Tekstweergave van EC_1876_01_12_0001
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
;d.
So.
4.
Zevende
Jaargang.
t&rn.
wot:nsi)a
<:
Dit
blad
verschijnt
des
WC»KAS1)AGS
en
Z0N1)A(
S
Ah
»nnement.aprijs
roor
3
maande»
/
0
Franco
per
post
v
„
„
n
1.20
Men
abonneert
zich
bij
alle
Boekhandelaren
en
Post¬
directeuren
.
Brieven
franco
aan
den
Uitgever
A
.
Esmond
'J
SM
||§j|§jl
>«L
MVERTMIBLAD.
12
JANUARI.
Afzonderlijke
Ns.
5
ets.
"
S>~~T~
^icinvc
abonnementen
ivordt'ii
!u>rckciid
van
dei»
(laiiim
van
aanvang
af.
De
priji
der
Adtt.ïtïhtiij»
t»«
l—6
regelt
it
00
ecatt:
voor
eikei
regel
mter
10
teiti.
Vdif
Diaideitt
ea
Zaterdag»
middag
13
air
galitre
mei
dt
XJvertentien
ia
te
zenden.
lagezondea
ttakkei
miiittn
dag
rratgtr.
Si.
e
ii
ii
i
*
g
c
v
i
n
jj.
BURGEMEESTER
en
WETHOUDERS
der
Ge¬
meente
Enklijii^en
gelet
op
de
art.
26
eM
9;)
der
wet
van
den
19
Augustus
1?
1
(S:aattfbbul
No
72
j
Brengén
ter
kenn
sse
van
de
daarbij
belangheb¬
benden.
dat
het
inschrijvingsregister
der
Nationale
Militie
met
de
Aiphabetindie
'Naamlijst,
voor
de
ligting
van
1876
van
hedeil
af
tot
en
niet
den
20
.Januari
aanstaande
(de
Zondag
daarvan
uitgezonderd,)
van
ties
van
it
middags
It
;ot
des
namiddags
1
u
e,
ter
Secretarie
dezer
gemeente
voor
elk
eu
een
iegelijk
ter
lezing
is
lie
D
gelegd
en
da
zij,
die
daartegen
bezwaren
mochten
lieliben,
deze
binnen
den
termijn
daarvan
voor
de
ternederlegging
bepaald,
door
mid¬
del
van
een
door
de
noodige
bewijsstukken
gestaafd
verzoekschrift,
op
ongezegeld
papier
doeti
behoorlijk
geteekend
bij
den
Burgemeester
moeten
inbiengen,
die
bet
vervolgens
terstond
tot
liet
doen
eerier
uit¬
spraak
aan
Hoeren
Gedeputeerde
Staten
opzendt.
Enkliuizen.
den
10
Januari
1876.
Burgemeester
en
Wet
i
hi
Iers
voornoemd,
B
RUI
J
NIS.
De
Secretaris,
RIJXEN
ENGELSMAN.
^{cuvvjaiii'sgfdièhleii'
De
Niouwjaarsoedich
en
die
op
dit
oogenblik
voor
ons
liggen,
zjn
blijkbaar
niet
van
een
en
deuzellden
ma
er
uskoinsljg.
Daartoe
verschilt
de
toon
le
veel.
In
In
t
eene
klink)
die
toon
warm
en
gemoedelijk,
in
hel
andere
f'orseh
en
levendig'.
Hei
oen'e
spreekt
de
taal
des
gevoels,
het
andere
die
van
hel
plichtbesef.
Dankbaar¬
heid,
hoop.
medelijden,
—
zoo
heelcn
de
snaren,
dte
de
dichter
van
bel
eene
bij
voorkeur
doet
trillen,
terwijl
d
e
van
bet
andere
ons
van
bet
begin
lot
het
einde,
een
krachtig
»vooruil
!"
doet
hoeren,
met
aanwijzing
van
hetgeen
zijns
inziens
behoort
te
geschieden
om
waarlijk
vooruit
te
komen.
