Tekstweergave van EC_1871_01_05_0001
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
No,
•acht
[AAL
:er-
Eerste
Jaargang.
IUIZE
1871.
mows-
ii
DONDERDAG
Dit
blad
verschijnt
elke
week
des
DONDERDAGS.
Abonnementsprijs
voor
3
maanden
ƒ0.65.
Franco
per
post
„
„
„
;;
0.75.
Men
abonneert
zich
bij
alle
Boekhandelaren
en
Post¬
directeuren.
Brieven
franco
aan
den
Uitgever
J.
GROOT.
groote
uiken,
ter
en
n
uit-
>ogere
eener
r
Jr.,
it
mid-
.arom-
Iragen
kheid,
lorloof
ïaken.
strekt
ntrent
,n
een
schei-
ihauer
rordeh
ijnlijk
schikt
n
toe-
grond
in
de
■
Hij
ïtsche
lesters
alleen
n
hem
)r
een
over-
vooraf
harde
ï
kon,
wenk
;n
ge-
e
heer
'Ws&tt
wff3
M§
«I©
fBitresïe
van
eeas
(verste
nSesiwen
jaarkring,-
wenschen
tumult
^
«sa
hopen,
nt
he¬
ir
door
)en,
is
lf
was
ABTEBTEHT1BB1A3.
5
JANUARI.
De
prijs
der
Advertentien
van
1—6
regels
is
CO
eenten;
voor
eiken
regel
meer
10
centen.
Voor
Dinsdag
middag
12
uur
gelieve
men
de
Advertentien
in
te
zenden.
Ingezonden
stukken
minstens
één
dag
vroeger.
BURGEMEESTER
en
WETHOUDERS
van
Enk¬
huizen,
brengen
ter
kennisse
van
belanghebbenden,
dat
aan
het
slot
van
Art.
1
der
Verordening
op
de
invordering
der
schoolgelden
voor
het
middel
baai-
onderwijs
in
deze
gemeente,
bij
raadsbesluit
van
den
24
November
1870,
is
toegevoegd
de
volgende
zin¬
snede
:
„doch
zal
het
schoolgeld
voor
het
onderwijs
aan
„de
openbare
avondschool
in
twee
termijnen
verschij¬
nende,
lo.
October
en
lo
Januari,
telkens
met
de
„helft
moet
worden
betaald."
Welke
wijziging
is
medegedeeld
aan
H.
H.
Gedepu¬
teerde
Staten
dezer
Provincie,
en
is
de
heffing
dier
schoolgelden
op
nieuw
dien
overeenkomstig
goedge¬
keurd
bij
Z.
M.
besluit
van
den
29
Dec.
1870
no.
8.
Enkhuizen,
4
Januari
1871.
Burgemeester
en
Wethouders,
BRUIJNIS.
De
Secretaris,
RIJXEN
ENGELSMAN.
3
zijne
i,
zeer
dage-
H.B.,
ïannen
erentie
heeft
n
over
ak
van
weten-
oriteit,
ran
die
ran
de
ï
voor-
n
aan-
;n
met
evend-
steeds
t
hand-
lie
be-
in
toe-
rorden,
i
zelve
ag
van
schijnt
vragen
eer
dit
echter
dtteerd
langen
•d
wor-
ekking
•dering
>ok
het
t
altijd
iteraad
Kent
gij,
lezers
en
lezeressen
der
Enkhuizer
Cou¬
rant,
de
fabel
van
Pandora
?
Dan
weet
gij,
dat,
naar
de
mythologische
voorstelling
der
oude
Grieken,
deze
Pandora,
met
de
rijkste
gaven
naar
lichaam
en
geest
door
de
goden
toegerust,
eene
ideaal-vrouw
was,
van
wier
tusschenkomst
de
oppergod
Jupiter
zich
op
zeer
onedelmoedige
wijze
bediende,
om
aan
zijn
toorn
lucht
te
geven
over
de
misdaad,
door
Prometheus
gepleegd,
die,
ten
nutte
van
het
menschelijk
geslacht,
het
vuur
van
den
hemel
gestolen
had.
