Tekstweergave van EC_1886_08_18_0001

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
No. 99. /zeventiende Jaargang. 1886. ENKHUIZER COURANT iLSEim SIEUWS- voor HOLLANDS Woensdag Dit blad verschuilt WOENSDAGS, VRIJDAGS en ZONDAGS. Abonnementsprijs voor 3 maanden "Ci'gö Franco per post » 3 j ~ Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Postdirecteuren Brieven franco aan den uitgever A. LGMüNL). EN iDfEEIEHTlEBUD NOORDERKWARTIER 18 Augustus Afzonderlijke Ns. dezer Courant aan het Bureau afgehaald 5 Cents. De prys der Advertentiën van 1—6 regels is 65 cents, mei inbegrip van 1 bewijsnummer, voor eiken regel meer cents. Vóór Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagmorgen 10 nar gelieve men de Advertentiën in te zenden. Ingezonden stukken minstens één dag vroeger. Bij bestelling van de ENKHUIZER COURANT in den loop van een kwartaal betaalt men slechts de Ns. die nog verschijnen. 8. Prijsraadsel No. Ziellier een versje in cijferschrift. 12.13.1.22 - 23.12.12.23.22.13. 23.12.12.23.22.13 - 1-2.13 22.22.13 8.7.26.9 20.22.15.2.16 _ 19.18.22.9 5.12,12.9 7 12.12,20 - 5.22.9.23.4.2.13.7 14 26 26.9 23.26.26.9.5.12.12.9 —18.13 19.22.7 16.22.22.9.16.9.18.13.20.8.9.2.16 1.12.12.5.22.22.15 7.22. 16.15.26.26.9.23,22.9 23.22 23.18.22 8.24.19.2.13.7. het versje en den naam van den Men vraagt dichter. , Antwoorden worden ingewacht vóór Woensdag '1 September, Als prijs wordt uitgeloofd een altijddurende Verjaarskalender. VERGADERING VAN DFN GEMEENTERAAD te ENKHUIZEN, op Donderdag den 18 Augustus 1886, des namiddags ten 121 ure. 1. Verzoek van de Wed. N. Haas, om gemeentegrond te koopen. 2. Idem van Joh. van Waart. 3. Voorstel Armbestuur tot afschaffing buitengewone collecten. 4. Voorstel tot het maken van een brug over den Dijk. 6. Rapport onderzoek toestand Karnemëlksluis. 6. Voorstel tot regeling der finantiën, ter bestrijding der voorgenomen werken, en hetgeen verder zal worden voorgedragen flnrlchtin&en- Bedoeld bij de Wet van 2 Juni 1875. (Staatsblad No. 95.) Burgemeester en Wethouders van Enkhuizen maken, ter voldoening aan de wet van 2 Juni 1875 (Staats¬ blad No. 95) bekend, dat door Willem Schimmel, wonende te Enkhuizen, een verzoek is ingediend, tot het oprichten eener slagerij in het perceel, kadastraal bekend sectie F No. 164, gelegen in de Oude Wes terstraat Wijk IV No. 28. Het verzoekschrift ligt ter Gemeente Secretarie ter inzage, terwijl op Maandag den 30 Augustus e. k. des namiddags ten één uur ten Raadhuize der ge¬ meente gelegenheid zal worden gegeven, bezwaren tegen het inwilligen van genoemd verzoek in te brengen. Enkhuizen, den 16 Augustus 1886. Burgemeester en Wethouders voornoemd, HARTKAMP. De Secretaris, H. VLASVELD. He jongste parlementaire verhandelingen Dooi' de aanneming der dusgenaamde gestich- tenwet, werd dezer dagen in de Tweede Kamer aan de invoering van het nieuwe Nederlandsche Strafwetboek de laatste hand gelegd. Die invoe ring hangt thans nog slechts af van het goedkeu¬ rend votum, dat door de Eerste Kamer aan ge¬ noemde wet zal gegeven worden, en daaraan door deze wel niet zal worden onthouden. Daarna breekt al spoedig de 1ste September aan, en daarmede tegelijk de voor ons volksleven zoo hoogst ge¬ wichtige dag, waarop de voor zijnen tijd wel voortreffelijke, maar door de ondervinding toch veelszins gebrekkig gebleken Code pénal van Napoleon afgeschaft en door eene niet alleen geheel nieuwe, zuiver nationale, maar ook op geheel andere grondbeginselen rustende rechts¬ pleging staat vervangen te worden. Wij achten ons onbevoegd om over de waarde van het nieuwe strafwetboek een zelfstandig oor¬ deel uil te spreken Afgaande echter op den lof, van deskundige en onpartijdige zijde er op kwistige wijze, in hel binnen- en buitenland beide, aan toegezwaaid, en in aanmerking nemende, dat het vooral de geest van den nog altoos diepbetreurden Modderman is, die op dezen aibeid van eenigeder bekwaamste Nederlandsche rechtsgeleerden zijnen stempel heeft gedrukt, meenen wij ons daarvan op goeden grond eene zeer belangrijke verbetering voor onze rechtspraak in strafgedingen te mogen beloven. Ook stellen wij ons niet weinig goeds voor van de uitbreiding, die voortaan aan het cellulaire stelsel staat gegeven te worden. Hoe treurig toch de indruk moge zijn, door de