Tekstweergave van EC_1873_01_12_0001
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
No.
4
Vierde
Jaargang.
1873.
IIIRVS-
EH
ZONDAG
Dit
blad
verschijnt
des
WOENSDAGS
en
ZONDAGS.
Abonnementsprijs
voor
3
maanden
y
}
f)0
Franco
per
post
„
;j
j
gg
Men
abonneert
zich
bij
alle
Boekbandelaren
fen
Post-
directeuren.
Brieven
franco
aan
den
Uitgever
A.
Egmond.
PAZ?
ADVERTEBTI
w|-^j
.
iri
'i
*—
12
JANUARI.
ut
De
prijs
der
Advkktentibn
van
1—6
regels
is
(10
centen;
voor
eiken
regel
meer
10
centen.
Vóo'r
Dinsdags
en
Zaterdags
middag
12
unr
gelieve
men
de
Advertentiën
in
te
zenden.
Ingezonden
stukken
minstens
één
dag
vroeger.
Kennisgeving.
BURGEMEESTER
en
WETHOUDERS
der
Ge¬
meente
ENKHUIZEN.
Gelet
op
de
art.
26
en
99
der
wet
van
den
19
Augustus
1861
(Staatsblad
No.
72.)
Brengen
ter
kennisse
van
de
daarbij
belanghebben¬
den,
dat
liet
inschrijvingsregister
der
Nationale
Mill-
tie
met
de
Alphabetische
naamlijst,
voor
de
ligting
van
187:5
van
lieden
tot
en
met
den
21
Januari
aan-
staande
(de
Zondag
daarvan
uitgezonderd),
van
des
voormiddags
10
tot
des
namiddags
1
ure
ter
Secre¬
tarie
dezer
gemeente
voor
elk
en
een
iegelijk
ter
le¬
zing
is
nedergelegd
en
dat
zij
die
daartegen
bezwa¬
ren
mogten
hebben,
deze
binnen
den
termijn
daarvan
voor
de
ternederleging
bepaald,
door
middel
van
een
oi'
de
noodige
bewijsstukken
gestaafd
verzoekschrift
op
ongezegeld
papier,
doch
behoorlijk
geteekend
bij
oen
Burgemeester
moeten
iubrengen,
die
het
vervol¬
gens
terstond
tot
liet
doen
eener
uitspraak
aan
Heeren
Gedeputeerde
Staten
opzendt.
Enkhuizen
den
10
Januarij
1873.
Bvrgemeesteb
en
WETirouDEits
voornoemd,
BRUIJNIS.
De
Secretaris,
RIJXEN
ENGELSMAN.
,
P?
ficnieenje
Oiitvaiiser
brengt
in
herinnering,
dat
de
laatste
termijn
van
den
HOOFDELIJKEN
OMSLAG
over
1872
reeds
is
verschenen
den
1
December
j.l.;
met
uitnoodiging
aan
wien
zulks
aangaat,
die
belasting
voor
het
einde
dezer
maand
aantezuiveren,
ter
voorkoming
van
ver-
volging.
LtUDBOlin.
Dit
jaar
zal
te
Weenen
eene
groote
internationale
tentoonstelling
van
landbouw
en
nijverheid
gehouden
worden.
Wij
vernamen
het
bericht
daarvan
met
onverdeelde
blijdschap,
niet
zoo
zeer
omdat
wij
hoopten
er
het
mid¬
del
in
te
zien
om
onze
West-Friesche
producten
meer
onder
de
aandacht
van
het
algemeen
te
brengen,
neen,
zulks
is
niet
noodigen
zal
ook
geen
plaats
hebben,
maar
om
het
beginsel.
feuilleton.
en
Morgen,
door
PAUL.
XII.
Uit
Karel's
oogen
schoot
de
helsche
vreugde
hare
verterende
stralen;
hij
zeide
echter
niets,
en
speelde
toonealist
^
Verbaasd
toeach°uwer
als
de
beste
hefMei,npjT
,!iet,i
de!1
i°,uden
heer
echter
aanzien,
dat
wl
m
hlllderde>
'lat
hij
de
banknoten
juist
in
den
ed®n.aar"Va"
leuning
had
gevonden.
Hij
schudde
öediing
zijn
hoofd
en
loosde
van
tijd
tot
tijd
een
die¬
pen
zucht.
Dat
leven
boven
stand
en
rang
in
de
maatschappij,
begon
hij
eindelijk
weder,
meest
in
nifeen
o"
"°Ch!
°ch
!
''
heeft
aI
S"
•
nflukk'S
ê-emaakt!
Had
ik
hem
niet
goed
kominn6eu
6n
r?