Hij
zond
haar,
namelijk,
voorzien
van
een
goed
gesloten
doos,
naar
den
overtreder,
er
niet
aan
twijfelende,
of
deze,
door
de
bekoorlijkheden
der
schoone
Pandora
betoo-
verd,
zou
haar
tot
vrouw
begeeren,
en
dan...
Maar
wat
had
zij
in
die
doos?
Prometheus
viel
wat
ach¬
terdochtig,
en
daar
hij
hier
voor
een
geheim
stond,
waarvan
de
sleutel
hem
niet
gegeven
werd,
achtte
hij
t,
in
weerwil
van
Pandora's
buitengewone
aan¬
trekkelijkheid,
maar
wel
zoo
veilig,
zijn
lot
niet
aan
het
hare
te
verbinden.
Daardoor
in
zijne
plannen
teleurgesteld,
besloot
Jupiter
zijn
geluk
op
dezelfde
wijze
bij
den
broeder
van
Prometheus
te
beproeven.
Deze,
Epimetheus
geheeten,
was
inderdaad
vrij
wat
gemakkelijker
in
het
net
te
vangen.
In
plaats
van
achterdochtig
of
voorzichtig
van
aard
te
zijn,
bedacht
hij
de
dingen
meestal
als
het
te
laat
was,
en
zocht
dan
vruchteloos
te
herstellen,
wat
zijne
onberadenheid
bedorven
had.'
Ook
nu
duurde
het
niet
lang,
of
hij
lag
aan
de
voeten
zijner
even
schoone
als
welbe¬
spraakte
verleidster,
die
nauwelijks
den
drempel
zijner
woning
betreden
had,
of
zij
opende
de
haar
toever¬
trouwde
geheimzinnige
doos.
En
ach,
wat
daar
niet
rampen,
--
kortom
alle
Oorlog,
ziekten,
dat
hij
ichting
It.
INS.
mogelijke
plagen,
waarmede
de
menschen
hier
op
aarde
bezocht
kunnen
worden!
Gelukkig,
voor
Epi¬
metheus
en
zijne
door
zijn
toedoen
in
het
verderf
gestorte
natuurgenooten,
was
er
op
den
bodem
der
°°s
nog
iets
blijven
liggen,
dat
niet
tegelijk
met
al
het
andere
was
uitgestort.
Het
was
het
eenige,
dat
voortaan
den
troost
der
stervelingen
in
dit
onder-
maansche
tranendal
zou
uitmaken:
de
hoog.
De
hoop!
Ja,
zij
was
en
is
nog
steeds
het
eenige,
dat
den
mensch
kan
verzoenen
met
het
lijden,
dat
door
en
om
hem
heen
geleden
wordt!
Zij
is
ook
op
dit
oogenblik
schier
het
eenige,
dat
ons,
na
de
treurige
ondervinding
in
1870
opgedaan,
den
nieuwen
jaarkring,
die
zich
voor
ons
ontsloten
heeft,
met
moed
en
opge¬
wektheid
kon
doen
intreden.
Maar
wat
zullen
wij
hopen
?
Zeker
wel
in
de
eerste
plaats,
dat
er
voor
ons
werelddeel
spoedig
wat
betere
tijden
mogen
aan¬
breken,
dan
welke
het,
tengevolge
van
den
Vandalen-
strijd,
die
aan
de
oevers
der
Seine
en
Loire
gestreden
wordt,
nu
reeds
verscheidene
maanden
achtereen
heeft
moeten
doorleven.
