Tekstweergave van EC_1870_07_21_0001
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
SEN.
!
Ad-
reetje
uwtje
3
Ge-
i
Pe-
Antj
<■
No.
3.
Eerste
Jaargang.
1870.
ENK
HUIZFjR
FOUR
A
NT
NIEUWS-
EN
DONDERDAG
Dit
blad
verschijnt
elke
week
des
DONDERDAGS.
Abonnementsprijs
voor
3
maanden
ƒ0.65.
Franco
per
post
.,
„
„
M
0.80.
Men
abonneert
zich
bij
alle
Boekhandelaren
en
Post¬
directeuren.
Brieven
franco
aan
den
Uitgever
J.
GROOT.
ADWEHÏIMiAI).
21
JUL
ï.
De
prijs
der
ADVERTENTiëN
van
1—6
regels
is
CO
renten;
voor
eiken
regel
meer
10
centen.
Voor
Dinsdag
middag
12
uur
gelieve
men
de
Advertentiën
in
te
zenden.
Ingezonden
stukken
minstens
één
dag
vroeger.
lkc
bl
oi
Kr
Buitenland.
In
ons
Nr.
van
den
8sten
Juni
uitten
wij
den
wensch,
dat
wij
lang
of
voor
altoos
verschoond
moch¬
ten
blijven
van
de
droevige
noodzakelijkheid
om
van
het
uitbreken
of
woeden
van
een
oorlog
te
gewagen,
die,
hoe
nauwer
de
volken
onderling
verbonden
wor¬
den
,
ook
meer
het
aanzien
en
karakter
zou
aannemen
van
een
afschuwelijken
broederkrijg.
Die
wensch
is,
helaas!
niet
vervuld
geworden.
Wat
destijds
nog
haast
eene
onmogelijkheid
scheen,
waar
nog
een
paar
weken
geleden
niemand
zelfs
een
oogenblik
aan
dacht,
en
wat
nog
bij
het
ter
perse
gaan
van
ons
vorig
Nr.
door
schier
iedereen
onge-
loofelijk
geacht
werd,
is
heden
een
feit:
de
oorlog
is
tusschen
Frankrijk
en
het
Noord-duitsch
Verbond
uitgebarsten.
Derhalve
tusschen
de
twee
machtigste
en
krijgs-
haftigste
staten
van
het
Europesche
vasteland.
Tus¬
schen
twee
rijken,
waarvan
elk
meer
dan
een
milli-
oen
soldaten
en
duizenden
vuurmonden
tot
zijne
be¬
schikking
heeft,
en
welker
bewoners,
nadat
eenmaal
rede
en
gezond
verstand
tot
zwijgen
gebracht
en
alle
nationale
hartstochten
uit
hunnen
sluimer
opge¬
wekt
zijn,
branden
van
een
woest
verlangen,
om
den
wrok,
dien
zij
onderling
koesteren,
te
koelen
in
elk¬
anders
bloed.
Nog
slechts
kort,
en
dat
bloed
staat
bij
stroomen
vergoten
te
worden.
Een
Fransch-Duitsche
oorlog
kan
niet
anders
dan
verschrikkelijk
zijn.
Wij
over¬
drijven
niet,
als
wij
de
verwachting
uitspreken,
dat
misschien
reeds
binnen
weinige
weken
de
slagvelden
bezaaid
zullen
zijn
met
honderdduizenden
van
lijken,
haast
zonder
uitzondering
van
mannen,
die
in
de
kracht
des
levens
werden
weggemaaid.
Huiveringwekkend
denkbeeld!
Hoe
hebben
zij,
die
het
lot
der
volken
in
hunne
hand
hebben,
het
voor
hunnen
geest
kunnen
plaatsen,
zonder
terug
te
deinzen
voor
de
zware
verantwoordelijkheid,
die
zij
op
zich
laadden!
Hoe
heeft,
in
onze
dagen
van
ver¬
lichting
en
beschaving,
nog
eene
pen
kunnen
gevon-
worden,
bereid
om
eene
verklaring
te
onderteekenen,
waardoor
het
sein
tot
zulke
onmenschelijke
gruwelen
gegeven
werd!
Mogelijk
echter
was
hier
een
gewichtig
beginsel
in
t
spel,
waaraan
alle
ondergeschikte
bedenkingen
ten
offer
gebracht
moesten
worden
?