5ij
Uit
behoefte
tot
die
fout
ge-
.'
zou
bet
door
de
vingers
hebben
gezien-
want
ik
zon
gedacht
hebben,
het
is
mijn
eigen
schuld,
is
immers
verkeerd
en
onmeedoogend,
om
een
jong
n
6n'
te
W-eini^
te
betalen;
maar
nu!
i
1
,
an
en
mag
het
niet
zwijgen."—
Neen"
bracht
Karei,
den
tijd
van
handelen
gfkomen
achtende,
Oostenrijk
is
een
van
de
achterlijkste
staten
van
Europa,
vooral
met
opzicht
tot
den
landbouw.
Daar,
waar
de
aloude
rechten,
of
althans
de
aloude
aanspraken
van
den
adelstand
nog
in
volle
kracht
zijn
waar
het
grondbezit
hoofdzakelijk
in
handen
van
adel
en
geestelijkheid
is,
-—
daar
niet
zelden
woorden
van
de
zelfde
beteekenis,
—
kan
de
landbouw
zich
zeer
slecht
ontwikkelen.
De
boer
moge
er
goed
gevoed
zijn,
hij
is
er
slecht
ouderwezen;
hij
heeft
niet
vele
zorgen,
maar
ook
niet
vele
belangen
en
leeft
in
den
ouden
slender
voort.
Hij
heeft
met
veel
op
te
brengen,
maar
is
ook
te
wei¬
nig
ontwikkeld
om
veel
te
kunnen
voortbrengen
;
hij
gaat
getrouw
ter
kerk,
zegt
de
hem
van
buiten
ge¬
leerde
gebeden
of
zijn
rozenkrans
op,
eet,
drinkt
en
slaapt
en
laat
den
pastoor
voor
zijne
ziel,
zijn
lieer
voor
zijne
belangen
zorgen.
Zal
in
het
een
en
ander
verbetering
komen,
dan
moet
de
aandacht
van
het
grootsteedsehe
publiek
op
de
hooge
waarde
en
op
de
belangen
van
den
land¬
bouw
gevestigd
worden.
Of
is
dat
publiek
daarvoor
nog
niet
rijp;
is
het
zooals
veeltijds,
te
ijdel
en
te
be¬
vooroordeeld,
om
uit
waarachtige
belangstelling
deel
te
nemen
aan
eene
beweging
ten
gunste
van
den
land¬
bouw.
Dan
is
't
goed,
dat
de
landbouw
in
de
mode
komt.
Wil
men
voor
eene
zaak
grootsteedsehe
kapi¬
talen
en
grootsteedschen
invloed,
—
men
trachte
die
zaak
in
de
mode
te
brengen,
dat
helpt
meer
dan
de
krachtigste
vertoogen,
dan
de
bondigste
rede¬
neeringen,
dan
het
wijzen
op
de
beste
voorbeelden.
En
wat
nu
is
heter
geschikt
om
in
Weenen
den
landbouw
in
de
mode
te
brengen,
dan
het
houden
daar
van
eene
inter-nationale
tentoonstelling!
Wij
weten,
dat
die
modezucht
zich
het
allereerst
zal
openbaren
in
het
mesten
of
weiden
van
gedrochtelijke
ossen,
het
kweeken
van
in
hare
soort
even
gedrochte¬
lijke
koeien,
schapen
en
varkens,
van
het
kunstmatig
telen
van
alweder
gedrochtelijke
kooien,
aardappelen,
in
het
midden,
„neen,
papa
!
van
over
het
hoofd
zien
kan
hier
geen
sprake
zijn.
Het
zou
weinig
helpen
•
en
buitendien,
we
moeten
eerlijke
lieden
om
ons'
heen
hebben.
•
„Ja,
dat
dient
wel;
maar
het
spijt
me
van
het
huisgezin."
-
„Mij
ook;
maar
in
ons
welbegrepen
eigenbelang
moeten
we
hier
met
kracht
handelen
en
den
vent
zijn
congé
geven.
Het
is
hard
maar
noodig,"
'
De
oude
heer
zuchtte
nog
eens
en
schudde
alweer
zijn
hoofd.
Karei
ging
echter
op
het
onderwerp
door
en
kreeg
het
zoo
ver,
dat
zijn
papa
beloofde,
den
be-'
diende
weg
te
zullen
zenden.
Het
hart
bloedde
in
den
ouden
man,
maar
Karei
had
hem
zoo
overtuigend
de
noodzakelijkheid
bewezen,
dat
hij
meende
niet
anders
te
kunnen.
Terwijl
ze
hierover
nog
druk
aan
het
redeneren
waren,
kwam
het
slachtoffer
van
Karel's
wraak
het
kantoor
binnen,
groette
op
zijn
gewone
beleefde
wijze,
en
merkte
er
niets
van,
dat
zijn
chef
hem
met
door¬
borende
blikken
beschouwde,
alsof
hij
in
zijn
hart
wilde
lezen
wat
daar
omging.
Karei
gaf
zijn
papa
een
wenk
en
verwijderde
zich,
maar
bleef
achter
de
kantoordeur
staan,
om
het
gesprek,
dat
nu
volgen
moest,
te
beluisteren.
