Tekstweergave van EC_1892_01_10_0001
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
No.
5.
Drie
eu
Twintigste
Jaargang.
Ib92.
ENKHUIZER
COURANT
USEMEÜ
IIEIVS-
voor
HOLLANDS
Zondag
Uit
blitii
verschijnt
W
OKNSDAGS,
VRIJDAGS
en
ZONDAGS.
Ahüuneuiciitsprijs
vuor
3
uiaaujeu
ƒ
l._.
ïrauco
per
post
„3
„
.
ƒ
l.ao
Wen
abonneert
rich
bij
alle
Boekhandelaren
en
Postdirecteuren,
of
rechtstreeks
bij
«Jen
nitKe»«r
A.
BGMOND.
h
tmmiTiEiLo
NOORDERKWARTIER.
ÏO
Januari.
Afzonderlijke
Ns.
dezer
Courant
aan
het
Bureau
afgehaald
5
Cents.
De
prijs
der
Advertcntiën
van
1—6
regels
is
65
cents,
mat
inbegrip
van
1
bewijsnummer,
voor
eiken
regel
méér
10
cents.
Vóór
Dinsdag-,
Donderdag-
en
Zaterdagmorgen
10
nur
gelieve
men
de
Advertentiën
in
te
zenden.
Ingezonden
stukken
minstens
één
dag
vroeger.
Bij
bestelling
van
de
ENKHUIZER
COURANT
in
den
loop
van
een
kwartaal
betaalt
men
slechts
de
Ns.
die
nog
verschijnen.
Bij
dit
nummer
der
ENKHUIZER
COURANT
behoort
als
I»))voegsel
bet
Geïllustreerd
Zondagsblad
lo.
ReplingJWaag.
Opdat
wij
de
oplaag
van
hel
d
eiUustiHHtrd
FAMILIEBLAD
kunnen
vaststellen,
worden
onze
Abonne
s
beleefd
uitge-
noodigd,
hel
aan
het
Proef¬
nummer
gehecht
Inteekenhil-
jet,
van
naam
en
woonplaats
voorzien,
te
doen
bezorgen
zenden
aan
het
bureau
van
den
UITGEVER.
Hondeiibelasti
ng.
Burgemeester
en
Wethouders
van
Enkhüizen,
biengen
ter
kennis
van
de
ingezetenen,
dat
volgens
art.
I
der
verordening
op
de
invordering
der
Honden¬
belasting
van
den
9
December
1886
ieder
eigenaar
of
bezitter
vsn
een
of
meer
Honden
verplicht
is,
daarvan
vóór
31
JANUARI
asnstasnde
ter
Gemeente¬
secretarie
aangifte
te
doen.
Voorts
brengen
zij
in
herinnering,
dat
reeds
in
vorige
jaren
gedane
aangiften
geene
vrijstelling
van
bovengenoemde
verplichting
geeft;
terwijl
verzuim
als
ontduiking
van
belasting
wordt
beschouwd
en
streng
zal
worden
vervolgd.
Eokhnizcn,
6
Jaunari
1892.
Burgemeester
en
Wethouders
voornoemd.
HARTKAMP.
De
Secretaris,
H.
VLASVELD.
Het
Geïllustreerd
Familieblad
ver
schijnt
na
vervolgets
eiken
Zaterdag
in
8
pagina's
met
fraaie
gravnres
en
vormt
dus
aan
bet
einde
van
eiken
jaargang
een
kostbaar
boekwerk
van
416
pagina's.
De
prijs
van
30
per
3
maanden,
das
slechts
to
cent
per
maand,
kan
voor
geen
onzer
Abonné's
een
beletsel
zijn,
om
op
deze
Illustratie
in
te
tcekenen.
FEUILLETON.
m
mf
m»
2.
"Ga
je
mee,
schaatsenrijden?"
vraagt
hemden
vol¬
genden
dag
zijn
vriend
Lauerbeek.