Wij
ontveinzen
't
niet,
dat
wij
in
het
lied
der
Gaz-aansiekers
met
groote
ingenomenheid
kennis
hebben
genomen
van
de
dankbare
hulde,
aan
diegenen
onzer
medeburgers
gewijd
door
wier
krachtige
bemoeiingen
en
milde
lii
id^gaven
twee
hoogst
belangrijke
slichtingen
in
den
looj•
des
vorigen
jaars
onder
ons
zijn
lol
stand
gebracht.
De
dichter
sprak
ongetwijfeld
slechts
ul
hetgeen
in
hel
"hart
van
velen,
zeer
velen,
leeft,
toen
hij
zong
:
ÜÏM!"
Immers
vele
lieve
kleinen.
Die
zoo
schaars
hier
ziin
bedeeld,
[lebben
iha
is
een
school
gekregen.
Dat
een
eik
bei
har;e
slreell.
Ber
daarvoor
wie
cvre
toekomt
!
Hulde'
zij
aan
Item
gele
acht.
Die
bel
lol
van
kind
en
grijze
Zooveel
moogdijk
hier
v
izaclit.
Rere
ook,
wie
eer1
toekomt,
Die
voor
ann-in
boi
.v
m
laai,
l
Huis.
wa
rin
de
z.vc.ar
vermoeide
Rust
vin
It,
eer
bij
ster.
en
gaat
;
Waar
hij
d'
avond
van
zijn
leven
Kalm
en
stil
gedenken
mag,
En
geen
bange
aardse
he
zorgen
Hind'ren
in
den
ouden
dag.
Doc
h
zoozeer
hij
bii
'i
,s
brij'
en
van
deze
coupletje
n
op
de
sympathie
tan
iecl.
ren
welge¬
zinde
mocht
rekenen,
zoo
goed
was
't
onzes
inziens
ook,
dal
de
daarin
verval
te
lofspraak
zich
bij
deze
gelegenheid
-
;u
't
op
altaar
deed
hooren.
Vooral
in
een
lijd
als
den
onzen,
waarin
soms
zooveel
meer
gevraagd
wordt
naar
!
hetgeen
men
denkl,
dan
naar
hetgeen
men
doet.
j
In-
zulk
een
lijd
doet
hel
nog
meer
dan
anders
!
weldadig
aan
waarlijk
edele
en
onbaatzuchtige
handelingen
door
de
volksslem
te
hooren
prij-
j
zen,
minder
nog
ter
wille
van
ben
die
geprè-
i
ook
dezen
voor
zulk
een
1
d'
Arme
weduw
vinde
een
toevlucht
Bij
u,
als
men
haar
verdrukt,
En
de
ambachtsman
verlichting
Als
men
hem
zijn
brood
ontrukt.
Naar't
schijnt,
heeft
de
dichter
zich
hier,
door
zijn
medelijdend
gevoel
overweldigd,
een
wens.
h
laten
ontvallen,
die
bezwaarlijk
voor
vervulling
vatbaar
is,
en
waarbij
wij
alleen
de
hoop
kunnen
koesteren,
dat
de
door
hem
bedoelde
ongerech¬
tigheden
onder
one
niet
zullen
voorkomen.
Daar¬
entegen
vereenigen
wij"
ons
ten
volle
met
het
slot
van
zijn
lied
:
Laat
he'
zinkend
hoofd
niet
hangen.
Met
de
hope
in
't
gezicht
!
Wat
met
neev'len
is
omhangen
Words
u
eens
helder
licht
1
zen
worden
—
ofschoon
blijk
van
erkentelijkheid
wel
niet
onverschillig
kunnen
zijn
—
dan
omdat
zulks
ten
bewijze
strekt,
dat
hel
volk
zeil
eene
goede
en
uiensch-
lievende
daad
nog
altijd
weel
te
vvaardeeren.
