Tekstweergave van EC_1875_01_27_0001
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
No.
8.
Jaargang.
HIEÜWS-
II
WOENSDAG
Dit
blad
verschijnt
des
WOENSDAGS
en
ZONDAGS.
Abonnementsprijs
voor
3
maanden
f
1.00.
Franco
per
post
„
„
,,
„1.20.
Men
abonneert
zich
bij
alle
Boekhandelaren
en
Post¬
directeuren.
Brieven
franco
aan
den
Uitgever
A.
Egmond.
Afzonderlijke
Ns.
5
ets.
ADVERTfflUBLAD.
27
JANUARI.
De
prjjs
der
AdvektentieN
van
1—6
regels
is
00
centen,'
'
voor
eiken
regel
meer
10
centen.
Vóór
DinsdSgs
en
Zaterdags
middag
12
uur
gelieTe
men
de
AdveSrtentiën
in
te
zenden.
Ingezonden
stukken
minstens
één
dag
vroeger.
i
BS
c
k
e
n
«1
bm
a
k
I
a
«■
De
BURGEMEESTER
der
gemeente
ENKHUIZEN»
gelet
op
het
op
het
2de
lid
van
art.
7
der
wet
van
den
4
Juli
1850,
tot
regeling
van
het
kiesrecht
en
benoeming
van
afgevaardigden
ter
Eerste
en
Tweede
kamer
der
Staten
Generaal,
noodigt
de
inwoners
dezer
gemeente
uit,
om,
zoo
zij
behalve
in
deze
gemeente,
ook
elders
in
de
Directe
Belastingen
zijn
aangeslagen,
daarvan
vóór
den
15
Februari
1875
door
overlegging
van
de
bij
de
wet
gevorderde
bewijsmiddelen
te
doen
blijken.
'Enkhuizen,
den
25
Januari
1875.
De
Burgemeester
voornoemd,
BRUIJNIS.
Sic
ruziemaker.
Wanneer
wij
ons
in
de
herinneringen
van
onze
jeugd
en
schooltijd
verplaatsen,
dan
rijst
ook
als
van
zelf,
onder
meer
andere,
vrij
wat
liefelijker,
heelden,
dat
van
den
»ruziemaker''
voor
ons
op.
Die
kleine
ruziemaker
is
een
ware
plaag
voor
den
kring
waarin
hij
zich
beweegt.
Onophou¬
delijk
ligt
hij,
dan
met
dezen,
dan
met
genen
zijner
makkers,
overhoop.
Nu
eens
heeft
hij
van
.lans
potlood
of
grif
de
punL
afgebroken,
dan
weer
een
veeg
gegeven
over
de
lei,
waarop
Piet
zijn
sommen
had
gemaakt.
Den
eenen
keer
heeft
hij
een
zijner,
op
geen
kwaad
verdachte,
medeleerlingen
door
een
gevoeligen
kneep
doen
schreeuwen
van
de
pijn;
een
ander
maal
is
hij
er
in
geslaagd,
een
zijner
vriendjes
door
een
onuitstaanbaar
»je
vader
is
dit"
of
»je
moeder
is
dat"
in
woede
te
doen
ontvlammen.
Ook
leeft
hij
eerst
recht,
wanneer
hij
anderen
tegen
elkaar
kan
ophitsen.
Ofschoon
om
zijn
gezel¬
schap
niet
bijzonder
gezocht,
hij
mengt
zich
toch
gaarne
in
dal
zijner
speelmakkers,
al
ware
't
maar
om
te
voorkomen,
dat
zij
lang
achtereen
eensgezind
bleven
en
pret
maakten.
Meestal
duurt
het
dan
ook
niet
lang,
wanneer
hij
er
bij
is,
of
Cornelis,
Barend
en
Frits,
anders
de
beste
maatjes
van
de
wereld,
zijn.
[op
luidruchtige
wijze
aan
't
krakeelen
geraakt.
Alleilei
geroep
gaat
op
van:
»dat's
valsch
!",
»dat's
flauw
!",
ïdat's
laf!"
en
zoo
meer;
het
spel,
""nog
kort
te
voren
zoo
vroolijk
begonnen,
wordt
op
eenmaal
gestaakt
en
eindigt
niet
zelden
in
eene
algemt^ne
kloppartij.
