Tekstweergave van EC_1894_01_03_0002

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
No. 1. Vijf en Twintigste Jaargang 1894, ht, ENKHUIZER COURANT. )1. or tpel. UGEHEEÏ IIEETS- ïoor HOLLANDS IVoensilng Uit hlaa verschijnt. WOENSDAGS, VRIJDAGS en ZONDAGS. Abonnementsprijs voor 3 rnaaudeu ƒ i. Franco per post 1.20 Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Postdirecteuren of rechtstreeks bij den uitgever A. EGMOND. EE IDfER'EÏTiSBlö NOORDERKWARTIER 3 Januari, Afzonderlijke Ns. dezer Courant aan het Bureau afgehaald 5 Cents. De prijs der Advertentiën van 1—6 regels is 65 cents met inbegrip van 1 bewijsnummer, voor eiken regel méér 10 cents. Vóór Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagmorgen 10 uur gelieve men de Advertentiën in te zenden. Ingezonden stukken minstens één dag vroeger. Bij bestelling v„„ d, ENKHUIZER COURANT in den loop «en kwrtal betalt men elechte de Na. die nog verschijnen. 1894. Nieuwjaarswensch van Arie Klaproos. Uit cl© Streek. Aan de Redactie. Mijnheer! Ik wensch de Enkkuizer Courant en allen, die er met hun hoofd voor- of hun handen aan arbei¬ den veel zegen en voorspoed, en gunst van God en menschen. De een make geen schrijf- en een ander geen zetfouten en de corrector hebbe voor de ontdekking van het een en ander een echten valkenblik. Ik heb een zegenwensch, niet alléén voor hare lezers, maar voor allen voor land en volk, te beginnen met de bedelares en trap op, trap op, tot ik aan de Koningin ben gekomen. Daar toef ik wat langer, omdat Zij vooral een extra zegen noodig heeft, bestaande in liefde voor land en volk, in kennis van land en volk en in wijsheid om te regeeren. Ik heb een zegenwensch voor aristocraten en de- [mocraten, Mits zij elkander niet schelden of haten ; Dat is geen kunst, haar verstaat iedereen, Maar haar aan te wenden, acht ik grof en ge- [meen. Aan hen, die het tot heden niet wisten \erklap ik het maar:, wij allen zijn egoïsten, Wien 't lieve ik het naaste bij js En waarvoor te zorgen ieder graag vrij is. Ik wensch, dat wij allen de matigheid zullen be¬ trachten, Zoodat niemand redeu heeft voor toorn of voor [klachten. Vroeger werd wel eens een strik of fuik geplant Of een elastieken koord met vaardige hand Een ander om den hals geslagen, Alles om van zijn rijksdaalders wat weg te dragen. Ik wensch, dat al die draaglustigen zich zullen .. [bekeeren En dat zij even goed zullen kunnen leven als [heeren. Ik wensch, dat allen, die gelijken op schapen of [ossen, Op tijgers of vossen, Van heden af ook een middenweg zullen kiezen, Waarbij zij zelf kunnen winnen en niemand kan [verliezen. Op ieders tafel verschijne ham en worst En lekkere drank voor den dorst, Alles vrucht van eigen geluk en vlijt, Zoodat geen beet of teug in 't geweten bijt. FEUILLETON. Ben pel gelaat, een blaak gemoed. Daarentegen volgde Lotj'e, die, nu en dan stilstaande om adem te halen, altooi de haar beangstigende stem¬ men hoorde, voortdurend het instinctmatig gevoel van zelfbehond. De zich beven haar welvende dichte plantengroei beschutte haar wel tegen de verzengende zonnestralen, maar te veistikbender was ook de hitte in dezen alle luchtwerenden bladereugang. Haar ademhaling werd moeilijker, baar bewegingen loomer, maar het gelnid der maraestemmen joeg haar steeds dieper in het akelige bosch. Zij wilde om hulp roe¬ pen, maar haar stem weigerde; zij