daarvoor, niet zonder zeer aanzienlijke kosten, geheel uit den grond opgetrokken gebouwen op den menschenvriend gemaakt, 'net valt nu eenmaal niet te ontkennen, dat, zonder eene ruime toepassing van het stelsel van afzonderlijke opsluiting, aan de verbetering van gevangen misdadigers niet behoeft gedacht worden Wel zullen ook de pogingen, inde cel daartoe aangewend, niet altoos de gewenschte uitkomst hebben; doch zooveel is in elk geval toch zeker, dat, naarmate de afzonderlijke op¬ sluiting meer in werking treedt, ook de strafge¬ vangenissen meer zullen ophouden hoogescholen er misdaad te zijn. En dat is reeds op zich zelf voor de maatschappij, die de ontslagenen weder in haren schoot moet opnemen, van te groot belang, om er niet gaarne tonnen gouds, millioenen zelfs, voor over te hebben. Tot de jongste verhandelingen der Tweede Kamer behoort voorts het in ontvangst nemen van een schriftelijk voorstel, met begeleidenden brief, van den heer Goeman Borgesius en tien andere leden van verschillende politieke richting, w. de heeren Bahlman, Beelaerts van Blokland, FEUILLE TON. Fran^oise, de Dochter van den Zijdewever le L y o n, DOOR 24. A. VAN DEN AMSTEL. "Ja, het is waar," dat hij een wonderlijk verleden achter zich heeft, maar dat staat geenszins in verband met de zaak mijner dochter." *Ja, wel in een zeer nauw verband," zeide Pommier, »of weet gij het dan niet, mijnheer Vermascan 1 dat deze Rudolph Gieseman uwe dochter tot den rang van moeder verheven heeft?" »Alle drie duivels!" borst Vermascan los, «welke démon heeft u die infame leugen wijs gemaakt?" 'Gij hoort dat ik het weet, en kunt nu wel begrij¬ pen waarom ik alle verstandhouding met uwe dochter heb afgebroken; laat zij met Rudolph Gieseman trou¬ wen, die de vader van haar kind is," zeide Pommier. „Hoor, mijnheer Pommier! ik geloof daar niets van en beschouw het als een sprookje, óf door u verzon nen, óf door een ander, die n dat om dit of dat be¬ lang heeft ingeblazen." „Gij wilt het voor mij niet weten, nu, men vertelt ook niet gaarne de schande die zijn huis is aange¬ daan," zeide Pommier schamper. «Weet ge wel, mijnheer Pommier 1 dat gij door zoo te spreken mij vreeselijk boos maakt, en ik niets ontzien zal om mij over die schaudelpke taal te wre¬ ken ?" sprak de wever hoogst opgewonden. 'Hoor, mijnheer! ik houd het er na alles voor, dat gij van deze zaak niets weet en men die voor n ver¬ borgen heeft gehouden, en ik beklaag u deswege zeer ; maar is uwe dochter welniet somtijds uit de stad ge¬ gaan?" vroeg Pommier. 'Nooit; slechts eens hebben wij te zamen een reis door Duitschland gemaakt, maar overigens heeft zij nooit een dag mijn huis verlaten." 'Gij weet dus van niets, mijnheer Vermascan'" zeide Pommier met een bedenkelijk gelaat. 'Niets, dat mijne dochter in haar eer zou kunnen krenken, daar durf ik op te zweren," antwoordde Vermascan. Nu verviel Pommier in een diep gepeins en zeide bij zichzelf: "Zou men haar dan belasterd hebben? . . . Groote God 1 riep hij luid, indien ik dat wist! . . . 'Wat meent gij!" vroeg de wever. 'Stil! ik moet u thans alles zeggen," zeide Pommier „gisteravond, toen ik mijn logement binnentrad, vond ik daar een heer, die met mij in gesprek kwam, en deze heeft, om mij te waarschuwen, mij alles mede¬ gedeeld, wat ik u heden aangaande Frangoise gezegd heb." „En wie was die heer, kent gij hem ?" vroeg de wever. „Neen, hij heeft mij zijn naam niet genoemd, maar hij scheen bij de zaak volstrekt geen belang te heb bén, hij wilde mij slechts waarschuwen, omdat ik jong en bier een vreemdeling was." 'Dat is de duivel zelf of een van zijne trawanten geweest," zeide Vermascan met bitterheid, maar wij zullen hem wel uitvorschen. Zoudt gij hem herkennen, mijnheer Pommier ! als gij hem eens weer ontmoettet ?" »Ik geloof het wel, maar hoe zou ik hem ontmoe Fabius, Gildemeester, Gleichman, Heldt, Ruijs van Beerenbroek, van der Sleijden en Smit. Dit voor¬ stel mag vooral hierom als veelbeteekenend worden aangemerkt, omdat het de sociale kwestie als 't ware in de Kamer binnenleidt en alzoo beschouwd kan worden als de eerste stap op een geheel nieuwen weg, een weg, waarvan zich vooralsnog bezwaarlijk laat zeggen, werwaarts hij leiden zal. Hel strekt namelijk tot niets meer of minder, dan tot het houden van een