Hjj
overlegt,
maar
zegt
eindelijk:
»Neen
—
vandaag
niet:
ik
heb
geen
tijd,"
Lauerbeek
is
daar
niet
mee
tevreden
;
maar
eende¬
lijk
moet
hij
toch
wel
alleen
aftrekken.
Lauerbeek
doet
niet
vcor
Zwartkittel
onder,
bij
lijdt
minstens
even
goed.
«O,
—
pardon!
—
juffouw
—
pardon
1»
—
Bij
deze
wooiden
hondt
Lauerbeek
eene
jonge
dame,
in
„Russisch
groen»
gekleed,
met
een
pelsmutsje
op
de
blonde
haren,
in
de
armen.
De
verwondering
was
wedeikeerig;
doch
dit
dnurde
slechts
een
oogenblik;
beide
begonnen
te
lachen.
Het
juffertje,
nog
weinig
met
de
schaatsen
vertrouwd,
dreigde
te
vallen
;
en
als
een
drenkeling
aan
een
reddiugnboei,
had
zij
zich
aan
lniteuant
Lauerbeek
vastgeklampt.
Maar
na
kwam
de
verlegenheid,
ze
wilde
ontvluch¬
ten,
maar
het
was
baar,
helaas,
niet
mogelijk,
om
de
kracht
haver
voetjes
in
overeenstemming
te
brengen
met
haar
voornemen
;
ze
stond
nog
lang
niet
vast
ge
noeg,
en
kon
maar
langzaam
vooruitkomen.
Mijnheer
Lauerbeek
was
niet
de
man,
om
zoo
dat
buitenkansje,
dat
het
kleine
avontuur
met
zicb
bracht,
te
laten
ont¬
glippen.
Uit
cl©
Streek.
Mijnheer
!
„De
zegen
komt
van
God,
de
gunst
komt
van
de
menschen,"
aldus
luidt
een
gedeelte
van
den
nieuwjaarsdreun
dien
ik
meermalen
op
zingenden
toon
heb
hooren
uitspreken.
Ofschoon
wij
weten
met
welk
doel
zij
werden
uitgesproken,
op
zich
zelf
beschouwd
zijn
die
woorden
waar
en
goed
te
achten,
en
daarom
maak
ik
ze
bij
deze
gelegenheid
tot
de
mijne
:
ik
wensch
U
in
't
pas
begonnen
jaar,
Mijnheer,
zegen
van
God
en
gunst
van
menschen.
Wij
land-
en
tuin¬
bouwers
hebben
't
alleen
met
den
zegen
van
onzen
lieven
Heer
te
doen
;
aan
gunst
van
menschen
hebben
wij
in
de
gewone
beteekenis
van
het
woord
weinig
behoefte,
zeker
niet
een
van
de
minste
voorrechten
die
aan
ons
beroep
eigenaardig
ver¬
bonden
zijn.
Maar
nu
geloof
ik
toch,
dat
aan
het
woord
gunst
veeltijds
een
al
te
uitgebreide
beteekenis
wordt
gegeven.
Een
voorbeeld.
Ik
heb
jaarlijks
te
doen
met
verschillende
ambachtslieden.
»Mijn
naam
is
Lauerbeek;
wilt
n
mij
veroorloven,
u
een
beetje
behulpzaam
te
zijn
?*
Het
juffertje
in
't
groen
draalde
cenigszins,
om
van
het
vriendelijke
aanbod
gebmik
te
maken,
maar
op
het
ijs
is
altijd
meer
vrijheid
toegestaan
dan
andera;
in
het
kort;
ze
weigert
het
niet
maar
geeft
cok
geenr
toestemming.
Lauerbeek
als
geoefend
vrouwenkenner,
beschouwt
dit
zwijgen
voor
hetgeen
het
is,
en
wordt
haar
cavalier.
Hare
oogen
hebben
het
hem
gedaan,
hij
wordt
hals
over
kop
op
het
groene
juffertje
ver¬
liefd.