Dit
is
helaas!
zóó
weinig
het
geval,
dat
integedeel
geen
oorlog
van
den
nieuweren
tijd
minder
gemotiveerd
heeft
mogen
heeten.
Reeds
zou
men
't
er
met
recht
voor
kunnen
houden,
dat
in
onze
dagen
van
een
successiekrijg
geen
spraak
meer
kon
zijn.
Zulk
een
krijg,
immers,
behoort,
met
andere
curiosa,
eigenaardig
tot
den
sinds
lang
vervlogen
tijd
van
het
absolute
koningschap,
de
on¬
mondigheid
der
volken
en
het
staatkundig
evenwicht.
Heeft
men
't
eenmaal
als
waarheid
erkend,
dat
niet
de
volken
om
de
vorsten,
maar
omgekeerd
de
vorsten
om
de
volken
zijn,
en
dat
ieder
volk
het
recht
heeft
zijne
bestemming
naar
welgevallen
te
regelen,
dan
kan
er
ook
niet
langer,
uit
het
'oogpunt
van
eenig
dynastiek
belang,
van
eene
politiek
van
interventie
spraak
wezen.
Zulk
eene
politiek
moge
nog
steeds
met
den
naam
van
hooge
politiek
bestempeld
worden,
zij
heeft
in
onze
dagen
geen
fecht
meer
van
bestaan,
en
verdient
zelfs
misdadig
te
heeten,
wanneer
zij
er
toe
leidt,
dat
de
volken
zonder
dringende
noodzake¬
lijkheid
tegen
elkander
in
het
harnas
gejaagd
worden.
Al
ware
't
dus,
dat
de
prins
von
Hohenzollern
zijne
candidatuur
voor
den
spaanschen
troon
niet
had
ingetrokken,
dit
zou
voor
Frankrijk
nog
geene
vol¬
doende
reden
geweest
zijn
om
de
wapens
aan
te
gorden.
Doch
wat
zullen
wij
zeggen,
nu
zelfs
die
grond
van
misnoegen
aan
de
fransche
regeering
ontnomen
werd?
Dat
zij
zich
ook
daarmede
niet
te
vreden
betoond,
maar
den
machtigen
Duitschen
nabuur
voorwaarden
gesteld
heeft,
die
zijae
waardigheid
hem
verbood
aan
te
nemen,
het
strekt
ten
bewijze
dat
zij,
in
weerwil
van
al
hare
betuigingen,
den
vrede
niet
heeft
gewild;
het
strekt
ten
bewijze
dat
zij,
door
haar
eigen
noodlot
voortgestuwd,
om
hare
bedreigde
positie
in
het
binnenland
te
handhaven,
de
verant¬
woordelijkheid
voor
een
buitenlandschen
krijg
op
zich
genomen
heeft;
het
strekt,
met
zooveel
anders,
slechts
ten
bewijze,
dat
de
vrede
en
de
rust
van
ons
wereld¬
deel
niet
zijn
gewaarborgd,
zoolang
een
Buonaparte
op
Frankrijks
troon
gezeten
is!
l*arijs,
12
Juli.
—
De
pruisische
gezant
Von
Werther
heeft
een
antwoord
overgebracht,
dat
door
het
gouvernement
niet
als
voldoende
wordt
aange¬
merkt.
De
koning
van
Pruisen
verklaart
daarin,
zelf
niets
liever
te
zullen
doen
dan
den
prins
van
Hohenzollern
de
aanneming
der
kroon
van
Spanje
te
ontraden;
maar
hij
wil
dien
raad
niet
anders
geven
dan
als
hoofd
van
het
geslacht,
niet
als
hoofd
van
den
pruisischen
staat.
—
Op
het
middaguur
was
de
ministerraad
verga¬
derd
en
al
de
ministers
waren
voor
den
oorlog
ge¬
stemd.
Terwijl
zij
beraadslaagden,
is
de
heer
Olo-
zaga
gekomen,
om
aan
den
keizer
eene
dépêche
ter
hand
te
stellen,
aan
hem
als
spaansch
gezant
bij
het
fransche
hof
gericht,
waarin
de
prins
Anton
van
Hohenzollern
hem
kennis
geeft,
dat
hij,
als
vader
van
prins
Leopold,
besloten
was
dezen
dc
aanneming
der
Spaansche
kroon
te
verbieden.
Met
het
oog
op
dit
feit
schrijft
de
Constitutionnel
onder
anderen:
„Frankrijk
had
gezegd
dat
het
zich
zou
verzetten
tegen
eene
staatkundige
combinatie
of
eene
regeling
van
familieaangelegenheden,
die
het
met
zijne
belangen
strijdig
achtte.