wist ook dat haar vader te ver was, om door haar gehoord te worden. Daarbij zweefde 't haar duister voor den geest, dat haar vermeende vervolgers door haar roepen om hulp aangespoord konden woideu, om haar spoediger te vatten en haar dan het roepen te beletten. En in baar verhitte verbeelding waren die bruine vervolgers geweldige renzen geworden, zooals zij die uit de sprookjes kende, die, me! zevenmijls laarzen aan, ge¬ makkelijk de kinderen konden bereiken, naar 'wier bloed zij dorstten. En zoo ging 't ai verder en verder in een meermalen afgebroken wilde vlncht. Nu aan deze, dan aan gindscbe zijde van het pad liep een ander pad. Lotje dacht er niet aan, zich op een er van te verschuilen en de bruine reuzen voorbij te laten gaan. Steeds bleef zij op het eens betreden pad voort¬ snellen, totdat haar krachten haar eindelijk begaven, en zij hggend en krennesd ineenzonk. Zij had nog de kracht, ter zijde van aet pad in het struikgewas te krnipen. Toen de gevreesde stemmen dicht by haar klonken, sloeg zy de oogen op, en tusBchen de bladeren door zag zij de bruine reuzen met de blanke messen voorbijgaan. Buiten adem luisterde zij, totdat zy niets meer hoorde, etn zwarte gordyn scheen haar oogen te benevelen, baar hoofd zonk achterover, de Ik wensch allen gezondheid, en vreugde en lust [in 't leven, Dan kunnen wij den doctors een vast tractemont [geven Yoor 't zoeken naar bacillen, die ons leven be- [lagen En naar binnen gaan zonder verlof te vragen. Ik wensch intusschen dat zij er niet meer vinden; Wij hebben alreeds genoeg van die valsche vrin¬ den. Zegen en gezondheid wat zal men meer wenschen ! Ik zou het dus hierbij kunnen laten, maar ik ben zoo vrij ook nog attentie te vragen voor een apartje. Yoor 't jonge volk wensch ik in deze maand een [poos sterk, glad ijs, Waarop ieder kan zwieren en slieren, vliegen of [krabbelen op eigen wijs. Dat geeft vroolijkheid en jool en menig dubbeltje [wordt gegrepen, Dat anders in een beursje zou blijven beknepen. Op de ijsbaan zwiert alles lustig dooreen En geldt het: alle rechten en goederen gemeen, 't Is voor een mensch om te watertanden, Zoo vrij van alle etiquette en van banden. Zie, de schaats ging los van freule Sophie En zij viel, dat het zeer deed, op haar knie. Maar een zeeman, een lustige en joviale vent Stut zijn vaart en tilt de freule weer overend En bindt, handig en zacht, de schaats aan 't kleine [voetje, En zij zegt: „ik dank je:" hii : „ik groet, je." Ik zag 't en ik wist, 'k ben te plomp en te boerscn, Maar wist ik dat niet, ik werd zeker jaloerscb. Later vernam ik, dat door dit geval de freule een Cupido-prikje in haar hartje heeft gekregen : Op het ijs was zij daarmee niet, op het land erg [verlegen. ITare ouders gaven haar een man, die rijk was [en goed, Maar toch, haar hartje heeft levenslang aan dat [prikje gebloed. Yivat daarom de ijsbaan, daarop heerscht de ware [vrijheid, Gelijkheid en broederschap en daarom heerscht er [blijheid. Ik wensch dat alle borrellaars, zwetsers en vech¬ tersbazen Zullen ophouden met schelden en zuipen en razen En zij, als menschen van goed fatsoen Hun werk en hun plicht zullen doen. En zij het woord: „laat staan het glas!" Lezen alsof 't voor hen geschreven was. Zij zelf zouden er wel bij varen En 't Rijk zou het vrijwat kostgangers besparen. angst had haar geheel verbijsterd. Zij hoorde den dof galmen