Inderdaad,
die
kleine
ruziemaker
is
een
ge¬
duchte
plaag
voor
degenen,;
die
dagelijks
met
hem
moeten
omgaan.
Ook
de.
meester
kent
hem
als
zoodanig
maar
al
te
goed
en
beklaagt
zich
in
stilte,
dat
hij
met
zulke
jongens
zit
opge¬
scheept;
jongens,
die
de
rust
zijner
school
ge¬
durig
verstoren,
hem
dwingen
onafgebroken
een
oog
in
't
zeil
te
houden,
en
niet
zelden
oorzaak
zijn,
dat
ook
andere,
met
wie
hij
zonder
dat
volstrekt
geen
moeite
gehad
zou
hebben,
om
hunne
onrustigheid
of
het
niet
behoorlijk
afdoen»
hunner
taak
door
hem
bestraft
moeien
worden.
liet
ergste
intüsschen
is,
wanneer
diezelfde
kleine
ruziemaker
vari
lieverlede
groot
wordt,
zonder
de
onaangename
manieren,
waardoor
hij
't
anderen
zoo
lastig
en
zich
zeiven
zooveel
vij¬
and»
n
onder
zijne
makkers
gemaakt
heeft,
be¬
hoorlijk
met
de
kinderschoenen
te
hebben
afgelegd.
En
zoo
zijn
er
—
zou
Alexander
Verhueli
zeggen
—
zoo
zijn
er,
helaas',
maar
al
te
veel.
Wi
ontmoeten
ze
in
allerlei
kringen,
tot
groot
verdriet
en
ergernis
van
hen,
die
zoo
gaarne
rustig
en
vreedzaam
hunnen
weg
zouden
gaan,
doöh
geheel
tegen
hun
wensch
en
bedoeling
van
hunnen
arbeid
afge¬
trokken
en
in
twist
gewikkeld
worden,
doordat
deze
of
gen»»
er
een
onzalig
"behagen
in
schept,
waar
hij
maar
kan,
het
strijdvuur
om
zich
henen
aan
te
blazen
Daar
zij
voorts,
hetzij
dom
of
knap,
er
doorgaans
vrij
goed
in
slagen
zich
al
vechtend
op
den
voorgrond
te
dringen,
gebeurt
het
niet
zelden,
dat
zulke
ruziemakers
eene
meer
of
minder
hooge
plaats
op
de
n
maatschappelijken
lad¬
der
weten
in
te
nemen,
zich
toegang
tot
colleges
weten
te
verschaffen,
waar
zij
invloed,
—
veel
in¬
vloed,
zij
't
ook
in
menig
opzicht
een
hoogst
verderfelijke
invloed,
—
op
slaat
of
kerk
of
maat¬
schappij
kunnen
oefenen.
Zoo
kennen
wij,
om
van
geene
anderen
te
spreken,
een
minister
van
een
klein
land,
die,
na
reeds
eenmaal
allerlei
ruzie
gemaakt
en
daardoor
zijne
porte¬
feuille
verloren
te
hebben,
ten
tweeden
male
plaats
nam
aan
de
groene
tafel,
doch
die,
zijn
twistzieken
aard
niet
kunnende
afleggen,
ofschoon
met
de
meeste
tegemoetkoming
van
alle
zijden
bejegend,
van
het
eerste
oogenblik
zijner
weder-
optreding
af
opnieuw
al
het
mogelijke
gedaan
heelt
om
een
geest
van
tegenstand
op
te
wekken;
seen
minister,
die
't
als
zijn
programma
heeft
loen
kennen
«wat
harder
te
stoken,"
doch
die
zich
daaraan'
nog
in
geen
anderen
zin
zoo
getrouw
heeft
betoond
als
iu
dezen,
dat
luj
van
iedere
gelegenheid
zooveel
mogelijk
gebruik
zocht
te
maken,
om
het
twistvuur
aan
te
stoken;
een
minister,
die
zoo
hoog
noodig
had
het
vertrou¬
wen
ai,
zijn
beleid
te
doen
herleven,
of
althans
te
versfei;ken
en
te
bevestigen,
doch
die,
in
de
plaats
daaftpan,
naar
't
schijnt,
niets
beters
heeft
weten
te
fffiéjn,
dan
de
naar
hem
uitgesjokt®
hand
af
te
wijz'ëfy.
door
uittarten'!e'>bQjegeningen
en
kleingeestige
wraaknemingen'de
verslandigsten
en
bestgezinden
van
zich
te
vervreemden
en
't.
dank
zij
zijn
strijdlustig
karakter,
thans
reeds
zóóver
gebracht
heeft,
dat
allerwegen
in
open¬
bare
meetings
op
herstel
bij
den
koning
wordt
aangedrongen
van
hetgeen
zijne
willekeurige
inmenging
bedorven
heelt.