onderzoek, een zoogenaamde par¬ lementaire enquête, a. omtrent het tegengaan van overmatigen arbeid ; h. omtrent den toestand van iabrieken en werkplaatsen, met het oog op de veiligheid, de gezondheid en het welzijn der werklieden. Waartoe zulk eene enquête noodig wordt geacht ? In den begeleidenden brief wijzen de voorstellers er op, dal men vrij algemeen overtuigd is, dat er aan verbetering van maat¬ schappelijke toestanden in onzen tijd behoefte bestaat; dat daartoe dus eene poging dient te worden aangewend, doch dat men, daarmede bezig, gedurig het hoofd stoot tegen onbekend¬ heid met de werkelijke toestanden cn de bestaande misbruiken, en dat men derhalve in eene zaak als deze beginnen moet met, door een van staats¬ wege ingesteld onderzoek, het noodige licht daarover te verspreiden. Eene gewichtige en vér strekkende onderneming, zooals men ziet. Voe¬ gen wij er bij, dat het voorstel, als tijdig en tegelijk bescheiden van aard, met veel welwillend¬ heid door de Kamer is ontvangen en, na gedrukt en rondgedeeld te zijn, in de Afdeelingen onder¬ zocht zal worden. Ten slotte hebben wij hier nog te gewagen van eene le voren aangekondigde interpellatie van den heer Gildemeester, daartoe strekkende, om van den Minister van Koloniën te vernemen, ot ten, als ik mij niet in Lyon bevind ?" «Misschien bezoekt hij wel eens meer des avonds dat logement," zeide de wever. »'t Is mogelijk als hij de waarheid gesproken heeft," antwoordde Pommier. "Gelooft gij dan nog aan zijne woorden ?" vroeg Vermascan op hoogen toon. 'Dat zal ik niet bevestigen, ik begin er aan te twijfelen, maar welaan, ik zal het onderzoeken," zeide Pommier met nadruk. »Doe dat, mijnheer Pommier! en ge zult daardoor eene eerlijke familie van den blaam zuiveren, dien een schelm getracht heeft op haar te werpen," sprak Ver¬ mascan. Hierop nam de laatste afscheid van den heer Pom¬ mier, nadat deze hem nogmaals stellig beloofd bad de zaak in «le Lion d'or" te onderzoeken; «misschien is den herbergier die heer wel bekend," zeide hij. Zevende Hoofdstuk. Fran had zich tegenover haar vader wel onver¬ schillig getoond omtrent den heer Pommier, maar dit haar gedrag was geveinsd geweest en zij had, oprecht gesproken, den welgemaakten en verstandigen jonge¬ ling lief gekregen. Daarom bovenal griefde het haar bovenmate, toen zij vernemen moest de lasterlijke praatjes, die van haar rondgingen, en ofsehoon niemand in de stad die geloofde, daar men algemeen de wevers dochter als van een onbesproken gedrag kende, waren er toch eenigen, die het praatje voor gegrond hielden, waartoe de ondeugende Charles Vaumorin in het ge heim niet weinig het zijne gedaan had. Maar de heer Pommier liet er ook geen gras over groeien, daar T>r hem oneindig veel aan gelegen lag te weten, hoe het met de schuld of onschuld van Frangoise gesteld was, hoewel hij thans nauwelijks meer aan haar onschuld twijfelde. Nadat de heer Vermascan hem verlaten had, vertrok hij nog dienzelfden dag naar Lyon, zocht des avonds het genoemde logement op en begaf zich in de gelag¬ kamer, doch hij zocht daar vergeefs naar den heer, met wien hij den vorigen avond gesproken had. Hij bleef er echter en wachtte zoo lang, tot hij ten laatste alleen in de gelagkamer overbleef. Dit lange verwijl moede, begaf hij zich tot den her¬ bergier en vroeg dezen of hij den heer, met wien hij den vorigen avond een lang gesprek gehouden had, ook kende. «Neen," antwoordde de herbergier, deze heer is mij niet bekend, want ik heb hem hier vroeger nooit gezien; hij kwam hier gisteravond voor het eerst, en om u de waarheid te zeggen, dacht ik, dat gij hnm kendet, daar gij zoo lang en vertrouwelijk met hem gesproken hebt." «Neen, ik kende hem niet, ofschoon hij mij veel te zeggen had, dat mij alles behalve aangenaam was, maar doe uw best om hem eens uit te vorschen, daar¬ mede zult ge mij een grooten dienst bewijzen," zeide Pommier. De herbergier beloofde hem dit, doch Pommier ver¬ liet Lyon nog niet, maar bleef er ook den volgenden dag, om zoo mogelijk eenig bericht omtrent den onbe- schaamden babbelaar te vernemen. Des avonds bevond hij zich weer op zijn post in de gelagkamer, maar vond hem dien hij zocht ook thans weder niet en het onderzoek van den herbergier bleek mede ver- geefsch geweest te zijn (Wordt vervolgd.)