ien roep haars vaders niet, die vruchteloos de ruïae en den omtrek er van doorzocht; zy hoorde de stoomfluit niet, die dringend de laatste achterblijvers aan boord riep. Kort en koortsig kwam de beklemde adem nit de kleine borst. Een roode liaanbloem boog haar kelk als ter bescherming naar het gloeiend enge lengelaat. Stoutmoedig liepen langstaartige hagedissen over het ineengezonken lichaam. Ten derde en laatste male weerklonk het flaiten der stoomboot, toen Waldbeck buiten adem, in de band een mandje met sinaasappels en bananen dragend, naar de plaats der inscheping snelde. By na te laatl riep men bem toe, en men draalde met bet inhalen der loopplank. Mijne vrouw, mijne kinderen ! riep Waldeck ten oogpnnt van angst. Allen aan boord ! luidde het antwoord. Waldbeck herkende dea mesties, dien bij tevergeefs om den kleinen liefdedienst verzocht had. Haastig ging hij naar hem toe. Vriend, sprak hy, en afmatting en doodangst ontnamen hem schier de spraak ; om 's hemels wil, zeg mij herinnert ge n myn gezin ? Allen aan boord, herhaalde de mesties, en zoo je je niet haast, dan vertrekt je gezin zonder jon. De stoom booten hebben wel iets beters te doen, dan op een enkel persoon te wachten. Vooruit, rep je I riep men op de overzetboot. Op de stoomboot wordt reeds het anker gelicht! Vooruit, man, of je blijft iu Panama, als je 't daar beter be¬ valt. Met wankelende schreden liep Waldbeck de loop¬ plank over. Nauwelijks was hy in de boot, of de plank werd ingetrokken. meer dan tijd, zei hem een bootsman, toen by, niet langer iu staat zich staande te houden, op een hoop toaw neerviel. De barometer daalt, er is storm te wachten, en de Kaiiforniër moet in volle zee zyn, voordat de storm losbreekt. Hier aau de kust zijn de klippen by storm zeer gevaarlyk. Ik wensch dat do Amsterdamsche en andere wer- [keloozen Zich als verzadigd zullen afwenden van die boozen Die verinaak scheppen in allerlei lawaai, In ravengekras en uilengekraai, Die wel luid kakelen, maar geen eieren leggen, 'k "Wensch dat zij dezulken den dienst zullen op- [zeggen, Bedenkende : holle vaten geven den meesten klank En 't roeren in vuilnis geeft stank. Maar met dien stank (permitteer) en dat bommend [geluid Komt men evenmin omhoog als vooruit. Ik wensch hun oogen om te zien en verstand om [te begrijpen. Dat het slecht dansen is op zulken lieder-pijpen. Ik wensch dat de jeugd wat langer jeugd zal [blijven En ons niet de wetten der samenleving gaat [schrijven, Wat minder pedanterie, inbeelding en wind, Op straat ordent'lijk en beleefd, in buis als een [kind. De te hooge borst wat afgevlakt, de overmoed [ingetoomd, In 't oordeelen niet voorbarig, meer achterhoudend [en beschroomd. Dat een kalf nog geen koe is en een musch geen [kip of haan Moge op elke bladzijde van haar leerboeken staan ; Zij zal toch wel „groot" worden al is zij 't nog foiot, Te vroeg groot en wijs, wordt aliemans verdriet. En daarom wensch ik der jeugd een kinderlijk [gemoed. Op 't hoofd een pet of muts en niet zoo'n hoooogen [hoed. Ik wensch dat de vrouwen haar ziel in lijdzaam¬ heid zullen bezitten. En niet humeurig zijn of brommen en vitten. Ik weet het, haar taak en lot op de wereld is [niet licht, Want van haar wordt meer verlangd dan 'tkoel [vervullen van plicht. En daarom wensen ik haar toe een echt vrouwe- [lijke ziel, Die als uit den Hemel op haar nederviel, En