Dat
is
wel
ongeluk¬
kig
voor
hel
land,
waarop
wij
het
oog
hebben,
en
dat,
zoo
zou
men
ineenen,
tengevolge
van
liet
stoken
van
anderen,
reeds
meer
dan
genoeg
door
partijschap
verdeeld
wordt.
Doch
wat
er
aan
te
doen
?
Hemel,
verlos
ons
van
alle
ru¬
ziemakers!
FEUILLETON,
karei
van
ISrcugclcn.
45.
„'t
Heeft
niet
noodig,
gij
kunt
u
die
moeite
sparen'
hernam
de
grossier
en,
mij
zonder
veel
omslag
in
de
borst
grijpende,
duwde
liij
mij
de
straat
op
en
sloot
het
pakhuis
voor
mijn
neus
digt.
Ik
was
woedi
nd
over
deze
lompe
behandeling
en
gaf
een
paar
schoppen
tegen
de
deur,
hetgeen
mij
echter
volstrekt
niets
baatte
en
geen
andere
uitwerking
had
dan
een
luid
gelach
van
binnen.
Inwendig
kokende,
liep
ik
door
de
zich
op
straat
verdringende
menigte
en
haastte
mij
naar
huis,
waar
ik
aldra
in
eene
tamelijk
opgewonden
stemming
aan¬
landde
en
in
mijn
haast
den
goeden
liegen
bijna
omver¬
liep,
welke
zich
in
mijn
weg
plaatste
met
de
woorden:
„Ha!
meneer
van
Breugelen,
blij
dat
ik
je
zie
—
ik
heb
een
nieuwtje
voor
je—maar
wat
schort
er
aan
?"
liet
hij
er
orimiddelijk
op
volgen,
„je
ziet
er
bleek
en
ontdaan
uit,
er
is
toch
geen
ongeluk
gebeurd,
hoop
ik
?"
„'n
Ongeluk
ja
en
neen,
en
als
er
al
geen
ongeluk
gebeurde,
zal
dat
zoo
lang
niet
mee):
duren
of
't
ge¬
il
li
i
t
e
n
ion
d.
SPANJE.
IBfSS"C
22
Januari.
Woensdag
jl.
hebben
3000
Carlisten,
onder
Tristany,
Granoliiers,
6
mijlen
van
hier
gelegen,
bvervallen,
vele
wreedheden
bedre¬
ven
en
alle
leden
van
het
gemeentebestuur
medege¬
voerd.
Volgens
een
gerucht,
bereiden
de
Carlisten
een
aanval
op
deze
stad
voor,
hopende
met
hulp
der
republikeinen
hier
binnen
te
rukken.
Generaal
Martinez
Campos
is,
naar
Ollot
gaande,
gedwongen
geweest
terug
te
trekken.
FRANKRIJK.
—*
Tot
nu
toe
heeft
de
fransclie
Regeering
geene
cijfers
openbaar
gemaakt
betreffende
het
aantal
dooden
en
gekwetsten
in
den
oorlog
van
1870
en
1871.
De
opgaven
van
dr.
Chenu,
welke
ondersteld
worden
uit
officieele
gegevens
geput
te
zijn,
hebben
dus
meer
dan
gewoon
statistiek
belang.
Uit
zijne
cijfers
blijkt,
dat
Frankrijk
139,000
dooden
en
143,000
gewonden
telde,
terwijl
voor
de
Duitschers
deze
cijfers
respectivelijk
waren
41,000
en
127,000.
