Tekstweergave van EC_1873_01_01_0002

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
No. 1. V ierde .Jaargang. J 87:3. 1 Jii iIEUWS- Elf WOENSDAG Dit blad verschijnt des WOENSDAGS en ZONDAGS. Abonnementsprijs voor 3 maanden ƒ1.00. Franco per post M ] .20. Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren cn Post¬ directeuren. Brieven franco aan den Uitgever A. Egmond. fymi >'ffSc/A li -rlS // \ ADVERT 1 JANUARI. De pry's der Advertenties van 1—f. regels 00 eenten; voor eiken regel meer 10 centen. Vóór Dinsdags en Zaterdags middag 12 uur gelieve men de Advertentién in te zenden. Ingezonden stukken minstens één dag vroeger. Bij deze Courant behoort als bijvoegsel een Wand-Almanak voor 1873. Op €le grens tusschen twee jaarkringen- Terwijl wij dit schrijven staan wij aan, en wanneer di blad in 't licht verschijnt reeds op, of eigenlijk reeds aan gene zijde van de grens, die twee jaarkringen van elkander scheidt. Een hoogst ernstig, hoogst belangrijk oogenblik, lezers! Wij zijn nu eenmaal gewoon, gelijk het leven van bijzondere personen, zoo ook dat der volken bij jaren te berekenen. De jaartelling der eersten verschilt naarmate van den dag, waarop iemand geboren werd, doch wat de laatsten betreft, voor hen geldt het dus¬ genaamde burgerlijk jaar, en wanneer dat jaar ten einde is, dan Dan is voorzeker het als van zelf daartoe aange¬ wezen tijdstip daar, om zich neder te zetten en meer opzettelijk na te denken over hetgeen men in den laatsten tijd te zamen doorleefd, gezien en ondervon¬ den heeft, zoowel als over hetgeen ieder in zijnen N^r''iÉ9!ot bevordering van het algemeene welzijn heeft toe||l§jacht. denken wij onwillekeurig aan hetgeen er, in deijgu weer geëindigden tijdkring, in onze naaste om- gevjg met ons en de onzen heeft plaats gehad, het¬ zij jpoed, hetzij kwaad. Maar dan breidt onze ge- sicmskring zich niet minder onwillekeurig uit tot de lotgevallen der wereld, waarvan wij een wel klein, naar toch belangstellend deel uitmaken ; der maat¬ schappij, waarin wij leven en werkzaam zijn; van het ms alleen zoo dierbare vaderland, waaraan wij door luizend banden op 't innigst verbonden zijn; van de '°ede stad, eindelijk, wier burgers wij zijn door ge¬ boorte of lotsbestemming, en aan wier bloei en wel- raart, in stoffelijk en geestelijk opzicht, ons zoo ein¬ deloos veel gelegen is. feuilleton. Macht en Morsen, door PAUL. IX Haar zoontje begon op nieuw te weenen. Dit trok lare aandacht; zij drukte den kleine onstuimig aan aar borst, en hem met eene zachte stem toespreken- e, zeide ze: „Ween niet meer, mijn kind! spaar We,- Tnuvn; misschien zuJt ge ze wel spoedig beter oodig hebben; want ach, het leven is zoo rijk aan bittere agen. Misschien wel zult ge de ure beleven, dat uw weder van verdriet ten grave daalt, gestorven aan den ergiftigen beet van den laster; want ach! deze zal iet uitblijven om mij te bezwadderen met zijn onrei- en adem, om den man te vervreemden van zijn vronw, ngeluk en rouw te zaaien in ons midden. *0 Heer! Fleer. —^ En weêr werd ze tot stervens toe be- en, wecr er een heftige tweestrijd in haren TTlf/f ZW1Jg,en zou of «Preken, totdat ze einde- eraate achterover zonk en buiten kennis Inmiddels was de tijd omgevlogen en had Beuning jn wern geëindigd. Zoo als gewoonlijk, haastte hij Ook nu is derhalve weer het oogenblik gekomen tot zulk een gemeenschappelijk nadenken over lotge¬ vallen, die wij, in wijderen of engeren kring, met ande¬ ren gemeen hebben, of waarin wij van verr. of meer nabij betrokken zijn. Wat leert het ons? Li zullen gewis niet weimgen onder onze lezers zijn, voor wie het jaar 1872 een jaar is geweest van zwaren strijd en diepen rouw. Niet velen daarente¬ gen, voor wie de herinneringen van datzelfde jaar stof tot onvermengd genot opleveren. Laat allen, nu zij weer aan het einde staan, dankbaar zijn voor het goede dat zij ontvingen, dankbaar ook voor het kwade dat zij op hunnen weg ontmoetten, indien zij daardoor in het goede geoefend zijn! De levenservaring, in het afgeloopen jaar door de meesten opgedaan, vertoont ons slechts in het klein, wat het lot van wereld en maatschappij, van vader¬ land en stad ons in het groot te aanschouwen geeft. Ook hier zien wij goed en kwaad op eene wijze door- eengemengd, waardoor, bij het herdenken, onze som¬ bere stemming opgeklaard en onze blijdschap getem¬ perd wordt. De wereldvrede werd in 1872 gelukkig niet ge¬ stoord, zelfs niet bedreigd; maar voor wie iets verder pleeegt te zien, dan de dag van hede» of morgen, was het inmiddels duidelijk, dat de elektrieke stof voort¬ ging zich op verontrustende wijze in den politieken dampkiing op te hoopen, en wij ons dientengevolge met steeds grooter waarschijnlijkheid op eene geweldige katastrofe hebben voor te bereiden. In het maatschappelijk leven der volken mocht men eenige vordering bespeuren op den weg, die tot oplos¬ sing van het maatschappelijk vraagstuk leidt, maar eene vordering, waarbij aan de verheffing van een enkelen stand de rechten en belangen der overige, der talrijke middenklasse inzonderheid, op hoogst beden¬ kelijke wijze ten offer werd gebracht. Ons vaderland genoot in dit jaar, naast rust van zich met snelle schreden naar huis en beklom met zijne gewone vlugheid den trap. De deur willende openen, vond bij die gesloten. Hij schrikte; dat toch was hij niet gewoon. „Marie!" riep hij: „Marie! waar ben je?" —■ Er volgde geen antwoord. „Marie! Doe open, Marie! In Gods naam waar zijt gij?" Nog immer geen antwoord. „Ze gaat nooit uit," mompelde de jonge man, „nooit, en vooral 's avonds niet! Ze zou ons kind niet alleen laten. Marie!" Een zacht kreunen deed zich hooren; het was zijn zoontje, dat klagend huilde. Nu kon de jonge man het niet langer uithouden, Met een forschen ruk ver¬ brijzelde hij de juist niet zware en soliede deur, en trad de kamer binnen. Het was er schemerig, en in den eersten oogopslag zag hij niets; maar weldra was zijn oog gewend aan het duistere, en zag hij zijn in onmacht liggende vrouw. „Marie," fluistert hij zacht en ontroerd, „wat deert u?" Op de haar zoo wel bekende stem sloeg zijne vrouw hare oogen op, loosde een diepen, bangen zucht en langzaam bijkomende, barstte zij in een weldadigen tranenvloed los, die haar in zoover verligtte, dat ze Beuning met het voorge¬ vallene bekend kon maken. Deze werd woedend en uitte een zee van verwenschingea tegen den onverlaat, buiten, eene groote mate van stoffelijke welvaart. De rijksbelastingen brachten verscheiden millioenen meer op, dan waarop zij geraamd waren. De meeste tak¬ ken van bestaan vertoonden een weligen bloei. Maar veel groots werd er niat tot stand gebracht. Men doorleefde in herinnering de gebeurtenissen van vóór drie eeuwen en baadde zich in de grootheid en den roem, die van de daden onzer