haar gansche wezen doortrekt zoodat zij meest [op Engelen gelijken, Al is t ook dat de m e n s c h door 't Engelenwaas [komt henen kijken, Dat Hemelsche geschenk make haar vatbaar om [te genieten, Bij plichten die ons, mannen, zouden ergeren en [verdrieten. Mijn vrouw, mijn kiaderen ! kermde Waldbeck wanhopig. —• Ze zyn den vorige» keer meegegaan, zei de bootsman vertroostend. Wie niet goedschiks wilde, werd voortgedrongen. Waren de agenten der maat schappij reeds aan boord geweest, dan hadt je tot de volgende gelegenheid te Panama bunnen logeeren. Ik zoek mijne dochter ik heb haar onder¬ weg naar de stad verloren, kermde de ongelukkige vader. Zij beeft den weg zonder n gevonden I zei de ander in een aanval van medelijden, want 't is een rechte weg. Een tweejarig kind kan er niet op ver¬ dwalen. Je znlt allen, je geheele gezin aan boord vinden. Geen pakje, hoe klein ook, blijft achter. Waldbeck zag om zich heen. Vier of vijf blijkbaar vroolyk gestemde reizigers waren in een luidruchtig gesprek met den kapitein, 't waren de agenten. Geen enkel stuk bagage was aan boord van de overzetboot. Blijkbaar bad men de inscheping bespoedigd. Boven dien was voor den beangstigden vader de tijd snel verstreken, terwyl hij zijne dochter zocht. Op 't geen om hem heen gebeurde lette hy niet. Als een af¬ schuwelijke beschimping klonk de uitgelaten vrooUjb- heid der agenten hem in de ooren. Zyn blikken staar¬ den op het terugwijkend strand, op de door palmen beschaduwde onderwetsche stad, die meer en meer nit bet gezicht verdween. Dan weder tarnde hij onafge wend naar de landingsplaats. De menschen stonden daar stil en bedaard. Uit niets bleek de komst van een te laten reiziger. Zijn oogen drongen ais ware 't m eiken hoek van den ver nitgestrekten wal, doeh nergens ontdekte hij iets, dat de flauwe hoop, zyn verloren dochter in 't gezelschap barer moeder te zien, kon verlevendigen. Eindelyk kon men de gestalten der menschen op den wal niet meer onderscheiden, en nu wendde hij zijn blikken zeewaarts, naar het kolossale Kaliforni- scho schip, dat na het lichten der ankers zich traag aan de deining der golven overgaf. Op het dek en in de takelage werd ailes opgeruimd. Om niet ge- Zoo wensch ik, dat het mensckdom van de vrou- [wen leert, Hoe men door liefde 't allerbest regeert En zijn eigen, geluk en dat van anderen vermeert. Dat de bedillers, mopperaars en fielten zeggen : [wij doen verkeerd, Wijl heel de wereld zich aan ons bezeert En wat kwaad is, ons zelf toch liet meeste deert, Wijl de menschheid zich immers tegen ons verweort. Zoo worden wij door velen geschuwd en door [weinigen geëerd." Ik wensch, in één woord, dat alles wat kwaad is [en den mensch verneêrt, Dat ieder die de wol van 's naasten schapen scheert Of op ouderlijke deugd of op and'ren welvaart [teert, Tot goeddoen worde bekeerd, door 't goede worde [overheerd. Mijnheer de redacteur, ik heb gezegd, Mijn taal is wel wat boersch, maar 'k meen bet [oprecht; 'tls geen gestolen waar, maar oorspronk'Iijk en [echt. Daarom aan mijn wensch geen plaatsje ontzegd, Dan blijf ik voor nu en altoos Uw onderdanige dienaar ARIE KLAPROOS. hu ii;i]KiLiüNï>r Dynamiet vrees. Zaterdagavond moest een jongen, weïkzaam bj) een handelaar te Parys een klein vaasje zuurkool naar een der kUsfcn brengen. 