Ik
wensch,
dat
al
die
draaglustigen
zich
zullen
..
[bekeeren
En
dat
zij
even
goed
zullen
kunnen
leven
als
[heeren.
Ik
wensch,
dat
allen,
die
gelijken
op
schapen
of
[ossen,
Op
tijgers
of
vossen,
Van
heden
af
ook
een
middenweg
zullen
kiezen,
Waarbij
zij
zelf
kunnen
winnen
en
niemand
kan
[verliezen.
Op
ieders
tafel
verschijne
ham
en
worst
En
lekkere
drank
voor
den
dorst,
Alles
vrucht
van
eigen
geluk
en
vlijt,
Zoodat
geen
beet
of
teug
in
't
geweten
bijt.
FEUILLETON.
Ben
pel
gelaat,
een
blaak
gemoed.
Daarentegen
volgde
Lotj'e,
die,
nu
en
dan
stilstaande
om
adem
te
halen,
altooi
de
haar
beangstigende
stem¬
men
hoorde,
voortdurend
het
instinctmatig
gevoel
van
zelfbehond.
De
zich
beven
haar
welvende
dichte
plantengroei
beschutte
haar
wel
tegen
de
verzengende
zonnestralen,
maar
te
veistikbender
was
ook
de
hitte
in
dezen
alle
luchtwerenden
bladereugang.
Haar
ademhaling
werd
moeilijker,
baar
bewegingen
loomer,
maar
het
gelnid
der
maraestemmen
joeg
haar
steeds
dieper
in
het
akelige
bosch.
Zij
wilde
om
hulp
roe¬
pen,
maar
haar
stem
weigerde;
zij
wist
ook
dat
haar
vader
te
ver
was,
om
door
haar
gehoord
te
worden.
Daarbij
zweefde
't
haar
duister
voor
den
geest,
dat
haar
vermeende
vervolgers
door
haar
roepen
om
hulp
aangespoord
konden
woideu,
om
haar
spoediger
te
vatten
en
haar
dan
het
roepen
te
beletten.
En
in
baar
verhitte
verbeelding
waren
die
bruine
vervolgers
geweldige
renzen
geworden,
zooals
zij
die
uit
de
sprookjes
kende,
die,
me!
zevenmijls
laarzen
aan,
ge¬
makkelijk
de
kinderen
konden
bereiken,
naar
'wier
bloed
zij
dorstten.
En
zoo
ging
't
ai
verder
en
verder
in
een
meermalen
afgebroken
wilde
vlncht.
Nu
aan
deze,
dan
aan
gindscbe
zijde
van
het
pad
liep
een
ander
pad.
Lotje
dacht
er
niet
aan,
zich
op
een
er
van
te
verschuilen
en
de
bruine
reuzen
voorbij
te
laten
gaan.
Steeds
bleef
zij
op
het
eens
betreden
pad
voort¬
snellen,
totdat
haar
krachten
haar
eindelijk
begaven,
en
zij
hggend
en
krennesd
ineenzonk.
Zij
had
nog
de
kracht,
ter
zijde
van
aet
pad
in
het
struikgewas
te
krnipen.
Toen
de
gevreesde
stemmen
dicht
by
haar
klonken,
sloeg
zy
de
oogen
op,
en
tusBchen
de
bladeren
door
zag
zij
de
bruine
reuzen
met
de
blanke
messen
voorbijgaan.
Buiten
adem
luisterde
zij,
totdat
zy
niets
meer
hoorde,
etn
zwarte
gordyn
scheen
haar
oogen
te
benevelen,
baar
hoofd
zonk
achterover,
de
Ik
wensch
allen
gezondheid,
en
vreugde
en
lust
[in
't
leven,
Dan
kunnen
wij
den
doctors
een
vast
tractemont
[geven
Yoor
't
zoeken
naar
bacillen,
die
ons
leven
be-
[lagen
En
naar
binnen
gaan
zonder
verlof
te
vragen.
Ik
wensch
intusschen
dat
zij
er
niet
meer
vinden;
Wij
hebben
alreeds
genoeg
van
die
valsche
vrin¬
den.
Zegen
en
gezondheid
—
wat
zal
men
meer
wenschen
!
Ik
zou
het
dus
hierbij
kunnen
laten,
maar
ik
ben
zoo
vrij
ook
nog
attentie
te
vragen
voor
een
apartje.
Yoor
't
jonge
volk
wensch
ik
in
deze
maand
een
[poos
sterk,
glad
ijs,
Waarop
ieder
kan
zwieren
en
slieren,
vliegen
of
[krabbelen
op
eigen
wijs.
