Tekstweergave van EC_1871_01_05_0001

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
No, •acht [AAL :er- Eerste Jaargang. IUIZE 1871. mows- ii DONDERDAG Dit blad verschijnt elke week des DONDERDAGS. Abonnementsprijs voor 3 maanden ƒ0.65. Franco per post ;; 0.75. Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post¬ directeuren. Brieven franco aan den Uitgever J. GROOT. groote uiken, ter en n uit- >ogere eener r Jr., it mid- .arom- Iragen kheid, lorloof ïaken. strekt ntrent ,n een schei- ihauer rordeh ijnlijk schikt n toe- grond in de Hij ïtsche lesters alleen n hem )r een over- vooraf harde ï kon, wenk ;n ge- e heer 'Ws&tt wff3 «I© fBitresïe van eeas (verste nSesiwen jaarkring,- wenschen tumult ^ «sa hopen, nt he¬ ir door )en, is lf was ABTEBTEHT1BB1A3. 5 JANUARI. De prijs der Advertentien van 1—6 regels is CO eenten; voor eiken regel meer 10 centen. Voor Dinsdag middag 12 uur gelieve men de Advertentien in te zenden. Ingezonden stukken minstens één dag vroeger. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Enk¬ huizen, brengen ter kennisse van belanghebbenden, dat aan het slot van Art. 1 der Verordening op de invordering der schoolgelden voor het middel baai- onderwijs in deze gemeente, bij raadsbesluit van den 24 November 1870, is toegevoegd de volgende zin¬ snede : „doch zal het schoolgeld voor het onderwijs aan „de openbare avondschool in twee termijnen verschij¬ nende, lo. October en lo Januari, telkens met de „helft moet worden betaald." Welke wijziging is medegedeeld aan H. H. Gedepu¬ teerde Staten dezer Provincie, en is de heffing dier schoolgelden op nieuw dien overeenkomstig goedge¬ keurd bij Z. M. besluit van den 29 Dec. 1870 no. 8. Enkhuizen, 4 Januari 1871. Burgemeester en Wethouders, BRUIJNIS. De Secretaris, RIJXEN ENGELSMAN. 3 zijne i, zeer dage- H.B., ïannen erentie heeft n over ak van weten- oriteit, ran die ran de ï voor- n aan- ;n met evend- steeds t hand- lie be- in toe- rorden, i zelve ag van schijnt vragen eer dit echter dtteerd langen •d wor- ekking •dering >ok het t altijd iteraad Kent gij, lezers en lezeressen der Enkhuizer Cou¬ rant, de fabel van Pandora ? Dan weet gij, dat, naar de mythologische voorstelling der oude Grieken, deze Pandora, met de rijkste gaven naar lichaam en geest door de goden toegerust, eene ideaal-vrouw was, van wier tusschenkomst de oppergod Jupiter zich op zeer onedelmoedige wijze bediende, om aan zijn toorn lucht te geven over de misdaad, door Prometheus gepleegd, die, ten nutte van het menschelijk geslacht, het vuur van den hemel gestolen had. Hij zond haar, namelijk, voorzien van een goed gesloten doos, naar den overtreder, er niet aan twijfelende, of deze, door de bekoorlijkheden der schoone Pandora betoo- verd, zou haar tot vrouw begeeren, en dan... Maar wat had zij in die doos? Prometheus viel wat ach¬ terdochtig, en daar hij hier voor een geheim stond, waarvan de sleutel hem niet gegeven werd, achtte hij t, in weerwil van Pandora's buitengewone aan¬ trekkelijkheid, maar wel zoo veilig, zijn lot niet aan het hare te verbinden. Daardoor in zijne plannen teleurgesteld, besloot Jupiter zijn geluk op dezelfde wijze bij den broeder van Prometheus te beproeven. Deze, Epimetheus geheeten, was inderdaad vrij wat gemakkelijker in het net te vangen. In plaats van achterdochtig of voorzichtig van aard te zijn, bedacht hij de dingen meestal als het te laat was, en zocht dan vruchteloos te herstellen, wat zijne onberadenheid bedorven had.' Ook nu duurde het niet lang, of hij lag aan de voeten zijner even schoone als welbe¬ spraakte verleidster, die nauwelijks den drempel zijner woning betreden had, of zij opende de haar toever¬ trouwde geheimzinnige doos. En ach, wat daar niet rampen, -- kortom alle Oorlog, ziekten, dat hij ichting It. INS. mogelijke plagen, waarmede de menschen hier op aarde bezocht kunnen worden! Gelukkig, voor Epi¬ metheus en zijne door zijn toedoen in het verderf gestorte natuurgenooten, was er op den bodem der °°s nog iets blijven liggen, dat niet tegelijk met al het andere was uitgestort. Het was het eenige, dat voortaan den troost der stervelingen in dit onder- maansche tranendal zou uitmaken: de hoog. De hoop! Ja, zij was en is nog steeds het eenige, dat den mensch kan verzoenen met het lijden, dat door en om hem heen geleden wordt! Zij is ook op dit oogenblik schier het eenige, dat ons, na de treurige ondervinding in 1870 opgedaan, den nieuwen jaarkring, die zich voor ons ontsloten heeft, met moed en opge¬ wektheid kon doen intreden. Maar wat zullen wij hopen ? Zeker wel in de eerste plaats, dat er voor ons werelddeel spoedig wat betere tijden mogen aan¬ breken, dan welke het, tengevolge van den Vandalen- strijd, die aan de oevers der Seine en Loire gestreden wordt, nu reeds verscheidene maanden achtereen heeft moeten doorleven. Onverschillig toch, of wij sympathie gevoelen voor de zoo heldhaftig kampende Franschen, dan wel nog altoos voortgaan de zegepraal van het Duitsche geweld toe te