0ndei«6g kwam hy echter op het onzalig denkbeeld een kameraad te zoeken, wiens woning hy zoo juist passeerde. Zyn va? tje zette hy onder aan de trap neer. Enkele oogen- blikken later ziet de concierge het daar slaan. Men beeft een bom in de gang gelegd! schreeuwt zij verschrikt uit, we springen zoo in de lneht! Politieagenten werden te hulp geroepen en na rijp bes «ad besluiten zij het gevaarlyk tonnetje naar het commissariaat van politie mede te nemen. Met de grootste omzichtigheid gaat men ten slotte daartoe over. Denk eens aan: een helsche machine, straks springt de heele straat in de lucht! Er wordt in¬ tusschen getelefoneerd aan de prefectuur van politie; weldra is hot rijtuig van het gemeentelijk laboratorium ter plaatse en wordt het heische werktuig in bezit ge¬ nomen, op last van den heer Giraid, die in eigen persoon is medegekomen, opdat er later in de bladen zou komen te staan dat onder de autoriteiten o. a. werd opgemerkt de heer Giraid. Juist veitrok het rytnig, tooi de rampzalige kruideniersbediende zijn vaatje weder wilde medenemen. Mijn zuurkool, o, mijn zuurkool! zoo riep hy uit op klagendeu toon. Maar dat hielp niet; de zuurkool werd medegenomen naar het laboratorium orn scheikundig te worden onderzocht. Daarna zal het den reebtmatigen eigenaar worden ter hand gesteld. s e t ada toe- al- EN. nes \ N izeri. er, ge- iere- reau titer oon. uur hinderd te worden, had men de passagiers van de borstweringen verwijderd. Behalve den op het ach¬ terdek staanden passagiers, was niemand een laatste afscheidabiik op Panama vergund. Dit den schoorsteen stegen zwarte rookkolommen op. De naast den schoor¬ steen staande pijp zond met oorverdoovend gegil den saamgepersten stoom in de lucht. Achter en vóór, als ongeduldig stampende paarden, die de hen be¬ dwingende keteneu met geweld wilden veibrekeu, be¬ wogen zich de breede schepradenen onder de bestu¬ rende hand van den machinist. Dichter naderde intusschen de veerboot het stoom¬ schip. Waldbeck staarde zieh de oogen byna uit, maar nergens zag uij een spoor zijner geliefden. Eindelyk legde de boot zich naast den hoogen scheepswand; in 't zelfde oogenblik bylderde het ka¬ nonschot, dat het vertrek verkondigde. Haastig snel¬ den de agenten de valreepstrap op; langzaam volgde hen de uiep bedroefde landverhuizer. Zyne voelen schenen den last zijns lichaams niet meer te kunnen dragan. Toen echter een matroos hem tot spoed aan¬ maande en hem de hand toestak, schommelde de veer¬ boot reeds op honderd ellen afstands op de golven. Het kommando: Gsahead 1 klonk naar het machine- ruim. Met vermeerderende snelheid draaiden de scbep- radenen in het schuimende water. Het schip kreeg vaart en richtte den boeg naar de volle zee. Een tweede schot bnlderde een afscheidsgroet aan Panama. Een luid hoerah der zeelieden en passagiers beant¬ woordde den op dezelfde wyze overgezonden afscheids¬ groet van de overzetboot, en in het volgende oogenblik bevonden de twee vaartuigen zich zoo ver van elkan¬ der, dat alie gemeenschap, zelfs met de spreektrompet was afgebroken. Zooals gewoonlijk het geval is bij het vertrek van een met landverhuizers beladen schip, ontstond ook hier zoodra de vaart werkelyk een aanvang had ge¬ nomen een algemeene stilte. Iedereen poogde zoo goed hst ging een laatste» blik te werpen op de kust van het laad, waarover men als op vleugels was gedragen geworden. Slechts een korten tjjd was het mogeJii. MU- I. jn J nt