Gelijk
het
nieuwe
schoolgebouw
en
het
nieuwe
diakÜnielmis,
zoo
sieml
ook
de
nieuwe
spoor¬
wegwei
den
dichter
van
het
voor
ons
liggende
lied
zeer
terecht
tot
dankbaarheid,
terwijl
hij
uit
de
gedacht!
aan
haar
tevens
aanleiding
neemt,
niet
alleen
om
een
woord
van
welverdiende
hulde
te
wijden
aan
hen.
die
tot
hare
totstandkoming
hebben
medegewerkt,
maar
ook
om
Enkhuizen
en
zijn
bestuur
geluk
te
wenschen
en
de
hoop
uit
le
spreken,
dal
on
:e
stal,
langs
den
thans
geoponden
weg,
weer
iels
van
haar
vorigen
bloei
herwinnen
moge.
Eenigszins
duister
klinken
daar
tusscheu
in
regels
als
deze
aan
het
adres
van
den
Raad
:
FEUILLETON,
öe
Taalmccstci\
door
A.
J.
tïn
BRINK.
3.
Ofschoon
ik
mi)
in
liet
algemeen
de
ontwikkeling
van
haren
geest
ten
doel
stelde,
moest
ik
toch,
om
geene
verdenking
te
doen
ontstaan,
een
groot
deel
van
den
tijd
aan
de
taalstudie
besteden.
Het
onge¬
lukkige
Poolsche
boek
wilde
maar
niet
komen;
de
brief
was
zeker
verloren
gegaan,
of
mijn
vriend
was
niet
in
de
stad
geweest;
ik
bleef
dus
bij
mijnen
Horatius
bepaald
en
zoo
had
ik
reeds
na
enkele
weken
de
tragi-koujisclie
voldoening,
dat
liet.
arpie
meisje
de
meeste
l.atijnscbe
vennen
kende
en
tot
groote
vreugde
des
molenaars
reeds
een,
paar
odes
vertalen
kon.
Hoe
weinig
ook
de
oudheid
met
haar
bestaan
en
het
mijne
gemeen
had,
zoo
drukte
zich
(och
het
ka¬
rakter
der
lez.enclen
uit
in
datgene,
wat
wij
lazen.
Ik
herinner
rnjj
nog
eene
anders
zeer
onschuldige
plaats,
waar
4e
dichter
zijn
vriend
Maeeenas
»animae
dvHidmm
wegé"
(
de
vvi
derhelft
mijner
ziel'
j
noemt.
Onwillekeurig
verdiepte
ik
mij
ia
deze
iauige
woor-
j
den
met
gloeiende
kleuren
schilderde
ik
het
geluk
i
van
twee
slechts
voor
elkander
levende
menschen.
die
afgesloten
van
de
buitenwereld
zich
dooi-elkander
gelukkig
gevoelden.
Ik
had
haar
wel
te
voet
willen
vallen,
en
hare
hand
niet
heete
tranen
besproeiende,
uitroepen
:
»().
mocht
ik
in
u
die
wederhelft
mijner
ziel
gevonden
hebben
!"
Maar
wie
was
ik
?
Zij
'was
de
liike
verloofde
van
een
ander
en
ik
slechts
de
arme
taalmeester,
die
zoo
lafhartig
en
bedriegèlijk
in
jiare
woning
geslopen
was;
moest
ik
den
vrede
van
haar
hart
verwoesten?
Neen!
—
ik
vermande
mij
en
las
voort.
Slechts
weinige
dagen
na
dit
voorval
was
het
tijd
voor
mij
geworden
om
te
vertrekken.
De
molenaar
die
zich
misschien
wel
een
weinig
over
onze
al
te
1
goede
verstandhouding
bezorgd
maakte,
deed
geene
moeite
om
mij
terug
te
houden;
hij
wilde
iliij
eëii
plaats
op
de
diligence
bezorgen
maar
ik
bedankte
er
voor,
omdat
ik,
even
als
ik
gekomen
was,
tè
voet
w:lde
vertrekken.
Spoedig
had
ik
mijn
kleinen
bui¬
del
m
orde
gebracht,
terwijl
ik
mijn
Horatius
aan
Anna
moest
achterlaten
;
ue
molenaar
drukte
mij
een
goed
reisgeld
in
de
handen
en
daarop
namen
wij
afscheid,
j
nadat
ik
nog
een
laat
sten,
liefdevollen
blik
uit
Anna's
'
door
tranen
bevochtigde
oogen
opgevangen
had.