Dat
geeft
vroolijkheid
en
jool
en
menig
dubbeltje
[wordt
gegrepen,
Dat
anders
in
een
beursje
zou
blijven
beknepen.
Op
de
ijsbaan
zwiert
alles
lustig
dooreen
En
geldt
het:
alle
rechten
en
goederen
gemeen,
't
Is
voor
een
mensch
om
te
watertanden,
Zoo
vrij
van
alle
etiquette
en
van
banden.
Zie,
de
schaats
ging
los
van
freule
Sophie
En
zij
viel,
dat
het
zeer
deed,
op
haar
knie.
Maar
een
zeeman,
een
lustige
en
joviale
vent
Stut
zijn
vaart
en
tilt
de
freule
weer
overend
En
bindt,
handig
en
zacht,
de
schaats
aan
't
kleine
[voetje,
En
zij
zegt:
„ik
dank
je:"
hii
:
„ik
groet,
je."
Ik
zag
't
en
ik
wist,
'k
ben
te
plomp
en
te
boerscn,
Maar
wist
ik
dat
niet,
ik
werd
zeker
jaloerscb.
Later
vernam
ik,
dat
door
dit
geval
de
freule
een
Cupido-prikje
in
haar
hartje
heeft
gekregen
:
Op
het
ijs
was
zij
daarmee
niet,
op
het
land
erg
[verlegen.
ITare
ouders
gaven
haar
een
man,
die
rijk
was
[en
goed,
Maar
toch,
haar
hartje
heeft
levenslang
aan
dat
[prikje
gebloed.
Yivat
daarom
de
ijsbaan,
daarop
heerscht
de
ware
[vrijheid,
Gelijkheid
en
broederschap
en
daarom
heerscht
er
[blijheid.
Ik
wensch
dat
alle
borrellaars,
zwetsers
en
vech¬
tersbazen
Zullen
ophouden
met
schelden
en
zuipen
en
razen
En
zij,
als
menschen
van
goed
fatsoen
Hun
werk
en
hun
plicht
zullen
doen.
En
zij
het
woord:
„laat
staan
het
glas!"
Lezen
alsof
't
voor
hen
geschreven
was.
Zij
zelf
zouden
er
wel
bij
varen
En
't
Rijk
zou
het
vrijwat
kostgangers
besparen.
angst
had
haar
geheel
verbijsterd.
Zij
hoorde
den
dof
galmen
ien
roep
haars
vaders
niet,
die
vruchteloos
de
ruïae
en
den
omtrek
er
van
doorzocht;
zy
hoorde
de
stoomfluit
niet,
die
dringend
de
laatste
achterblijvers
aan
boord
riep.
Kort
en
koortsig
kwam
de
beklemde
adem
nit
de
kleine
borst.
Een
roode
liaanbloem
boog
haar
kelk
als
ter
bescherming
naar
het
gloeiend
enge
lengelaat.
Stoutmoedig
liepen
langstaartige
hagedissen
over
het
ineengezonken
lichaam.
Ten
derde
en
laatste
male
weerklonk
het
flaiten
der
stoomboot,
toen
Waldbeck
buiten
adem,
in
de
band
een
mandje
met
sinaasappels
en
bananen
dragend,
naar
de
plaats
der
inscheping
snelde.
—
By
na
te
laatl
riep
men
bem
toe,
en
men
draalde
met
bet
inhalen
der
loopplank.
—
Mijne
vrouw,
mijne
kinderen
!
riep
Waldeck
ten
oogpnnt
van
angst.
—
Allen
aan
boord
!
luidde
het
antwoord.
Waldbeck
herkende
dea
mesties,
dien
bij
tevergeefs
om
den
kleinen
liefdedienst
verzocht
had.
Haastig
ging
hij
naar
hem
toe.
—
Vriend,
sprak
hy,
en
afmatting
en
doodangst
ontnamen
hem
schier
de
spraak
;
om
's
hemels
wil,
zeg
mij
—
herinnert
ge
n
myn
gezin
?
—
Allen
aan
boord,
herhaalde
de
mesties,
en
zoo
je
je
niet
haast,
dan
vertrekt
je
gezin
zonder
jon.
De
stoom
booten
hebben
wel
iets
beters
te
doen,
dan
op
een
enkel
persoon
te
wachten.
—
Vooruit,
rep
je
I
riep
men
op
de
overzetboot.
Op
de
stoomboot
wordt
reeds
het
anker
gelicht!
Vooruit,
man,
of
je
blijft
iu
Panama,
als
je
't
daar
beter
be¬
valt.