De
prins
van
Hohenzollern
zal
niet
in
Spanje
regeeren.
Wij
had¬
den
niets
meer
verlangd,
en
het
is
met
een
gevoel
van
trots,
dat
wij
deze
vredelievende
oplossing
aan¬
nemen.
Inderdaad
een
groote
overwinning,
die
geen
enkele
traan,
geen
enkelen
droppel
bloeds
heeft
gekost!"
—
De
dépêche,
door
den
heer
Olozaga
overgebracht,
luidt
in
haar
geheel
aldus:
„Ik
gevoel
mij
verplicht
u
de
woordelijke
kopie
over
te
maken
van
het
tele¬
gram,
hetwelk
ik
zoo
even
aan
den
maarschalk
Prim
te
Madrid
heb
verzonden.
Met
het
oog
op
de
ver¬
wikkelingen,
door
de
candidatuur
van
mijn
zoon
Leo¬
pold
ontstaan,
verwikkelingen,
die
noodzakelijkerwijze
een
zekeren
invloed
op
de
Cortes
moeten
uitoefenen,
ten
gevolge
waarvan
een
votum
door
de
Cortes
niet
uitgebracht
zou
kunnen
worden
zonder
medewerking
van
elementen,
geheel
en
al
vreemd
aan
de
daarbij
betrokken
personen,
zoo
doe
ik,
uit
naam
van
mijn
zoon,
afstand
van
de
candidatuur
voor
den
spaanschen
troon:
Kasteel
Sigmaringen
12
Juni
11
u.
28
m.
Ant.
Hoheitzollern.
—
13
Juli.
De
gemoederen
zijn
een
weinig
tot
kalmte
gekomen,
ofschoon
het
blijkt,
dat
met
den
afstand,
dien
de
prins
van
Hohenzollern
van
de
can¬
didatuur
voor
den
Spaanschen
troon
heeft,
gedaan,
de
zaak
tusschen
Frankrijk
en
Pruisen
nog
niet
ge¬
ëindigd
is.
Het
keizerlijk
gouvernement
moet
er
namelijk,
maar
men
verneemt,
op
staan,
dat
de
ko¬
ning
van
Pruisen
eene
verklaring
zal
afleggen,
waar¬
door
die
Candidatuur
ook
voor
het
vervolg
onmogelijk
gemaakt
wordt.
De
wijze,
waarop
de
hertog
de
Gramont
zich,
eene
week
geleden,
in
zijne
bekende
mededeeling
aan
het
wetgevend
Lichaam
over
het
geschil
heeft
uitgelaten,
vindt
in
de
diplomatieke
kringen
nog
steeds
de
grootste
afkeuring.
Zelfs
daar,
waar
men
het
recht
der
regeering
in
beginsel
erkent,
is
men
't
er
over
eens,
dat
de
vormen
door
die
mededeeling
op
eene
onverantwoordelijke
wijze
geschonden
zijn.
Een
der
vertegenwoordigers
van
de
buitenlandsche
mogendheden
moet,
met
het
oog
daarop,
gezegd
hebben:
„De
heer
de
Gramont
is
geen
diplomaat;
hij
is
een
bri
gadier
van
de
gendarmerie."
Wat
de
stemming
van
den
keizer
betreft,
men
verhaald,
dat
hij,
op
het
ontvangen
van
het
telegram
van
prins
Anton
van
Hohenzollern,
tot
de
hem
on¬
ringende
personen
zou
hebben
gezegd:
„Ik
had
liever
oorlog
gehad."
—
14
Juli.
De
hoop
op
het
behoud
van
den
vre¬
de
begint
hoe
langer
hoe
flauwer
te
worden.
Yan
den
koning
van
Pruisen
moeten
werkelijk
waarbor¬
gen
geeischt
zijn,
welker
afwijzing
vooruit
nauwelijks
in
twijfel
kon
worden
getrokken.
Een
telegram
uit
Ems
is
van
den
meest
verontrustenden
aard.
De
fransche
gezant,
Benedetti,
is,
na
den
koning
op
de
wandeling
vruchteloos
te
hebben
aangesproken,
bij
dezen
niet
verder
ten
gehoor
toegelaten.
Een
adju¬
dant
van
dienst
is
hem
uit
's
konings
naam
komen
zeggen,
dat
deze
hem
niets
verder
had
mede
te
deelen.
