Tekstweergave van EC_1870_07_28_0001

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
No, 4 Eerste Jaargang". DONDERDAG Dit blad verschijnt elke week des DONDERDAGS. Abonnementsprijs voor 3 maanden / 0.65. Franco per post „0.80. Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post¬ directeuren. Brieven franco aan den Uitgever J. GROOT. 28 J U L De prijs der Advertenticn van 1—0 regels is CO centen; voor eiken regel meer 10 centen. Vóór Dinsdag middag 12 uur gelieve men de Advertentiën in te zenden. Ingezonden stukken minstens één dag vroeger. r 6 u i t e n 1 a n d. Op het oogenblik, dat deze regelen geschreven worden, mogen er eenige onbeduidende schermutselin¬ gen tusschen de Fransehe en Duitsche legers zijn voorgevallen, de verwachting dergenen, die reeds binnen weinige dagen na de oorlogsverklaring een meer belangrijken slag tegemoet meenden te kunnen zien, is door de uitkomst niet bewaarheid geworden. Niemand trouwens, die, bij eenig nadenken, zich daarover kan verwonderen. Franschen en Duitschers weten beiden maar al te goed, dat zij een strijd onder¬ nomen hebben van zóó onzekere kans, dat het de onverantwoordelijkste roekeloosheid zijn zou, noodeloos iets te wagen. Geen van beiden denkt er derhalve aan, om aanvallend op te treden, vóórdat zijne krijgs¬ toerustingen behoorlijk voltooid en al zijne beschik¬ bare troepen op de voor hen bestemde punten vereenigd zijn. Daartoe wordt echter eenige tijd vereischt, en zoo spreekt het ook wel van zelf, dat de krijgvoerende mogendheden, al staan zij ook vlak tegenover elkan¬ der, zoo dicht mogelijk in elkanders nabijheid, eene eenigzins belangrijke ontmoeting tot nog toe eer met alle zorgvuldigheid vermeden, dan uit eigen beweging opgezocht hebben. Spoedig genoeg zal het uur gekomen zijn, dat zij, tot de tanden gewapend, op elkander botsen, zoodat Europa davert van den schok. En dan ?... Dan zal het zwaard te beslissen hebben, wat ongelukkig het zwaard nimmer beslissen kan, wie der strijdenden namelijk het recht aan zijne zijde heeft. Inmiddels is het opmerkelijk, te zien, hoe men, van weerszijden, alvast met mond en pen in de weer is, om zijne aan¬ spraak daarop te handhaven, ja als eigenlijk onbe¬ twistbaar voor te stellen. Hoort men Pruisen, dan is er nooit beleedigender eisch, op meer tergende wij¬ ze, gedaan, dan dien het hoofd van het Noord-Duitsch Verbond zich in de spaansche troonkwestie door de fransehe regeering gesteld zag, en kon daaraan nooit zijn toegegeven, of het Duitsche vaderland onderwierp zich, ten aanschouwen van de gansche wereld, aan de schandelijkste, de onuitwischbaarste vernedering. Wij gelooven 't, en houden 't er werkelijk voor, dat zelfs zij, die met Pruisens politiek van de laatste ja¬ ren, zijn koning en zijne ministers, volstrekt niet dwepen, bezwaarlijk kunnen ontkennen, dat onze Duitsche naburen zich ditmaal, zonder gegronde aan¬ leiding van hunne zijde, den handschoen hebben zien toewerpen op eene wijze, die 't hun inderdaad onmo¬ gelijk maakte hem niet op te nemen. Doch daar verheft ook Frankrijk zijne stem, en roept hemel en aarde tot getuige voor zijne gematigdheid tegenover lang vooruit beraamde intrigues, die op niets anders dan de verheffing van Pruisen en de vernietiging van den rechtmatigen franschen invloed berekend waren, en bij welker verijdeling dus niets minder dan de eer der „groote natie" en van „het grootc keizerrijk" op het spel stond. Zullen wij alweder gelooven ? ... Zeker niet zonder eenig voorbehoud, en altoos op voorwaarde, dat wij geen lioogen dunk behoeven te koesteren van het diplomatiek talent eener regeering, die zich, in de geheele zaak Hohenzollern, op zulk eene wijze gedragen heeft, dat men, nagenoeg overal en zonder uitzondering, daaruit de gevolgtrekking gemaakt heeft: rrankrijks keizer wil den oorlog; zijn tot radeloos- ent gebracht gouvernement weet er, om zich te hand- naven, niets beter op, dan