Ook
hQ
stelt
zich
voor
sub
haar
oom
en
vraagt
haar,
of
hij
morgen
weer
het
genoegen
mag
hebben;
maar
ze
bedankt.
„Morgen
kan
ik
niet
—
maar
—
Hij
vult
den
zin
san
:
„Overmorgen
mag
ik
hopen?"
Zy
bloost,
—
knikt
ja
en
verheugd
zicb
in
het
voor¬
uitzicht.
Lauerbeek
niet
minder.—
Op
den
afgesproken
dag
gaat
Zwartkittel
er
vroolijk
op
af.
Daar
is
ze,
—
ze
heeft
al
misschien
op
hem
gewacht.
Hoe
vol
vertrouwen
geeft
ze
zich
over
aan
zijne
welbeproefde
leiding!
Maar
waarom
zoekt
hij
zoo'n
eenzaam
plekje
van
de
baan
?
„Daar
is
het
niet
zoo
vol;
hier
onder
al
die
men¬
schen
is
meer
gevaar,»
zegt
hg.
"Dunkt
u
?»
»Ze
bloost
daarbij;
maar
langzamerhand
geeft
ze
den
tegenstand
op
en
laat
zich
door
hem
naar
de
zwa-
nenbrug
voeren.
Maar
nu
is
de
tijd
al
weer
om;
de
oom
staat
te
drentelen
vsn
koude,
hij
dringt
er
op
aan,
nu
naar
huia
te
gaan;
maar
vooraf
verneemt
Hunne
diensten
zouden
door
mij
niet
worden
ingeroepen,
indien
ik
ze
nietnoodighadof
wenschte.
Indien
zij
nu
mijn
vertrouwen
op
een
prompte,
eerlijke
en
solide
behandeling
niet
beschaamd
maken,
dan
bewjjs
ik
niet
hun,
maar
zij
mij
dien¬
sten
en
ik
zou
mij
schuldig
maken
aan
een
vreemd¬
soortig
zelfbehagen
of
aan
iets
waarvoor
ik
den
rechten
naam
niet
vinden
kan,
indien
ik
van
hen
vergde
of
hun
liet
voelen
dat
zij
mij
wegens
de
genoten
„gunst"
dankbaarheid
verschuldigd
zijn,
die
bij
de
eene
of
andere
gelegenheid
in
't
pu¬
blieke
leven
moet
getoond
worden.
Zij
die
den
eisch
stellen
:
„
wiens
brood
met
eet,
diens
woord
men
spreekt,"
hebben
ongetwijfeld
nimmer
over
de
beteekenis
van
het
woord
gunst
nagedacht.
En
evenmin
zeker
heeft
dat
de
„be¬
gunstigde,
'
die
het
straks
aangehaalde
gezegde
tot
het
zijne
maakt
en
zijn
„dankbaarheid"
door
komplimentjes
en
vleierijtjes
toont.
Naar
ik
meen
is
in
verreweg
de
meeste
gevallen
hot
kiezen
van
een
nijverheidsman
of
leveran¬
cier
een
gunst
dien
wij
ons
zeiven
bewijzen.
De
een
toch
vraagt
naar
kleur,
de
ander
naar
spoed,
een
derde
naar
goedkooper
en
een
vierde
naar
uitmuntend
werk
of
dito
waar
en
gaat,
waar
hij
voor
't
geen
hij
het
meest
gewichtige
acht,
het
meest
be¬
vrediging
meent
te
zullen
vinden.
En
eerst
dan,
wanneer
iemand
dit
alles
torzijde
stelt
ter
wille
van
een
persoon,
eerst
dan
treedt
het
denkbeeld
van
gunst
op
den
voorgrond.
Wij
land-
en
tuinbouwers
hebbeu
onze
werk¬
krachten
noodig,
maar
zouden
ze
niet
vragen
in¬
dien
wij
ons
bedrijf
buiten
haar
konden
uitoefenen
;
waarom
zouden
wij
dan
meenen
dat
een
arbeider
die
ons
helpt
en
van
wiens
hulp
w
ij
voordeel
ver¬
wachten,
van
ons
een
gunst
ontvangt
?