Onverschillig
toch,
of
wij
sympathie
gevoelen
voor
de
zoo
heldhaftig
kampende
Franschen,
dan
wel
nog
altoos
voortgaan
de
zegepraal
van
het
Duitsche
geweld
toe
te
juichen,
daarin
toch
ver¬
eenigen
zich
ons
aller
wenschen
en
beden,
dat
er
weldra
een
vrede
moge
tot
stand
komen,
waardoor
wij
ontslagen
worden
van
zulk
een
god-
en
mensch
-
onteerend
schouwspel,
als
thans
voor
onze
ver¬
baasde
blikken
wordt
afgespeeld.
Moge
die
vrede
dan
ook
slechts
op
zulke
grondslagen
gesloten
worden,
dat
hij
voldoende
waarborgen
van
duurzaamheid
op¬
levert
!
Dat
dit
slechts
dan
het
geval
kan
zijn,
wan
neer
de
Duitscliers
afstand
doen
van
hunnen
onzinni-
gen
eisch
om
„het
Duitsche
Vaderland"
met
Fransche
provinciën
vergroot
te
zien,
spreekt
te
zeer
van
zelf,
om
hier
op
nieuw
betoogd
te
worden.
Niet
alleen
echter
uit
het
hier
aangewezen
oogpunt
mogen
wij
onze
hoop
op
betere
tijden
vestigen,--wij
voelen
daaraan
ook
in
andere
opzichten
dringend
be¬
hoefte.
Zoo
reeds
dadelijk
als
burgers
van
Nederland.
Al
zijn
wij
niet
ondankbaar
voor
de
groote
voorrech¬
ten,
die
wij
als
zoodanig
bij
voortduring
genieten,
wij
zouden
ons
zeiven
toch
geweld
moeten
aandoen,
om
de
toekomst
met
onbezorgdheid
tegen
te
gaan,
indien
wij
daarmede
de
hoop
niet
paarden
op
verbetering
van
veel,
wat
zonder
dat
ons
ten
verderve
worden
kan.
Verkeeren
wij
niet
nog
altoos
in
een
staat
van
regee-
ringloosheid,
als
het
gevolg
vooral
van
staatkundige
partijschappen
en
verdeeldheden
?
Ontwikkelt
zich
niet
meer
en
meer
op
kerkelijk
gebied
een
strijd,
waardoor
de
beste
krachten
der
natie
verlamd,
de
edelste
po¬
gingen
tot
samenwerking
ten
algemeenen
nutte
verij¬
deld
worden
?
Waarlijk,
wanneer
wij
ons
dit
een
en
ander
voor
den
geest
roepen,
dan
voelen
we
ons
door
liefde
voor
onzen
geboortegrond,
gelijk
door
prijsstelling
op
het
behoud
onzer
voorrechten
als
Nederlanders,
onwillekeurig
gedrongen
tot
den
wensch
:
och,
dat
het
jaar
1871
daarin
eenige
verandering
ten
goede
moge
brengen!
Dat
het
Nederlandsclie
volk
toch
bedenke,
dat
er
hoogere
belangen
zijn
dan
partijbelangen,
en
dat,
wie
slechts
voor
deze
laatsten
leeft
en
arbeidt,
een
werktuig
is
in
de
hand
van
den
vorst
der
duisternis,
om
den
vooruitgang
der
menschheid
te
bestrijden.
Ook
als
burgers
onzer
goede
stad
Enkhuizen
koes¬
teren
wij,
bij
den
aanvang
van
dezen
nieuwen
jaar¬
kring,
wenschen,
op
welker
geheele
of
gedeeltelijke
vervulling
wij
gezamenlijk
hopen.
Wij
hopen,
dat
het
haar
in
ieder
opzicht
wel
moge
gaan;
dat,
door
do
goede
zorg
van
haar
welgezind
bestuur,
hare
inrich¬
tingen
van
onderwijs
voortdurend
in
bloei
mogen
toe¬
nemen;
dat
handel
en
scheepvaart,
groote
en
kleine
visscherij,
landbouw
en
fabriekwezen
gunstige
uit¬
komsten
mogen
opleveren.
