Tekstweergave van EC_1876_01_05_0001

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
So. 2. Zevende Jaargang. 1876. IEÜWS &* WOENSDAG Dit bladTcr»chijnt de« WOENSDAGS en ZONDAG Abonnementsprijs roor 3 maanden . . . ... f Jt.00, Franco per post 1.20. Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post¬ directeuren. Brieven franco tan den TJitgerer A. Egmond. 5 JANUARI. De prijt der AnTESTEHTra» rai 1—(1 regel» ie (10 •emt»; roer elke* regel meer 10 eemt». Vóór Dimsdags ea Zaterdag» middag 11 nr geliet» ia»m de Advertentiën i* te reide». Ingerondei «tikkea mintei» <éi dig rroegar. Afzonderlijke Ns. 5 ets* fSF" Nieuwe abnnncineu(cn worden berekend van den datum van aanvang af. ®S§1^. Bij dit Nouimer wordt ais bijvoegsel verzon¬ den een Wandalmanak in kleurendruk, als premie op den zevenden jaargang. De GEMEENTEONTVANGER van ENKHUI¬ ZEN brengt ter kennisse van de ingezetenen, dat zijn kantoor op DONDERDAG en VRIJDAG den 6 en 7 dezer en voorts iederen zittdag tot en met den 15 dezer zal geopend zijn, tot afgifte der invullings- billetten voor de honden belasting 5 terwijl hij voor de afgifte der kwitaotien behaive de gewone zitdagen ook zal vacéren Donderdag en Vrijdag 20 en 21 dezer. Enkhuizen, den 4 Januari 1876. Nlcnwjaarissebrtsiken. De ftiensch is conservatief van nature. Vooral het kind der 19de eeuw, dat, wat men er ook van zeggen moge, soms eene verwonderlijke ge¬ hechtheid gevoelt voor hetgeen het voorgeslacht, wie weet hoe lang reeds geleden, gedacht heelt of uitgedacht, eu daarvan blik geelt, gelijk door liet aankwecken van gevoelens die niet nicer van onzen tijd zijn, zoo ook door het jaar in jaar uit instandhouden wan gewoonten en gebruiken, ons van de vaderen overgeleverd. Wat ons betreft, het ligt volstrekt niet in onze bedoeling, tegen deze conservatieve richting der groote menigte in verzet te komen. Zij heeft ongetwijfeld hare goede zijde en haar goed recht, al ware 't alleen hierom, dat wij zonder haar, met alle aanspraak, ook alle hoop zouden moeien opgeven op de voortduring van het weinigje nieuws, waaraan door ons zelveïi, misschien onder veel strijd eu tegenwerking, het aanzijn gegeven werd. Dit neemt echter niet weg, dat het zijn nut kan hebben, het oude van tijd tot tijd de revue eens te laten passeeren en daarbij de vraag te stellen, in hoeverre hel nog altijd behouden of van lieverlede afgeschaft en door iets anders vervangen dient te worden. Wij wagen zelfs het gevoelen uit te spreken, dat, in¬ dien dit wat meer en wat ernstiger geschiedde, menige onaangename botsing vermeden en de rust der samenleving langs dien weg aanmerke¬ lijk bevorderd zou kunnen worden. Doch reeds genoeg ter inleiding van het on- deiwerp, dat heden door4 ons ter sprake wordt —»es FEUILLETON. IIe Taalmeester. noon A. J. ten BRINK. De vroegste herinneringen mijner jengel spreken van de Latijnsche school in een klein stadje, waar men zich ijverig bemoeide mij de Latijnsche taal in ai haren omvang te doen kennen. Na het Latijnsche gebed van den rector, begroetten wij hem van onze zijde ook in het Latijn, om daarna zijne Latijnsche rede aan te hooren. Latijn spreken was er schering en inslag en elk Holiandsch woord werd gestreng bestraft. Bij dezen klassieken dwang kwam nog de noodza¬ kelijkheid, dat ik reeds vroeg begon dommere leerlin¬ gen in het Latijn te onderwijzen, want mijne ouders waren vroeg gestorven en ik bezat geenè middelen om van te leven. Het was dus niet te verwonderen, dat het Latijn als het ware mijn tweede moedertaal werd en,dat ik zelfs, zoo als