Dc
stille
wzchts
hebben,
bij
hun
Nieuwjaars-
groet,
minder
het
oog
op
het
verledene,
dan
op
dc
toekomst
gevestigd.
Gelijk
wij
reeds
te
kennen
gaven,
zij
zijn
overtuigd,
dat
men
in
den
tegenw.oprdigen
lijd
niet
stil
kan
staan,
maar
dat:
voorwaarts!
aller
leuze
behoort
le
zijn.
Want
achteruit,
dat
kan
niet
meer,
Vooruit
dan,
want
het
moet.
Maar,
—
zoo
hebben
zij
daarbij
zich
zeiven
ernstig
afgevraagd
—
waar
naar
toe
?
En
het
is
het
antwoord
op
die
vraag,
dat
ons
door
de
volgende
dichtregelen
gegeven
wordt.
Door
al
die
regelen
heen
laat
zich
een
enkele
grondtoon
hooren,
waarmede
wij
gaarne
verklaren
in
de
moeste
gevallen
onvoorwaardelijk
te
kunnen
instemmen:
het.
is
die
der
persoonlijke
plichts-
betracht
ing.
Het
heil,
dat
dè
dichter
toewenscht,
moet
niet
van
huiten
komen,
maar
uit
den
menseh
zeiven,
uit
hetgeen
hij
doet
om
zich
zeiven
te
veredelen.
Vooruit,
al
hooger
opgegaan;
Veredel
u,
o
mensch
1
Dus
zingt
hij,
en
wat
hij,
tot
uitwerking
van
dit
thema
aan
zijne
medeburgers
bij
den
aanvang
van
een
nieuwen
jaarkring
toeroept,
mag
zeker
der
behartiging
overwaardig
geacht
worden.
Zoo
bijv.
een
raad
als
deze;
Stel
u
niet
boven
rang
ol
stand.
Gij
hoort
daar
toch
niet
thuis;
Zorg
liever
voor
uw
vrouw
en
kind,
Kweek
liefde
in
uw
huis.
•jwirwmxfr
i-t.fs-Roi.-v.
-■
-mr-Br
i
rt
munin
iiuiiwiIIim
ui
i
i
Torn
ik
weder
aan
de
overzijde
der
rivier
was,
zag
ik
nog
eens
naar
het
stadje
terug,
maar
nn
met
ge¬
heel
andere
gevoelens,
dan
de
eerste
maal.
Ik
gevoelde
veel
lust
om
terug
te
keeren
en
den
molenaar
en
zijne
do.-hter
vergiffenis
te
vragen
voor
het
bedrog,
dat'ik
jegens
hen
gepleegd
had.
Maar
wat
zoude
het
mij
baten
?
N-ets
anders,
dan
dat
ik
haar
nog
vroeger
uit
den
droom
zou
doen
ontwaken,
waaruit
haar
ver¬
looide
haar
toch
wel
spoedig
zoude
wakker
schudden.
Nog
één
blik
naar
het
stadje
en
toen
snelde
ik
zoo
spoedig
mogelijk
mar
de
akademiestad
terug,
die
ik
een
paar
dagen
later
bereikte.
Hier
wachtte
iuij
eene
groote
verrassing.
Edele
vrienden
waren
gedurende
mijne
afwezigheid
voor
mij
werkzaam
geweest
en
hadden
mij
een
zeer
voordeeliga
betrekking
als
gouverneur
ten
huize
van
den
Baron
van
W.
bezorgd;
ik
moest
dadelijk
de
reis
naar
het
ver
van
de
akademiestad
gelegen
buitengoed
HfiO-
vaarden.
Door
mijne
reis
en
door
mijne
dfukke
bezigbed*
zweeide
Anna's
beeld
slechts
zelden
voor
datjaai
g*-
;
dachteu,
ja,
eindelijk
trad
de
gedachte
aan
baar
poo
I
zeer
op
den
achtergrond,
dat
ik
baar
geujeg^aa©
|
geheel
verge'en
had.
Nadat
ik
drie
jaren
bij
dón
►
IWrou
vau
W.
had
doorgebracht,
werd
rnjj
aJnrtalfll.
*