Met
wankelende
schreden
liep
Waldbeck
de
loop¬
plank
over.
Nauwelijks
was
hy
in
de
boot,
of
de
plank
werd
ingetrokken.
meer
dan
tijd,
zei
hem
een
bootsman,
toen
by,
niet
langer
iu
staat
zich
staande
te
houden,
op
een
hoop
toaw
neerviel.
De
barometer
daalt,
er
is
storm
te
wachten,
en
de
Kaiiforniër
moet
in
volle
zee
zyn,
voordat
de
storm
losbreekt.
Hier
aau
de
kust
zijn
de
klippen
by
storm
zeer
gevaarlyk.
Ik
wensch
dat
do
Amsterdamsche
en
andere
wer-
[keloozen
Zich
als
verzadigd
zullen
afwenden
van
die
boozen
Die
verinaak
scheppen
in
allerlei
lawaai,
In
ravengekras
en
uilengekraai,
Die
wel
luid
kakelen,
maar
geen
eieren
leggen,
'k
"Wensch
dat
zij
dezulken
den
dienst
zullen
op-
[zeggen,
Bedenkende
:
holle
vaten
geven
den
meesten
klank
En
't
roeren
in
vuilnis
geeft
stank.
Maar
met
dien
stank
(permitteer)
en
dat
bommend
[geluid
Komt
men
evenmin
omhoog
als
vooruit.
Ik
wensch
hun
oogen
om
te
zien
en
verstand
om
[te
begrijpen.
Dat
het
slecht
dansen
is
op
zulken
lieder-pijpen.
Ik
wensch
dat
de
jeugd
wat
langer
jeugd
zal
[blijven
En
ons
niet
de
wetten
der
samenleving
gaat
[schrijven,
Wat
minder
pedanterie,
inbeelding
en
wind,
Op
straat
ordent'lijk
en
beleefd,
in
buis
als
een
[kind.
De
te
hooge
borst
wat
afgevlakt,
de
overmoed
[ingetoomd,
In
't
oordeelen
niet
voorbarig,
meer
achterhoudend
[en
beschroomd.
Dat
een
kalf
nog
geen
koe
is
en
een
musch
geen
[kip
of
haan
Moge
op
elke
bladzijde
van
haar
leerboeken
staan
;
Zij
zal
toch
wel
„groot"
worden
al
is
zij
't
nog
foiot,
Te
vroeg
groot
en
wijs,
wordt
aliemans
verdriet.
En
daarom
wensch
ik
der
jeugd
een
kinderlijk
[gemoed.
Op
't
hoofd
een
pet
of
muts
en
niet
zoo'n
hoooogen
[hoed.
Ik
wensch
dat
de
vrouwen
haar
ziel
in
lijdzaam¬
heid
zullen
bezitten.
En
niet
humeurig
zijn
of
brommen
en
vitten.
Ik
weet
het,
haar
taak
en
lot
op
de
wereld
is
[niet
licht,
Want
van
haar
wordt
meer
verlangd
dan
'tkoel
[vervullen
van
plicht.
En
daarom
wensen
ik
haar
toe
een
echt
vrouwe-
[lijke
ziel,
Die
als
uit
den
Hemel
op
haar
nederviel,
En
haar
gansche
wezen
doortrekt
zoodat
zij
meest
[op
Engelen
gelijken,
Al
is
t
ook
dat
de
m
e
n
s
c
h
door
't
Engelenwaas
[komt
henen
kijken,
Dat
Hemelsche
geschenk
make
haar
vatbaar
om
[te
genieten,
Bij
plichten
die
ons,
mannen,
zouden
ergeren
en
[verdrieten.
—
Mijn
vrouw,
mijn
kiaderen
!
kermde
Waldbeck
wanhopig.
—•
Ze
zyn
den
vorige»
keer
meegegaan,
zei
de
bootsman
vertroostend.
Wie
niet
goedschiks
wilde,
werd
voortgedrongen.
Waren
de
agenten
der
maat
schappij
reeds
aan
boord
geweest,
dan
hadt
je
tot
de
volgende
gelegenheid
te
Panama
bunnen
logeeren.
—
Ik
zoek
mijne
dochter
—
ik
heb
haar
onder¬
weg
naar
de
stad
verloren,
kermde
de
ongelukkige
vader.
—
Zij
beeft
den
weg
zonder
n
gevonden
I
zei
de
ander
in
een
aanval
van
medelijden,
want
't
is
een
rechte
weg.
Een
tweejarig
kind
kan
er
niet
op
ver¬
dwalen.
Je
znlt
allen,
je
geheele
gezin
aan
boord
vinden.