De
gansche
maatschappij
hangt
samen
en
be¬
weegt
zich
door
wederkeerige
behoefte
en
weder-
keerig
dienstbetoon.
Een
Minister
heeft
zijn
bood-
schaplooper
en
zijn
schoenpoetser
noodig
en
zijne
vrouw
of
huishoudster
de
meid
die
de
keuken¬
tang
schuurt;
de
eerstgenoemden
zoude
bij
een
Zwartkittel,
dat
de
juffer
overmorgen
weer
gelegenheid
beeft.
Den
volgenden
dag
rfidt
Lauerbeek
allsen;
hg
rijdt
prachtig.
Alle
toeschouwers
hebben
er
pleizier
in,
en
een
klein
russiscb
groen
juffertje
niet
het
minst,
dat
het
zeer
druk
heeft,
om
hare
schaatsen
onder
te
krg-
gen.
Hij
ziet
haar,
schiet
als
een
valk
op
haar
af.
en
voort
gaat
het;
zij
leert
goed
aan,
hare
kunstvaardig¬
heid
neemt
van
minuut
tot
minuut
toe
en
in
gelijke
mate
de
genegenheid
van
Lauerbeek
voor
zijne
vlijtige
leerlinge.
Zóó
ging
het
de
geheele
week
door;
de
eene
dag
was
Zwartkittel
op
het
ijs,
den
volgenden
dag
Lauerbeek,
om
de
gelukkigste
uren
van
hnn
bestaan
door
te
brengen
met
het
"juffertje
in
't
groen."
Het
was
op
een
Zaterdag.
Zwartkittel
en
zijne
jonge
dame
bevonden
zich
bij
de
zwanenbrng,
en
de
gloeien¬
de
verzekering:
„ik
bemin
u,»
werd
op
het
koude
ijs
gesproken.
De
juffer
verstaat
de
kunst
van
rijden
al;
sprakeloos
knikt
ze
van
„ja,"
en—is
verdwenen.
Zwar
kittel
volgt
haar
niet;
betooverd,
overgelukkig,
snijdt
hij
in
zijn
eentje
de
schoonste
figuren
op
de
gladde
baan.
Vandaag
heeft
Lauerbeek
het
thuis
niet
kannen
uithouden.
Hij
gaat
rijden,
ofschoon
hij
weet,
dat
zijne
dame
niet
op
de
baan
is.
Hier
heeft
hij
met
haar
ge¬
reden
;
hg
denkt
aan
het
geluk
van
gisteren
en
ver¬
heugt
zich
in
het
vooruitzicht
van
morgen.
Plotseling
hondt
hij
op,
voort
vliegt
hij
weer;
daar
komt
ze
aan
met
haar
oom.
Met
bigde
verwondering
ziet
ze
hem
aankomen
en
wiegend
en
wiegelend
gaat
het
samen
werkstaking
of
gemis
van
personeel
wellicht
nog
het
meest
te
beklagen
zijn.
Zoo
is
't
in
't
een
en
zoo
ook
in
het
ander.
Of
men
de
blikken
richt
op
de
fabriek,
de
werkplaats,
het
huisge¬
zin
of
het
open
veld,
—
overal
behoefte
aan
hulp,
eene
behoefte
die
even
luid
spreekt
als
de
behoefte
aan
brood.
Want
zonder
die
hulp
hebben
stand
en
betrekking
weinig
waarde
en
verliezen
rijkdom
en
vermogen
hunne
beteekenis.
Met
die
hulp
in
te
roepen,
denken
wij
in
de
eerste
plaats
aan
eigen
welvaart
of
gemak,
dienen
wij
dus
ons
zeiven
in
de
eerste
plaats.