De
pruisische
gezant
te
Parijs,
Von
Werther,
heeft
het
niet
willen
afwachten,
dat
hem
zijne
paspoorten
werden
toegezonden,
maar
zich
bij
den
heer
de
Gra¬
mont
aangemeld,
om
hem
te
berichten,
dat
hij
de
fransche
hoofdstad
ging
verlaten.
—
15
Juli.
De
oorlog
staat
voor
de
deur,
of
is
eigenlijk
reeds
verklaard.
De
minister
Ollivier
heeft
hedenin
het
Wetgevend
Lichaam
de
volgende,
giste¬
ren
in
den
Raad
van
ministers
vastgestelde
mededee¬
ling
voorgelezen:
„Mijne
heeren!
De
wijze,
waarop
gij
de
verklarin¬
gen
van
den
6
den
dezer
maand
hebt
ontvangen,
heeft
ons
de
zekerheid
geschonken,
dat
gij
onze
staatkun¬
de
goedkeurt
en
dat
wij
op
uwe
ondersteuning
zou¬
den
kunnen
rekenen.
Wij
hebben
toen
onderhande¬
lingen
met
de
buitenlandsche
mogendheden
aangeknoopt
tot
het
verwerven
harer
goede
diensten
bij
Pruisen,
op¬
dat
dit
onze
grieven
voor
rechtmatig
zou
erkennen.
Wij
hebben
niets
van
Spanje
gevraagd,
welks
gevoe¬
ligheid
wij
niet
wilden
kwetsen,
en
wij
hebben
ons
niet
rechtstreeks
tot
den
Prins
van
Hohenzollern
ge¬
wend,
omdat
wij
hem
door
den
Koning
van
Pruissen
gedekt
achtten.
Wij
hebben
ons
voorts
er
van
ont¬
houden
om
met
deze
aangelegenheid
eenige
andere
grief
te
vermengen.
Het
meerendeel
der
mogendhe¬
den
heeft
met
meer
of
minder
warmte
de
gegrondheid
onzer
eischen
toegestemd.
De
minister
van
Buiten¬
landsche
zaken
van
Pruisen
verklaarde
onze
eischen
echter
voor
niet-ontvankelijk,
omdat
hij,
volgens
zijn
beweren,
van
de
zaak
geene
kennis
had
gedragen
en
het
Kabinet
van
Berlijn
daaraan
volkomen
vreemd
was
gebleven.
„Daarop
hebben
wij
ons
tot
den
Koning
zei
ven
gewend.
De
Koning,
erkennende
dat
hij
den
Prins
van
Hohenzollern
had
gemachtigd
om
de
candidatuur
aan
te
nemen,
hield
staande
dat
hij
vreemd
gebleven
was
aan
de
onderhandelingen
tusschen
dien
Prins
en
Spanje:
dat
hij
er
als
hoofd
van
zijn
geslacht,
en
niet
als
Souverein
in
gemengd
was
geweest.
Z.
M.
heeft
echter
erkend,
dat
hij
de
aangelegenheid
aan
den
graaf
von
Bismarck
heeft
medegedeeld.
Wij
konden
deze
fijne
onderscheiding
tusschen
hoofd
van
het
ge¬
slacht
en
Souverein
niet
aannemen.
Iutusschen
ont¬
vingen
wij
door
den
spanschen
gezant
kennis
van
den
afstand
van
de
candidatuur
door
den
Prins
van
Hohenzollern,
en
wij
vroegen
den
Koning,
dat
hij
dien
afstand
zou
bekrachtigen,
en
dat
hij
zich
verbinden
zou
om,
indien
de
kroon
op
nieuw
aan
den
Prins
werd
aangeboden,
zijne
machtiging
te
weigeren.
Ons
verzoek
was
gematigd,
en
was
in
even
gematigde
termen
vervat.
„Wij
schreven
aan
den
heer
Benedetti,
en
deden
daarbij
uitkomen,
dat
wij
geenerlei
bijoogmerk
(arriè-
re-penséé)
hadden;
dat
wij
in
de
zaak
van
den
Prins
van
Hohenzollern
geen
voorwendsel
voor
ande¬
re
bedoelingen
zochten.
De
Koning
weigerde
zich
tot
iets
te
verbinden,
en
gaf
zijn
verlangen
te
ken¬
nen
om
het
gesprek
met
den
heer
Benedetti
te
eindi-