Geen
pakje,
hoe
klein
ook,
blijft
achter.
Waldbeck
zag
om
zich
heen.
Vier
of
vijf
blijkbaar
vroolyk
gestemde
reizigers
waren
in
een
luidruchtig
gesprek
met
den
kapitein,
't
waren
de
agenten.
Geen
enkel
stuk
bagage
was
aan
boord
van
de
overzetboot.
Blijkbaar
bad
men
de
inscheping
bespoedigd.
Boven
dien
was
voor
den
beangstigden
vader
de
tijd
snel
verstreken,
terwyl
hij
zijne
dochter
zocht.
Op
't
geen
om
hem
heen
gebeurde
lette
hy
niet.
Als
een
af¬
schuwelijke
beschimping
klonk
de
uitgelaten
vrooUjb-
heid
der
agenten
hem
in
de
ooren.
Zyn
blikken
staar¬
den
op
het
terugwijkend
strand,
op
de
door
palmen
beschaduwde
onderwetsche
stad,
die
meer
en
meer
nit
bet
gezicht
verdween.
Dan
weder
tarnde
hij
onafge
wend
naar
de
landingsplaats.
De
menschen
stonden
daar
stil
en
bedaard.
Uit
niets
bleek
de
komst
van
een
te
laten
reiziger.
Zijn
oogen
drongen
ais
ware
't
m
eiken
hoek
van
den
ver
nitgestrekten
wal,
doeh
nergens
ontdekte
hij
iets,
dat
de
flauwe
hoop,
zyn
verloren
dochter
in
't
gezelschap
barer
moeder
te
zien,
kon
verlevendigen.
Eindelyk
kon
men
de
gestalten
der
menschen
op
den
wal
niet
meer
onderscheiden,
en
nu
wendde
hij
zijn
blikken
zeewaarts,
naar
het
kolossale
Kaliforni-
scho
schip,
dat
na
het
lichten
der
ankers
zich
traag
aan
de
deining
der
golven
overgaf.
Op
het
dek
en
in
de
takelage
werd
ailes
opgeruimd.
Om
niet
ge-
Zoo
wensch
ik,
dat
het
mensckdom
van
de
vrou-
[wen
leert,
Hoe
men
door
liefde
't
allerbest
regeert
En
zijn
eigen,
geluk
en
dat
van
anderen
vermeert.
Dat
de
bedillers,
mopperaars
en
fielten
zeggen
:
[wij
doen
verkeerd,
Wijl
heel
de
wereld
zich
aan
ons
bezeert
En
wat
kwaad
is,
ons
zelf
toch
liet
meeste
deert,
Wijl
de
menschheid
zich
immers
tegen
ons
verweort.
Zoo
worden
wij
door
velen
geschuwd
en
door
[weinigen
geëerd."
Ik
wensch,
in
één
woord,
dat
alles
wat
kwaad
is
[en
den
mensch
verneêrt,
Dat
ieder
die
de
wol
van
's
naasten
schapen
scheert
Of
op
ouderlijke
deugd
of
op
and'ren
welvaart
[teert,
Tot
goeddoen
worde
bekeerd,
door
't
goede
worde
[overheerd.
Mijnheer
de
redacteur,
ik
heb
gezegd,
Mijn
taal
is
wel
wat
boersch,
maar
'k
meen
bet
[oprecht;
'tls
geen
gestolen
waar,
maar
oorspronk'Iijk
en
[echt.
Daarom
aan
mijn
wensch
geen
plaatsje
ontzegd,
Dan
blijf
ik
voor
nu
en
altoos
Uw
onderdanige
dienaar
ARIE
KLAPROOS.
hu
ii;i]KiLiüNï>r
—
Dynamiet
vrees.
Zaterdagavond
moest
een
jongen,
weïkzaam
bj)
een
handelaar
te
Parys
een
klein
vaasje
zuurkool
naar
een
der
kUsfcn
brengen.
0ndei«6g
kwam
hy
echter
op
het
onzalig
denkbeeld
een
kameraad
te
zoeken,
wiens
woning
hy
zoo
juist
passeerde.
Zyn
va?
tje
zette
hy
onder
aan
de
trap
neer.
Enkele
oogen-
blikken
later
ziet
de
concierge
het
daar
slaan.
Men
beeft
een
bom
in
de
gang
gelegd!
schreeuwt
zij
verschrikt
uit,
we
springen
zoo
in
de
lneht!
Politieagenten
werden
te
hulp
geroepen
en
na
rijp
bes
«ad
besluiten
zij
het
gevaarlyk
tonnetje
naar
het
commissariaat
van
politie
mede
te
nemen.