Voegt
men
bij
deze
getal¬
len
de
20,000
personen,
die
te
Parijs
en
Straatsburg
zijn
omgekomen,
en
de
17,000
krijgsgevangenen,
die
,
in
Duitschland
aan
hunne
wonden
zijn
overleden,
dan
zou
het
geheele
verlies
aan
dooden
voor
Frankrijk
176,000
bedragen.
—
22
Januari.
De
heer
Jules
Favre
heeft
heden
beurt
zeker,
want
ik
wil
dien
kerel
den
lial3
breken."
„Verduiveld,
vriendlief!
ik
heb
je
nog
nooit
zoo
op¬
gewonden
gezien,
is
je
wat
kwaads
wedervaren?
Zeker
wel,
want
u
is
anders
de
man
niet
voor
zulke
forsche
toonen."
„Kwaad!
ik
ben
beleedigd,
schandelijk
beleedigd,"
ik
rilde
toen
ik
dit
zei
en
balde
onwillekeurig
mijne
vuisten.
Mijne
vrouw,
die
den
heftigen
toon
hoorde
waarop
ik
sprak,
kwam
nu
beneden
en
vroeg
op
hare
beurt
naar
de
reden
van
mijne
luidruchtigheid.
In
afgebroken
bewoordingen
verhaalde
ik
op
mijne
beurt
wat
er
was
voorgevallen
—
't
lijdt
geen
twijfel
beweerde
ik
ten
slotte,
of
die
fielt
—
ik
bedoelde
den
chef
van
de
Eenhoorn,-
-
heeft
mij
een
kwaden
naam
ge¬
geven
en
nu
—
ik
barstte
weer
in
woede
los
zal
ik
hem
opzoeken
en
bij
den
hemel!
hij
zal
er
hengenis
van
hebben,
mij
belasterd
te
hebben!
Hij
zal
zien,
dat
hij
met
geen
naaimeisje
te
doen
heeft!
—
ik
gaf
mij,
dit
zéggende,
natuurlijk
de
airs
van
een
geducht
man
en
deed
mijn
best
er
recht
bar
uit
te
zien.
Koosje
liet
mij
ongestoord
uitrazen
en
toen
ik
eindelijk
onzin
genoeg
uitgesproken
had,
om
er
een
geheel
boek
mede
te
vullen,
-
immers
een
driftig
mensch
raaskalt
iu
den
regel
allerlei
zotheid,
—-
trok
zij
mij
vleiend
naar
zich
toe
en
met
hare
melodieuse
stem
bracht
zij
mij
mijne
dwaasheid
onder
het
oog
om
zoo
geducht
uit
te
varen.
„Blijf
bij
mij,"
zei
ze
goedig,
„en
bedaar
eerst
wat
voor
ge
uw
onzinnig
plan
ten
uitvoer
brengt;
bedenk
liever
.eens,
wat
het
gevolg
zou
zijn,
als
ge
pogingen
deedt
om
dien
man
te
ontmoeten!
Ligt
wel
begingt
ge
een
ongeluk,
en
wie
zou
dan
voor
uw
vrouwtje
zorgen
?
Ik
ken
je
beter
dan
ge
u
zelf
kent;
later
zoudt
ge
berouw
hebben
van
je
overijling
en
je
over
je
zelf
schamen."
Ik
deed
eene
poging
om
haar
af
te
werén,
'twas
flauw,
ik
erkeu
het,
en
een
verkeerd
geplaatst
eerge¬
voel
zette
er
mij
toe
aan;
maar
zij
keek
mij
met
hare
zielvolle
oogen
zoo
smeekend
aan,
dat
ik
onmiddelijk
berouw
gevoelde
en
haar
hartelijk
aan
mijn
boezem
drukte.
Mijn
toorn
was
door
haar
zachtheid
gebroken
en
van
lieverlede
tot
bedaren
gekomen,
zeide
ik:
„gij
zijt
een
verstandig
vrouwtje,
vergeef
mij
mijne
drift,
ik
had
mij
niet
zoo
moeten
opwinden,
maar
die
gemeene
kerel!"
...
Koosje
sloot
mij
met
een
kus
den
moni.
„Als
gij
weer
zoo'n
ontmoeting
hebt,
lieve,
kom
dan
maar
dadelijk
bij
je
vrouw
en
laten
wij
het
leed
zamea
dragen
beste!
geloof
mij,
dat
is
veel
beter."