mijn hospita beweerde, dikwijls in mijn droom Latijn sprak. Nadat ik de school verlaten had, kwam er aan de akaiemie weinig verandering iu mijne levenswijze. gebracht, en dat, met geene belangerijke tijd- v ragen in verband staande, zijne voornaamste waarde ontleent aan de gelegenheid waarhij het behandeld wordt. Wij verkeert-n op dit oogen- blik nog onder den indruk van den pas gevierden Nieuwjaarsdag. Ook die dag brengt van oudsher zijne eigenaardige gebruiken mede en het is over dezen dat wij, in énkele Losse opmerkingen, dit¬ maal iets in het midden wenschen te brengen. Wij beginneu inet hetgeen aan den Nieuwjaars¬ dag nog allijd noodzakelijk vooraf schijnt ie moeten gaan : het schieten op Oudejaarsavond. Waartoe toch eigenlijk dütrustvers'lorend bedrijf? Betcekent hel een afscheidsgroet aan het oude, of een welkomstgroet aan het nieuwe jaar ? Maar zo- er dan voor zulk een groet, hoe wel¬ gemeend ook op zich zelf, geen waardiger ver¬ tolking te vinden zijn, dun het schot uit een geweer nf pistool ? Zou hij in den vorm van een plechtig aangeheven koorgezang niet. vrij wat waardiger cn liefelijker klinken 1.. . Een ding hopen wij tnaar, dat wij in het doelloos geraas van den Oudejaarsavond geer. profetie hebben te zien van het nutleloos kruit verschieten, waar¬ aan men zich in het ingetreden jaar onder ons zal schuldig maken. Nieuivjaarsivenschen. Iets, dat noodwendig in gebruik moet en ook gewis zal blijven, zoolang de jaren elkander in snelle wisseling opvolgen en de ervaring daarvan, gelijk van de onzekerheid des lots, 't tot een behoefte maakt, aan bel rek¬ kingen, vrienden en beschermers eens op hij¬ zonder hartelijke wijze toe te roepen : blij, dat gij er nog zijt zegen op uw pad ! Nieuwjaarsgiften, liet nieuwe jaar met aal¬ moezen te beginnen, wil er bij ons niet best in, deels, omdat wij van het geven van aalmoezen in 't algemeen weinig heil verwachten, deels en vooral,^ omdat wij er volstrekt niet voor durven instaan, dat de giften en giftjes op Nieuwjaars¬ dag wél besteed worden. Wij hebben er ons dan ook over verheugd, dat het vragen om zulke giften ditmaal van weinig beteekenis was ten minste, indien onze ondervinding ook die van anderen is geweest. Wij hebben dat te meer, omdat wij de verklaring daarvan meenden te vinden in de ruimere verdiensten van den laat- sten tijd. Al mijnen tijd verdeelde ik tusschen les nemen en les geven en dit laatste bracht mij juist zoo veel op, dat ik van den eenen dag tot den anderen leven kon. Gedurende twee maanden in het jaar, Juli en Augus¬ tus, was ik bovendien geheel zonder verdienste, want dan was het groote vacantie. Van mijne leerlingen ging de een naar zijne ouders en de ander maakte een pleizier-reisje ; mijne collegies waren ook gesloten en niets hield mij dan meer in de akademie-stad terug. Gewoonlijk had ik in de lentemaanden eenige guldens bij elkander gespaard, daarom bond ik dan een klein buideltje zamen, liet het overige aan de zorg mijner hospita over en ging voor eenige dagen »naar buiten." . Zoo had ik het reeds drie jaren uitgehouden, toen de maand Juli mij eens met nagenoeg leêge zakken verraste. Eenigen tijd draalde ik tusschen de keuze van de stad en het landleven, maar eindelijk behiel¬ den het mooie weêr, mijn reislust en de jeugdige lichtzinnigheid de overhand ; ik stak mijn beetje geld in mijn zak en verliet de stad op goed geluk, hopende dat de goede God mij het dagelijksehe brood wel verschaffen zoude. Acht dagen ongeveer had ik hier en daar rondge¬ zworven, zonder ergens gelegenheid tot eenige