„Beuning!"
dus
begon
de
chef,
„ik
heb
den
laatsten
mangelwortelen,
meloenen,
enz.,
of
in
het
aanschaffej
van
gansclie
magazijnen
vol
meestal
onbruikbare
werktuigen:
maar
er
is
dan
toch
een
begin
en
waa|
een
begin
bestaat,
is
alle
hoop
op
voortgang.
Het
zal
ook
déér
niet
ontbreken
aan
menschen,
dij
de
zaak
ernstig
opvatten
en
die
eenmaal
zullen
leerei
begrijpen
dat,
wil
men
den
landbouw
ontwikkelen,
dl
landbouwer
niet
onontwikkeld
blijven
kan
en
mag.
Oosl
tenrijk
bezit
hulpmiddelen
genoeg;
indien
j't
èr
niet
ontj
breekt
aan
kennis
en
aan
goeden
wil,
kan
'teen
even
machtige
als
welvarende]
staat
worden.
Een
van
zij)
ne
voornaamste
hulpmiddelen
bezit
het
in
zijnen
landbouw;
hopen
wij
maar,
dat
de
groote
tentoonstel¬
ling
aan
de
ontwikkeling
van
landbouw
en
landbouweJ
beide
bevorderlijk
zijn
zal.
In
Nederland,
waar
aan
Oostenrijksche
schuldbrie]
ven
voor
millioenen
bij
millioenen
is
geplaatst,
in
Nel
derland,
-
waar
kennis,
verlichting
en
welvaart
op
zool
veel
liooger
trap
staan
dan
in
Oostenrijk,
—
ook
in
Ne-I
dei
land
is
de
emancipatie
van
den
landbouw
nog.ver-l
re
van
voltooid,
—
vooreerst
wat
betreft
de
wetgeving,f
en
ook
en
vooral
in
de
schatting
van
het
publiek..
Men
versta
ons
echter
wel:
—
wij
bedoelen
niet
denl
landbouwer
als
persoon,
maar
den
landbouw
als
bedrijf,!
als
grondslag
van
alle
kapitaal
en
welvaart.
Eenmaal
niet
geacht
en
geteld
of
veracht
zelfs,!
heeft
men
hem
langzamerhand
beginnen
te
erkennen,
|
en
losgemaakt
uit
menig
knellenden
band,
meer
ech¬
ter
omdat
de
consequentie
van
heerschende
begrippen
en
staatkundige
omwentelingen
zulks
medebracht,
dan
wel
uit
plichtbesef
of
beginsel.
Maar
toen
ook
volgde
er
volkomen
[stilstand
en
als
er
onder
de
regeeringen
van
de
beide
eerste
Willems
iets
in
het
belang
van
den
landbouw
tot
stand
kwam,
dan
was
dit
zijdelings
of
als
gevolg
van
iets,
dat
in
het
rechtstreeksch
belang
van
handel
en
nijverheid
was
tot
stand
gekomen.
tijd
ondekt
dat
er
nu
en
dan
geld
uit
mijn
lessenaar
woidt
gemist,
en
kan
mij
maar
niet
begrijpen,
wie
zich
daaraan
schuldig
maakt."
Beuning
keek
zijn
patroon
met
verbaasde
blikken
aan
en
werd
van
schrik
zoo
wit
als
een
doek
De
oude
heer
zag
dit
en
merkte
het
aan
als
een
teeken
van
schuld.
„Het
spijt
mij,"
dus
vervolgde
hij,
„u
over
deze
zaak
te
moeten
onderhouden."
Mij
?"
vroeg
de
beschuldigde
ontroerd.
—
„U1
en
wel
op
grond
dat
ik
een
paar
van
de
vermiste
banknoten
in
uw
lessenaar
heb
gevonden."
—
„In
mijn
lessenaar,
mijnheer?'
—-
„In
uw
lessenaar,
Beuning!"
—
Maar
mijn
Hemel
mijnheer!
dat
is
onmogelijk!"
De
oude
heer,
die
nu
begon
te
gelooven
dat
hij
met
een
volleerden
schurk
te
doen
had,
werd
boos
en
zeide
op
toornigen
toon:
„Gij
behoeft
u
zoo
verbaasd
niet
aan
te
stellen;
ik
zelf
heb
ze
er
uitgehaald."—
Dat
is
onmogelijk!"
verklaarde
Beuning
op
nieuw.
De
heer
van
Boekeren
werd
nu
nog
boozer,
en
las
zijn
bediende
geducht
de
les.
Hij
eindigde
met
hem
te
zeggen,
dat
het
hem
speet
dat
hij
zich
zóó
in
hem
bedrogen
had,
en
verzocht
hem
op
staauden
voet
heen
te
gaan
en
nimmer
weder
een
voet
op
het
kantoor
te
zetten.
(Wordt
vervolgd.)