het fransehe volk in een uitputtenden oorlog te wikkelen. Doch dit doet er ook weinig toe: opmerkelijk is en blijft het, dat men er van Iransche zoowel als duitsche zijde zoo bijzon- < er op gesteld blijkt te zijn, zich in het oog van _ uropa te rechtvaardigen. Een der maximes van . weinig moeite kosten, de toepas ng der daarin uitgedrukte waarheid op het door ons waargenomen verschijnsel te maken. En wat volgt daar dan uit? Dit, dat men zich ten minste schaamt voor het kwaad, dat men gereed staat te plegen, en daarom naar allerlei vonden en uitvluchten grijpt, om het te doen voorkomen, alsof men daaraan zoo onschuldig mogelijk is, en alsof men alles ge¬ daan had, wat maar eenigzins met de waardigheid bestaanbaar was, om het uitbreken van een oorlog te voorkomen. Met de waarheid moge dat nu niet wèl overeenkomen ja het woord: huichelarij moge ons daarbij op de lippen zweren, het is toch altijd reeds veel wanneer het kwaad, dat geschiedt, als kwaad wordt erkend. Het zedelijk bewustzijn wordt daar¬ door niet alleen bevredigd, maar het geeft ook grond voor de hoop, dat de kunstmatig opgewekte haat tusschen twee volken betrekkelijk spoedig weder voor meer vredelievende gevoelens plaats zal maken, en dat, wanneer zij eenmaal hunne veete hebben uit¬ gevochten, de verzoening op zulke duurzame grond¬ slagen tot stand zal komen, dat de rust van ons werelddeel tot in verre toekomst verzekerd wordt. God geve 't! f»arSjs, 20 Juli. Zoowel in den Senaat, als in het Wetgevend lichaam, is heden door den minister van Buitenlandsche Zaken de officiële kennisgeving van de oorlogsverklaring aan Pruisen overgebracht, waarmede slechts gewacht is totdat bericht was ingekomen, dat die verklaring zich in handen der pruisische Regee¬ ring bevond. De mededeeling van den minister luidde als volgt: „Het overzicht, 't welk u, mijne heeren! in de zitting van den 15ien .dezer is medegedeeld, heeft het Wetgevend lichaam met de ware oorzaken van den oorlog, dien wij met Pruisen voeren, bekend ge¬ maakt. Overeenkomstig het bestaande-gebruik en in¬ gevolge de lastgeving des Keizers, heb ik den zaak¬ gelastigde van Frankrijk uitgenoodigd, aan het Kabinet van Berlijn ons besluit kenbaar te maken, om de waar¬ borgen, die wij niet door overreding hebben kunnen verkrijgen, door middel der wapenen te verwerven. Die taak is volbracht, en ik heb de eer, aan het Wet¬ gevend Lichaam te doen weten, dat dientengevolge de staat van oorlog gerekend moet worden van den 19 Juli af tnsschen Frankrijk en Pruissen te bestaan. Die verklaring is eveneens van toepassing op de bond- genooten van Pruisen, welke dat Rijk, tegen ons, den bijstand hunner wapenen verieenen." Deze mededeeling is in beide de Kamers met geestdrift toe¬ gejuicht. 22 Juli. Z. M. de Keizer heeft heden de leden van het Wetgevend Lichaam op do Tuilerien ontvangen. De heer Schneider heeft hen voorgesteld en tot den Keizer gezegd: „De geheele wereld zal de verantwoordelijkheid voor den oorlog doen neder- komen op Pruisen, dat, dooi ongehoopt succes ver¬ blind, en aangemoedigd door Frankrijks zucht om den vrede van Europa te bewaren, heeft gemeend tegen omze veiligheid te kunnen samenspannen en onze eer te kunnen kwetsen. Onze innigste wen- schen zullen u en het leger volgen. Draag zonder bezorgdheid het Regentschap aan de Keizerin op. Het hart der natie is met u en met ons moedig leger. De Keizer heeft daarop het volgende geantwoord: „Op den dag vóór mijn vertrek naar het leger is het mij zeer aangenaam, u te kunnen bedanken voor de vaderlandlievende hulp, welke gij aan mijne Re¬ geering verleend hebt. Een oorlog is dan gewettigd, wanneer hij gevoerd wordt met de instemming dei- natie en de goedkeuring harer Vertegenwoordigers. Wel terecht brengt gij de woorden van Montes¬ quieu in herinnering: „De wezenlijke bewerker van een oorlog is niet hij, die hem verklaart, maar hij, die hem noodig maakt." „Wij hebben