vaderen op hun na¬ kroost afstralen, doch zonder veel besef te toonen van den plicht, die op dit laatste rust, om in der eersten voetspoor te treden. In de plaats daarvan kenmerkte het nu verstreken jaar zich door veel staat¬ kundig gekibbel, dat zelfs de aftreding van een Ministerie ten gevolge had, en nog meer door een heftigen kerkelijken strijd, waarvan de afloop bezwaar¬ lijk te voorzien is, terwijl wij, tegenover het goede» waarop wij ook te midden daarvan nog kunnen wijzen het verlies hebben te stellen, dat ons vaderland leed door den dood van een Thorbecke. Wat onze eigene stad betreft, wij stellen ons haar in deze oogenblikken nog het liefst voor den geest, zooals zij was in de onvergetelijke dagen van Mei. Nu die dagen echter reeds weder zoo ver vervlogen zijn, wat znllen wij zeggen? Zeker, wij verheugen er ons met dankbaarheid over, dat geen groote ram¬ pen, als brand, overstrooming, epidemiën ot dergelijke Enkhuizen in den nu gesloten tijdkring getroffen heb¬ ben. Ook wenschen wij het oog voor enkele teeke¬ nen van vooruitgang hier en ginds niet te sluiten. Inzonderheid gedenken wij bij deze gelegenheid aan de aanvankelijke verbetering, die in het vaarwater voor de stad werd gebracht. Maar toch, kunnen wij van het jaar 1872, het jubeljaar onzer oude veste, wel afscheid nemen, zonder er tegelijk met weemoed aan te denken, dat in datzeltde jaar onze eens zoo bloeiende haringvisscherij, na tot hiertoe met zooveel krachtsinspanning te zijn volge¬ houden, eindelijk geheel te gronde ging, en ten gevol- en, en wel bedongene ntruiming ij volgens eel gevor- on koste hij vóór met den kenbaar j«| n daartoe al moeten n. Vindt ;e kunnen ssie daar- iraak van ik met de : geschied i beruchte iosant ver¬ vreemd is, zoodanig sie kennis ilijke ver- De heer ; te verij- >n loffelijke nijn recht, ne Verga- (ook kun- rden, doch nmig wor- ieneu aan s 3 leden . 8 dagen : hem dat zijn, want van zich berichtte ereeniging dien hij zwoer op nadrukkelijke wijze te zullen onder¬ houden over zijn gedrag. Zijne vrouw smeekte hem bedaard te blijven en toch vooral te bedenken wat hij deed. „Hij is zeer te beschuldigen, Beuning," zeide ze, „maar och ! wij kunnen het toch niet winnen. Wij eten zijn brood; en geloof mij, het is beter te zwijgen."—„Zwijgen?" hernam Beuning heftig. „Zwijgen? Ik zwijg voor niemand!! Ik zal hem toonen wien hij beleedigd heeft, en bij den Hemel! de lust tot eene tweede poging zal hem vergaan, daar kunt gij staat op maken P Wat ook de 'jonge vrouw inbracht, Beuning bleef bij zijn voornemen, en bracht dat des anderen daags dan ook onmiddelijk ten uitvoer door den jongen heer van Boekeren in heftige bewoordingen de waarheid te zeggen, hetgeen deze zoo euvel opnam, dat hij Beuning zwoer zich op hem te zullen wreken, en niet te zullen rusten voor hij door den ouden heer werd weggezonden. (Wordt vervolgd.) Het pu- ïad billijk r toornig, in het vo- . In den en, omdat ig. Zelfs heid door et slechts . Verder der stem welvoege- n schoon- had Wa- ;reep niet, erschil in van eenig begin van in den P. en knecht, gd, zoodat enen. Men oneerlijke irtij heeft ht en eer- u 5. Maar, beweren, e nu zelf onverko- ;en, knap, voniDg te ven goed e vijftien jaar, be- ij met de ijk met: lelijkheid n in een et waard igen van deze re- , die tot ijntje de ieorgette Haas en kweit en illing en en Antje ion Jans ud 80 j. j. d. v. ha Hoek.