Daarbenevens,
echter,
is
onze
hoop
nu
vooral
nog
op
iets
anders
gericht.
Met
het
oog
namelijk
op
de
zoo
gebrekkige
communicatie¬
middelen,
waarover
Enkhuizen
nog
altoos
te
beschikken
heeft,
en
die
ten
gevolge
hebben,
dat
wij,
vooral
in
den
wintertijd,
nagenoeg
geheel
van
het
verkeer
met
de
beschaafde
buitenwereld
zijn
afgesneden,
hopen
wij,
dat
nog
in
dit
jaar
de
grondslagen
eener
spoor¬
wegverbinding
gelegd
zullen
worden,
en
dat
de
pogin¬
gen,
die
daartoe
zullen
worden
aangewend,
niet
alleen
bij
hoogere
en
lagere
besturen,
maar
ook
bij
alle
be¬
langstellenden,
zulk
eene
krachtige
ondersteuning
vin¬
den
mogen,
als
tot
het
welslagen
daarvan
gevorderd
wordt.
En
wat
zullen
wij
ten
slotte,
een
iegelijk
voor
zich
zeiven,
wenschen
en
hopen?
Dat
laat
zich
natuur¬
lijk
niet
onder
algemeene
bewoordingen
brengen.
Wat
de
Redactie
der
Enkhuizer
courant
betreft,
zij
hoopt,
dat
haar
blad
niet
lang
meer
opgevuld
zal
behoeven
te
blijven
met
allerlei
schokkende
oorlogs¬
berichten,
maar
weldra
weder
meer
aan
de
vermel¬
ding
van
de
werken
des
vredes
gewijd
zal
kunnen
zijn.
Zij
hoopt,
dat
zij
spoedig
de
samenstelling
van
een
bekwaam
en
krachtig
ministerie
zal
kunnen
me-
dedeelen,
en
dat,
nog
in
den
loop
dezes
jaars,
met
het
tot
stand
komen
van
een
voldoend
spoorwegplan,
de
eerste
dag
eens
nieuwen
levens
voor
onze
stad
en
omstreken
moge
aanlichten.
Voorts
hoopt
zij,
zooals
wel
nauwelijks
behoeft
gezegd
te
worden,
op
de
voort
durende
belangstelling
en
ondersteuning,
die
zij
zelve
tot
volvoering
van
haie
taak
zoo
dringend
behoeft,
gelijk
op
de
medewerking
van
allen,
die
er
iets
toe
kunnen
bijdragen,
om
de
Enkhuizer
courant
meer
en
meer
aan
hare
roeping
te
doen
beantwoorden.
Mag
die
hoop
niet
worden
teleurgesteld,
dan
ziet
ook
zij
voor
zich
de
toekomst
zonder
al
te
groote
bezorgd¬
heid
tegemoet,
in
het
vast
vertrouwen,
dat
de
beschei¬
den
plaats,
die
zij
voor
zich
vraagt,
niet
zonder
veel¬
zijdig
nut
door
haar
zal
worden
ingenomen.
B
u
i
t
e
n
I
a
n
cJ.
ïan
«len
»||n,
„Uit
Lotharingen"
wordt
van
den
28sten
geschreven:
„Daar
de
vestingen
in
Duitschland
reeds
alle
met
fransche
gevangenen
ovev-
vuld
zijn,
en
het
vervoer
der
gevangenen
in
open
kolenwagens
des
daags
en
des
nachts
bij
eene!
koude
van
8
a
12
graden,
gelijk
zulks,
'helaas
reeds
is
voorgekomen,
eene
hardheid
blijft,
welke
nooit
voor
den
rechterstoel
der
menschelijkheid
kan
worden
verontschuldigd,
en
er
dan
ook
reeds
streng
bevel
gekomen
is
om
zulk
eene
barbaarsch#
handel-