ver- Nieuwjaarsfooien Onzes inziens moet tusschen fooien en fooien, bij deze gelegenheid, wél onder¬ scheiden worden. Wij achten den Nieuwjaarsdag nog steeds een zeer geschikt tijdstip om degenen, die ons in den loop des jaars kleine diensten bewij¬ zen, waartoe zij, strikt genomen, niet gehouden zijn, voor hunne onverplichte bereidwilligheid, in den vorm van een fooitje te beloonen. Doch zoozeer wij dit goedkeuren, evenzeer raeenen wij onze slem te moeien verheffen tegen het blijven geven van fooien aan anderen, inzonderheid aan dienaren van het openbaar gezag, wier eenige roeping het is het publiek als zoodanig van dienst te zijn cn die, bij de waarneming der plichten aan hunne betrekking verbonden, zelfs niet ge¬ kweld hehooren te worden door de vraag, of zij van burger die of die wel een fooitje ontvangen hebben. Het zal zeker wel niet noodig zijn, hier duidelijker toespelingen te maken. Wien 't aan¬ gaat, die ontvange van ons den welgemeenden nieuwjaarswensch. dat hij door verbetering van salaris in staat worde gesteld, zich voortaan van iels te onthouden, dat, a! schijnt het hem niet ongeoorloofd, toch met den aard zijner verplich¬ tingen bezwaarlijk is overeen te brengen. Nieuwjaarsgedichten. Warneer wij den schijn niet op ons laadden van daardoor in strijd te geraken met hel geen het laatst door ons gezegd werd, dan zouden wij er toe kunnen komen, de in veler oog misschien wat zonderlinge verklai ing af te leggen, dat wij voor die produkten van volkspoëzie nog altijd wel iets voelen. De dich¬ terlijke waarde daarvan mag voor ons part buiten rekening gelaten worden. Die is dan ook den eenen keer nog wel wat grooler dan den anderen, al naar dat zich voor het opstellen van het ver-' eischte getal coupletten een maker heeft laten vinden, wiens pen zich daartoe met meer of min¬ der vaardigheid leent. Doch waar het bij zulke voortbrengselen in onze schatting vooral op aan¬ komt, is de inhoud, zijn geest en de strekking van het gedicht. Zich richtende tot de burgerij om haar met den aanvang van een nieuw jaar geluk te wenschen, tracht het zooveel mogelijk uit te spreken, wat, bij een blik op het verlede- ne en in de toekomst, in het hart van een groot gedeelte dier burgerij omgaat. Het maakt ons bekend met den indruk, door den loop der ge- dienste gevonden te hebben, tot ik eindelijk bij het vallen van den avond het vriendelijke stadje A. bereikte. Het plaatsje was zoo lief in de kromming eener rivier gelegen, dat ik aan de overzijde staande uitriep : »Hier moet gij tabernakelen bouwen !" Om deze ontboezeming in het ware licht te stellen, is het niet oudienstig een kleine bijzonderheid mede te doe¬ len, welke daarop grooten invloed uitoefende: mijn zak was leêg op twee guldens na en er scheen voor mij niets over te blijven dan van dorp tot dorp te gaan bedelen. Hier moest ik dus iets beslissends ondernemen; ik trad moedig het stadje binnen en begaf mij naar het aanzienlijkste logement. Een tamelijk drnk gezelschap zat hier bijeen, voor het meerendeel bestaande uil de aanzienlijksten vau het stadje, zoo als de notaris, de doctor, de molenaar, een paar winkeliers enz., meest rijke en aanzienlijke lieden. Men bemerkte mijne komst niet dadelijk, maar vervolgens ontstond daar eene kleine pauze, waarvan ik gebruik maakte om mij met den moetf van iemand, die ledige zakken heeft, midden oude,- de aristokratie neder te zetten. Ik begon terstond het middelmatige bier te prijzen ging toen van de gerst op het koren over en sprat van de zware schoven en den rijken oogst, dien ik Ie O.