Nu
weet
ik
wel,
dat
er
zeer
veel
menschen
zijn
die
aan
die
waarheid
niet
herinnerd
willen
wor¬
den,
maar
waarheid
acht
ik
het,
en
waarheid
is
het
ook,
dat
ik
weinig
achting
heb
voor
menschen
die
toonen
haar
niet
te
willen
erkennen,
niet
willen
erkennen
zeg
ik,
en
naar
ik
meen
terecht,
want
er
zullen
tal
van
menschen
zijn,
die
over
de
waarheid
die
ik
besprak
nimmer
hebben
nage¬
dacht
en
die
meenen
dat
het
vanzelf
spreekt,
dat
zij
gediend
en
geëerd
en
ontzien
worden,
terwijl
zij
een
aangeboren
recht
bezitten
om
ieder
dien
zij
beneden
zich
achten,
met
de
meeste
onverschil¬
ligheid
of
hardheid
zelfs
te
behandelen.
En
zeg
nu
niet,
Mijnheer,
dat
hetgeen
ik
daar
zeg
wei
wat
riekt
naar
sociaal-democratie;
ik
beschouw
het
als
een
waarheid,
die
niet
door
be¬
wijzen
behoeft
gestaafd
te
worden
en
die
daarom
mag
worden
gezegd.
Meer
nog.
Ik
voor
mij
houl
het
er
voor,
dat
de
sociaal-democratie,
zoo
zij
haar
wortel
al
niet
heeft
in
het
niet
kennen
en
ontkennnen
dier
waarheid,
dan
toch
daaruit
haar
grootste
kracht
put.
Want
de
gevoeligheid
voor
eer
zoowel
als
voor
miskenning
en
gering¬
schatting
huist
niet
alleen
bij
de
beschaafde
stan¬
den
;
ook
de
dienende
standen
hebben
er
gevoel
voor,
veel
meer
en
fijner
dan
menigeen
zou
denken.
En
indien
het
nu
eens
waar
was,
dat
de
sociaal¬
democratie
haar
kracht
vond
in
gebrek
aan
de
algemeene
erkentenis,
dat
de
menschen
van
allerlei
uaar
da
zwanenburg.
»Ik
bemin
u,"
k
inkt
het
tan
tweefen
male
oo
deze
stille
plaats,
en
Lauarb
ak
is
vuriger
dan
Zwartkittel
—
hij^
drukt
een
kus
op
haren
rood
n
m
>nd.
E»n
oogenblik
is
zy
in
zalige
verrukking;
dan
rukt
zy
zich
los
en
snelt
weg.
Lauerbeek
is
gelukkig
—
daar
—
daar
is
zijn
vriend
—
zgn
iDnig«te
boezemvriend;
nu
kan
hij
het
niet
langer
verzwijgen.
—
"Zwartkittel
—
vriend!
—
feliciteer
me,
ik
ben
verloofd.
"Verloofd
?
—
Jij
?
—
Ik
ook
1"
»Met
?»
„Met
juffrouw
van
Berkenbosch
!"
»Ber
—
Berk—eu
J"
»Berkanbo8cb
1*
„Berkenbosch!"
roepen
beide
tegelilk.
„Men
hoorde
woorden
als
"Russisch
groen»
—
schaatsen
ijden
—
zwanenbrug
—
jawoord
—
kus
allee
door
elkaar;
zij
stuiven
uit
elkaar,
vast
besloten
om
ieder
eer3t
zich
zelf,
en
dau
elkaar
of
omgekeerd
—
dood
te
schieten.
Twee
huurrijtuigen
jagen
naar
de
stad
—
in
tien
minuten
vliegen
ze
terug;
Zwartkittel
zit
in
uniform
in
het
eene:
L&uerbe
k
in
volle
wapenrusting
in
het
andere.
Aan
het
hffs
van
generaal
Van
Berkenbosch
laten
beide
ophouden
—
blind
van
woede
stormen
beide
vrienden
de
trap
op;
de
een
heeft
nog
meer
haast
dnn
de
andere;
beide
laten
zich
aandienen.
»Ab
1
Komt
binnen,
Heeren!
Dat
noem
ik
ridder-