Met
de
grootste
omzichtigheid
gaat
men
ten
slotte
daartoe
over.
Denk
eens
aan:
een
helsche
machine,
straks
springt
de
heele
straat
in
de
lucht!
Er
wordt
in¬
tusschen
getelefoneerd
aan
de
prefectuur
van
politie;
weldra
is
hot
rijtuig
van
het
gemeentelijk
laboratorium
ter
plaatse
en
wordt
het
heische
werktuig
in
bezit
ge¬
nomen,
op
last
van
den
heer
Giraid,
die
in
eigen
persoon
is
medegekomen,
opdat
er
later
in
de
bladen
zou
komen
te
staan
dat
onder
de
autoriteiten
o.
a.
werd
opgemerkt
de
heer
Giraid.
Juist
veitrok
het
rytnig,
tooi
de
rampzalige
kruideniersbediende
zijn
vaatje
weder
wilde
medenemen.
—
Mijn
zuurkool,
o,
mijn
zuurkool!
zoo
riep
hy
uit
op
klagendeu
toon.
Maar
dat
hielp
niet;
de
zuurkool
werd
medegenomen
naar
het
laboratorium
orn
scheikundig
te
worden
onderzocht.
Daarna
zal
het
den
reebtmatigen
eigenaar
worden
ter
hand
gesteld.
s
e
t
ada
toe-
al-
EN.
nes
\
N
izeri.
er,
ge-
iere-
reau
titer
oon.
uur
hinderd
te
worden,
had
men
de
passagiers
van
de
borstweringen
verwijderd.
Behalve
den
op
het
ach¬
terdek
staanden
passagiers,
was
niemand
een
laatste
afscheidabiik
op
Panama
vergund.
Dit
den
schoorsteen
stegen
zwarte
rookkolommen
op.
De
naast
den
schoor¬
steen
staande
pijp
zond
met
oorverdoovend
gegil
den
saamgepersten
stoom
in
de
lucht.
Achter
en
vóór,
als
ongeduldig
stampende
paarden,
die
de
hen
be¬
dwingende
keteneu
met
geweld
wilden
veibrekeu,
be¬
wogen
zich
de
breede
schepradenen
onder
de
bestu¬
rende
hand
van
den
machinist.
Dichter
naderde
intusschen
de
veerboot
het
stoom¬
schip.
Waldbeck
staarde
zieh
de
oogen
byna
uit,
maar
nergens
zag
uij
een
spoor
zijner
geliefden.
Eindelyk
legde
de
boot
zich
naast
den
hoogen
scheepswand;
in
't
zelfde
oogenblik
bylderde
het
ka¬
nonschot,
dat
het
vertrek
verkondigde.
Haastig
snel¬
den
de
agenten
de
valreepstrap
op;
langzaam
volgde
hen
de
uiep
bedroefde
landverhuizer.
Zyne
voelen
schenen
den
last
zijns
lichaams
niet
meer
te
kunnen
dragan.
Toen
echter
een
matroos
hem
tot
spoed
aan¬
maande
en
hem
de
hand
toestak,
schommelde
de
veer¬
boot
reeds
op
honderd
ellen
afstands
op
de
golven.
Het
kommando:
Gsahead
1
klonk
naar
het
machine-
ruim.
Met
vermeerderende
snelheid
draaiden
de
scbep-
radenen
in
het
schuimende
water.
Het
schip
kreeg
vaart
en
richtte
den
boeg
naar
de
volle
zee.
Een
tweede
schot
bnlderde
een
afscheidsgroet
aan
Panama.
Een
luid
hoerah
der
zeelieden
en
passagiers
beant¬
woordde
den
op
dezelfde
wyze
overgezonden
afscheids¬
groet
van
de
overzetboot,
en
in
het
volgende
oogenblik
bevonden
de
twee
vaartuigen
zich
zoo
ver
van
elkan¬
der,
dat
alie
gemeenschap,
zelfs
met
de
spreektrompet
was
afgebroken.
Zooals
gewoonlijk
het
geval
is
bij
het
vertrek
van
een
met
landverhuizers
beladen
schip,
ontstond
ook
hier
zoodra
de
vaart
werkelyk
een
aanvang
had
ge¬
nomen
een
algemeene
stilte.
Iedereen
poogde
zoo
goed
hst
ging
een
laatste»
blik
te
werpen
op
de
kust
van
het
laad,
waarover
men
als
op
vleugels
was
gedragen
geworden.
Slechts
een
korten
tjjd
was
het
mogeJii.
MU-
I.
jn
J
nt