juichen, daarin toch ver¬ eenigen zich ons aller wenschen en beden, dat er weldra een vrede moge tot stand komen, waardoor wij ontslagen worden van zulk een god- en mensch - onteerend schouwspel, als thans voor onze ver¬ baasde blikken wordt afgespeeld. Moge die vrede dan ook slechts op zulke grondslagen gesloten worden, dat hij voldoende waarborgen van duurzaamheid op¬ levert ! Dat dit slechts dan het geval kan zijn, wan neer de Duitscliers afstand doen van hunnen onzinni- gen eisch om „het Duitsche Vaderland" met Fransche provinciën vergroot te zien, spreekt te zeer van zelf, om hier op nieuw betoogd te worden. Niet alleen echter uit het hier aangewezen oogpunt mogen wij onze hoop op betere tijden vestigen,--wij voelen daaraan ook in andere opzichten dringend be¬ hoefte. Zoo reeds dadelijk als burgers van Nederland. Al zijn wij niet ondankbaar voor de groote voorrech¬ ten, die wij als zoodanig bij voortduring genieten, wij zouden ons zeiven toch geweld moeten aandoen, om de toekomst met onbezorgdheid tegen te gaan, indien wij daarmede de hoop niet paarden op verbetering van veel, wat zonder dat ons ten verderve worden kan. Verkeeren wij niet nog altoos in een staat van regee- ringloosheid, als het gevolg vooral van staatkundige partijschappen en verdeeldheden ? Ontwikkelt zich niet meer en meer op kerkelijk gebied een strijd, waardoor de beste krachten der natie verlamd, de edelste po¬ gingen tot samenwerking ten algemeenen nutte verij¬ deld worden ? Waarlijk, wanneer wij ons dit een en ander voor den geest roepen, dan voelen we ons door liefde voor onzen geboortegrond, gelijk door prijsstelling op het behoud onzer voorrechten als Nederlanders, onwillekeurig gedrongen tot den wensch : och, dat het jaar 1871 daarin eenige verandering ten goede moge brengen! Dat het Nederlandsclie volk toch bedenke, dat er hoogere belangen zijn dan partijbelangen, en dat, wie slechts voor deze laatsten leeft en arbeidt, een werktuig is in de hand van den vorst der duisternis, om den vooruitgang der menschheid te bestrijden. Ook als burgers onzer goede stad Enkhuizen koes¬ teren wij, bij den aanvang van dezen nieuwen jaar¬ kring, wenschen, op welker geheele of gedeeltelijke vervulling wij gezamenlijk hopen. Wij hopen, dat het haar in ieder opzicht wel moge gaan; dat, door do goede zorg van haar welgezind bestuur, hare inrich¬ tingen van onderwijs voortdurend in bloei mogen toe¬ nemen; dat handel en scheepvaart, groote en kleine visscherij, landbouw en fabriekwezen gunstige uit¬ komsten mogen opleveren. Daarbenevens, echter, is onze hoop nu vooral nog op iets anders gericht. Met het oog namelijk op de zoo gebrekkige communicatie¬ middelen, waarover Enkhuizen nog altoos te beschikken heeft, en die ten gevolge hebben, dat wij, vooral in den wintertijd, nagenoeg geheel van het verkeer met de beschaafde buitenwereld zijn afgesneden, hopen wij, dat nog in dit jaar de grondslagen eener spoor¬ wegverbinding gelegd zullen worden, en dat de pogin¬ gen, die daartoe zullen worden aangewend, niet alleen bij hoogere en lagere besturen, maar ook bij alle be¬ langstellenden, zulk eene krachtige ondersteuning vin¬ den mogen, als tot het welslagen daarvan gevorderd wordt. En wat zullen wij ten slotte, een iegelijk voor zich zeiven, wenschen en hopen? Dat laat zich natuur¬ lijk niet onder algemeene bewoordingen brengen. Wat de Redactie der Enkhuizer courant betreft, zij hoopt, dat haar blad niet lang meer opgevuld zal behoeven te blijven met allerlei schokkende oorlogs¬ berichten, maar weldra weder meer aan de vermel¬ ding van de werken des vredes gewijd zal kunnen zijn. Zij hoopt, dat zij spoedig de samenstelling van een bekwaam en krachtig ministerie zal kunnen me- dedeelen, en dat, nog in den loop dezes jaars, met het tot stand komen van een voldoend spoorwegplan, de eerste dag eens nieuwen levens voor onze stad en omstreken moge aanlichten. Voorts hoopt zij, zooals wel nauwelijks behoeft gezegd te worden, op de voort durende belangstelling en ondersteuning, die zij zelve tot volvoering van haie taak zoo dringend behoeft, gelijk op de medewerking van allen, die er iets toe kunnen bijdragen, om de Enkhuizer courant meer en meer aan hare roeping te doen beantwoorden. Mag die hoop niet worden teleurgesteld, dan ziet ook zij voor zich de toekomst zonder al te groote bezorgd¬ heid tegemoet, in het vast vertrouwen, dat de beschei¬ den plaats, die zij voor zich vraagt, niet zonder veel¬ zijdig nut door haar zal worden ingenomen. B u i t e n I a n cJ. ïan «len »||n, „Uit Lotharingen" wordt van den 28sten geschreven: „Daar de vestingen in Duitschland reeds alle met fransche gevangenen ovev- vuld zijn, en het vervoer der gevangenen in open kolenwagens des daags en des nachts bij eene! koude van 8 a 12 graden, gelijk zulks, 'helaas reeds is voorgekomen, eene hardheid blijft, welke nooit voor den rechterstoel der menschelijkheid kan worden verontschuldigd, en er dan ook reeds streng bevel gekomen is om zulk eene barbaarsch# handel-