alles wat van ons afhing gedaan om den oorlog te vermijden, en ik lean zeggen, dat het de geheele natie is, die in hare onweerstaanbare gees- drift ons onze besluiten voorschrijft. „Bij mijn verirek stel ik onder uwe hoede de Kei¬ zerin ; zij zal u oproepen om u rondom haar te scharen, als de omstandigheden dit vereisehen. Zij zal de plichten, welke hare positie haar opleggen, moedig ver¬ vullen. „Mijnen zoon neem ik met mij mede. Te midden van het leger zal hij zijn land leeren dienen. „Besloten hebbende om de grootsche taak, die mij is toevertrouwd, met de meeste veerkracht vol¬ voeren, stel ik een geloovig vertrouwen in de zege¬ praal onzer wapenen, want ik weet, dat Frankrijk in volle kracht achter mij staat en dat God het beschermt." 's Keizers toespraak is met de uitbundigste toe¬ juiching beantwoord. Bij zijn vertrek zeide de Keizer nog: „Ik zou elk uwer, mijne heeren! de hand wen- schen te drukken, maar de nauwste en meest vol¬ komen band verbindt ons reeds, te weten, de vaderlandsliefde, die ons allen bezielt." Oerlijn, 18 Juli. Z. K. H. de Kroonprins is door Z. M. tot opperbevelhebber van het geheele zuidduit- sclie leger benoemd; een bewijs, zegt de Kreuz-Zcitung, „niet minder hiervoor, hoe gewichtig de Koning die betrekking acht, dan voor het zoo verheugende en door ons nooit in twijfel getrokken feit, dat de ver¬ dragen met de zuidduitsehe Staten getrouw zullen worden nagekomen." Het opperbevel over het noor- der-leger is aan Prins Friedrich Karl opgedragen. 19 Juli. De buitengewone zitting van den Noord-Duitschen Rijksdag is heden door den koning geopend met de navolgende troonrede: „Geëerde heeren van den Rijksdag van het Noord- duitsch Verbond! Toen ik u bij uwe laatste zamen- komst op deze plaats in den naam der verbonden Regeeringen welkom heette, mocht ik blijde endank- baar betuigen, dat mijn oprecht streven, om overeen¬ komstig de wenschen der volkeren en de behoeften der beschaving iedere storing des vredes te verhinderen, on¬ der Gods bijstand den gewenschten uitslag had mogen hebben. Indien desniettemin het dreigende gevaar des oorlogs de verbonden Regeeringen verplicht heeft om u tot eene buitengewone zitting bijeen te roe¬ pen, dan zal in u zoowel, als in Ons, de overtui¬ ging levendig zijn, dat het Noordduitsch-Verbond de kracht van het duitsche volk niet tot een gevaar, maar tot eene sterke ondersteuning van den algemee- nen vrede trachtte te doen strekken, en dat, indien Wij op dit oogenblik deze kracht des volks tot be¬ scherming onzer onafhankelijkheid inroepen, Wij alleen aan het gebod van eer en plicht gehoorzamen," „De candidatuur van een duifseken Prins voor den spaanschen troon heeft aan de regeering van den franschen Keizer een voorwendsel aangeboden om, op eene in het diplomatieke verkeer sedert langen tijd ongekende wijze, den casus belli te stellen en, nadat dit voorwendsel uit den weg geruimd was, met min¬ achting van het recht der volkeren op de zegeningen des vredes, daaraan vast te houden. Heeft Duitsch- land ook in vroegere eeuwen dergelijke schendingen van zijn recht en eer zwijgend verdragen, het was alleen omdat het door verdeeldheid niet wist, hoe sterk het was;heden echter, nu de band van eenheid, dien de bevrijdingsoorlogen begonnen zijn vast te knoopen, de duitsche stammen vereenigt, heden, nu Duitsch- lands toerusting aan zijne vijanden geene zwakke zij¬ de meer aanbiedt, heeft Duitschland in zich zelf den wil en de kracht om nieuwe fransehe gewelddadigheden af te weren. Het is geen overmoed, welke mij die woorden in den mond legt. De verbonden Regeringen zoowel, als ik zelf, handelen in het volle bewustzijn, dat de zegepraal en de nederlaag rusten in de hand van Hem, die de veldslagen leidt. Wij hebben bedachtzaam de verantwoordelijkheid overwogen, welke voor den reg- terstoel Gods en der mensehen hem treft, die twee groote en vredelievende volkeren in het hart van Eu-